A.F.A.M. Wetzer, 10 mei 2005
In de straat 'In de Boerenmouw' heeft ooit een kerk gestaan: een schuilkerk. Ter hoogte van nrs. 15-17. Elizabeth, de dochter van Hendrick de Bruyn, maakte in 1646 haar testament op. Hierin vroeg zij haar na haar dood te begraven in de kapel van het Claraklooster. De Sint Jan was immers in protestantse handen gekomen en de vrouwelijke religieuzen mochten na 1629 in de stad blijven wonen. In het testament sprak zij ook over haar woonhuis en zij vroeg de executeur testamentair 'om daarmede te handelen, zooals zy haar heeft meegedeeld'. Kennelijk durfde zij niet in een officieel document mee te delen dat haar huis een schuilkerk werd. Dat werd het wèl: bediend door de paters Capucijnen, van wie vooral pater Columbanus een reputatie genoot. Niet alleen kwamen er katholieken heimelijk naar deze kerk: het stadsbestuur deed er herhaaldelijk invallen, omdat het in het openbaar uitoefenen van de katholieke godsdienst verboden was. Martinus Ackersdyck, een berucht 'papenvanger', schreef in zijn dagboek over deze invallen. „Op den 15 April 1653, soo hebbe ick gestoort een paepsche vergaderinge, dewelcke gehouden werdt in de huysinge, toebehorende aan Elysabeth de Bruyn ... maer alsoo daer geen ofte weynich menschen in waeren, die gekent sijn geweest, soo is voor het huys betaelt f 300,-.” 'Net onderhouden'In 1736 werd de schuilkerk officieel gesloten, maar een jaar later werd ze weer voor de katholieke eredienst geopend en werd dit zelfs toegstaan. Een beschrijving uit die tijd luidt: „deeze kerk is niet groot maar word zeer net onderhouden. In dezelve staat maar een autaar, tegenover denzelven is een oxaal, waarop een orgel staat.” In 1803 werd de kerk officieel gesloten omdat de parochianen weer de beschikking kregen over een grotere Sint Jacobskerk. Want inderdaad: hoewel het schuilkerkje vlak bij de Sint Jan stond, was het de parochiekerk van Sint Jacob.Als deze parochie in 1818 een nieuwe pastorie in de Hinthamerstraat koopt, komt het gebouwtje in de Boerenmouw leeg te staan. ConcordiaIn het verlaten kerkgebouw kwam na 1818 een sociëteit, Concordia geheten. Deze bleef er nog geen halve eeuw gevestigd: in 1866 werden de gebouwen verkocht en hief de sociëteit zich op. De gebouwen kwamen in handen van de paters Redemptoristen die het geheel verbouwden en er een Tehuis voor R.K. Militairen in vestigden. Als een herinnering aan de vorige bewoners bleef dit militair tehuis bekend staan als Concordia. In de Tweede Wereldoorlog kreeg het pand een andere functie en werd het Tehuis opgeheven. De militairen hebben de Boerenmouw verlaten en de paters Redemptoristen volgden later eveneens.Het vóórpand aan de Boerenmouw kent nog steeds de kenmerkende trapgevel uit de vorige eeuw. De negentiende eeuwse sociëteitszaal is ruim tien jaar geleden gesloopt. In de laatste jaren van haar bestaan was zij als autogarage in gebruik. Maar het gebouw met de gietijzeren kolommen verdween onder de slopershamer. |
In de Boerenmouw Nos 15 en 17 De St. Janskerk, welke tegenover dit straatje staat, vermeld ik niet, omdat zij uitvoerig is beschreven zoowel door J.C.A. Hezenmans als door Dr. C.F. Xav. Smits. Op haar kerkhof stond oudtijds tegenover dat straatje een kruisbeeld, waarom dat straatje, hetwelk in eene Bossche Schepenakte van 1532 genaamd wordt het straetje tegen den Kerkhof over, ook wel heette het straetje tegenover het Heilig Kruis, of wel tegenover 't groot cruys op St. Janskerkhoff. Dit kruis was eerst een steenen kruisbeeld; toen het in 1528 door de Lutheranen was vernield, werd het vervangen door een kruisbeeld van metaal 1); dit bleef tegenover het straatje In de Boerenmouw op het St. Janskerkhof staan totdat den Bosch in 1629 aan de Staatschen overging; het werd alstoen door de Katholieke Bosschenaren verborgen, maar de Protestanten ontdekten het in 1641 en hebben het daarop verkocht; naar van Heurn in zijne Beschrijving meent is het vervolgens naar Mechelen vervoerd geworden, waarheen volgens hem, na de Reductie van den Bosch in 1629, reeds de meeste sieraden harer kerken waren overgebracht.
Van gezegd straatje wordt in eene Bossche Schepenakte van 1589 gezegd, dat ze gemeenlijk de Boerenmouw geheeten
| 167 |
wordt, naar van Heurn l.c. gist, omdat het aan den O. hoek van dat straatje staand huis eene boerenmouw tot uithangteeken zoude hebben gehad; zoude die meening juist zijn, dan moet dat huis al reeds vóór langen tijd een zoodanig uithangteeken hebben gevoerd, daar het toch, zeker reeds sedert een tweetal eeuwen, een brouwketel tot uithangteeken heeft. In eene Bossche Schepenakte van 1640 staat van dit straatje vermeld, dat het aanvankelijk was eene plaetse, daer men gaet nae de wooninge des Paters van den Convente der Susteren van Orthen, welcke plaetse alsnu geheeten is in den Boerenmouw.
In dat straatje stonden oudtijds aan de overzijde der Dieze, rechts als men van uit de Hinthamerstraat daarin kwam, naast elkander twee huizen; ze waren eens het eigendom van mr. Willem
van den Bosch (de Busco), van wien zij vererfden op diens dochter Aleid, weduwe van Zeger, den zoon van Jan Goyartszn van Hedel; later behoorden zij toe aan Henrick de Heusch, (zoon van Arnold Henrickszn) en zijne echtgenoote Martha van Hedel, dochter van genoemden Zeger van Hedel; bij de verdeeling hunner nalatenschappen, welke in 1573 plaats had (Reg. n° 651 f. 229), - als wanneer die huizen gezegd werden te zijn: een poirte, een huys, ledige erfenisse, gemeynlijk genoempt een plaetssche, hoff, afterhuys, gestaen ende gelegen inne der Hinthamerstraet in een straet aldaer, als men gaat naer den Susteren van Orthen tegen Heylich Cruys over, naest de woninge des paters van den Susteren van Orthen; ende alnoch een ander huys ende erve, gestaen ende gelegen binnen der voirs. poirte ter Diese waert, mitsgaeders een cleyn plaetsken daer vooraen gelegen, - werden zij toebedeeld aan Everard van de Water, raad van den Bosch, (zoon van Jan Everardszoon), als man van Elisabeth de Heusch, de dochter van laatstgenoemde echtelieden; deze verkocht daarop van die beide huizen het laatstbedoelde 9 September 1573 (Reg. n°. 221 f. 435) aan heer en mr. Cornelis Eymbertszn, priester en kanonik der St. Janskerk te den Bosch; dat huis werd alstoen gezegd te staan roerlings bij | 168 |
de steenen brug, in voormeld straatje gelegen, tusschen de Dieze ex uno en het eerstbedoeld huis van den verkooper ex alio. De executeurs van het testament van genoemden mr. Cornelis verkochten het vervolgens ni 1595 (Reg. n°. 292 f. 118) aan Apolonia de Kesselaer Jansdr, woonachtig te Antwerpen. Het eerstbedoeld huis werd door voornoemden Everard van de Water 7 October 1573 (Reg. n°. 222 f. 329), als wanneer het gezegd werd te zijn: huis, erf, plaats, achterhuis en poort, staande tusschen de Dieze en het erf van genoemden Eymberts ex uno en het erf van voornoemd klooster ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het erf der Lieve Vrouwe Broederschap, verkocht aan heer en mr. Leonard Roelofszn van Erp, priester en beneficiaat der gezegde kerk. Het werd daarna getransporteerd als volgt:
13 Mei 1587 (Reg. n° 231 f. 140). Roelof, zoon van Henrick van Uden genaamd van Erp, als weduwnaar van Jutte, dochter van Leonard van Aelst, doet afstand van den tocht van laatstbedoeld huis c.a., dat verkocht was geweest aan voornoemden mr. Leonard Roelofszn van Erp, ten behoeve van Peter, zoon van Anthonis Willemszn van Gemert, als man van Francisca, dochter van Henrick van Uden genaamd van Erp zoon van Henrick, den zoon van genoemden Roelof, waarna genoemde Peter van Gemert het verkoopt aan Willem van Vechel Henrickszoon.
8 Februari 1596 (Reg. n° 293 f 179). Voornoemde Willem van Vechel Henrickszoon verkoopt het aan Peter van Gemert, zoon van Anthonis Willemzn voornoemd.
4 Januari 1600 (Reg. n° 263 f. 195 vso). Laatstgenoemde draagt het in ruil over aan heer en mr. Reynder Colve (of Colff), priester en kanonik der St. Janskerk te den Bosch en pastoor te Lith.
24 December 1613 (Reg. n° 314 f. 70). Jacob, zoon van Sebastiaan Colff; Jan Hendrikszn van der Meer als man van Anna en Jan, zoon van Jan Willemszn, als man van Mechteld, dochters van genoemden Sebastiaan Colff, zijnde zij
| 169 |
allen erfgenamen van voornoemden mr. Reynder Colve (of Colff), den broeder van Sebastiaan voorzegd, verkoopen het aan mr. Paulus Havens, priester, cantor en kanonik van het Kapittel der meergezegde kerk en pastoor van het Groot Ziekengasthuis te den Bosch. De executeurs van het testament van dezen laatste en diens testamentaire erfgenamen Gerard Havens, Aert Pauwels en Henriksken Havens, verkochten het 17 Februari 1628 (Reg. n° 330 f. 137) aan mr. Laureyns Janszn de Leeuw, eerst raad van den Bosch, daarna stadhouder van den Drossaard der stad en lande van Breda; het heette toen te zijn: huys met eenen schoonen nieuwen sadel ende camerken daeraen gemaect, afterhtiys, poorte ende twee hoven, staende tegenover den Heyligen Cruys in eene plaetse, daer men gaet nae de wooninghe des Paters van den Convente der Susteren van Orthen, tusschen erffenisse des voors. Convents ex uno ende tusschen 't gemeyn water, die Diese genoempt ende den erve der wedue jonker Johans van Campen ex alio. Francheleyne van der Borcht, de huisvrouw van genoemden de Leeuw, ruilde het 15 Juli 1631 met Petronella Creeft, dochter van mr. Otto Creeft, tegen de bouwhoeye van deze, genaamd de Zaalhovel, gelegen te Velp bij Grave, waarna genoemde Petronella Creeft dit huis 27 Maart 1640 (Reg. n° 383 f. 309) verkocht aan Catharina, dochter van Jan Geritszn en weduwe van Henrick Arndszn de Roy. Van haar werd dit huis geërfd door mr. Henrick de Roy, zoon van wijlen Arnd Henrickszn de Roy, die 29 Augustus 1651 aan zijnen oom Cornelis Henrickszn Cierneels volmacht gaf om het te verkoopen; te voren had hij het reeds verhuurd aan Elizabeth, dochter van Hendrick de Bruyn, die dan ook den 15 September 1646 in dat huis (haar woonhuis in de Boerenmouw, zoo staat in haar testament) ten overstaan van den Bosschen notaris de Louw (Not. Reg. n° 30 f. 210) maakte haar testament, waarbij zij vroeg begraven te worden in de kerk van het Convent van St. Clara te den Bosch en legaten vermaakte aan: Servaes van Nieupoort en zijne zuster Belicken,
| 170 |
haren neef en nicht; Jenneken, dochter van haren neef Daniel van Zutphen; Jenneken, dochter van Henrick van Susteren en Elysabeth van Zutphen, hare nicht, de zusier van Daniel voornoemd; de kinderen van Goyart Joriszn van Bernagien en Jenneken, de dochter van Gijsbert Danielszn van Zutphen; en Cornelis, den zoon van Henrick Lievens en Anneken Hermans, hare nicht; voor het overige harer nalatenschap stelde zij daarbij tot hare erfgenamen in Judith Woutersdz die Leeuw en Anneken Dircxdr van Helmont om daarmede te handelen, zooals zy haar heeft medegedeeld; dit laatste zal denkelijk hierop gedoeld hebben, dat zij laatstbedoeld huis had ingericht tot een geheim R.-Katholiek bedehuis. Het was dit, hetwelk genaamd werd het Oratorium of bedehuis des Heiligen Kruis en door paters Capucynen werd bediend; een der eersten hunner die dit zal gedaan hebben was pater Columbanus, over wien men zie Alph. Mosmans in Taxandria XVIII p. 229 en vlgd. en wiens grafzerk thans gemetseld is in den muur van het voorportaal van het tegenwoordig Capucynenklooster te den Bosch. Martinus Ackersdyck deed ook invallen in dit bedehuis.
Ziehier hoe hij zulks in zijn Memoriaal mededeelt:„Als op den 15 April 1653, soo hebbe ick gestoort een paepsche vergaderinge, dewelcke gehouden werdt in de huysinge, toebehoorende Elysabeth de Bruyn, gestaen achter de Boerenmouwe alhier, maer alsoo daer geen ofte weynich menschen in waeren, die gekent sijn geweest, soo is voor het huys betaelt fl 300 ende daervan aen mijn Heer (den Hoogschout) gegeven fl 248.
Den lesten Februari 1655 geweest mette dienaers achter den Boerenmouw, alwaer wel volck was ingegaen ende echter evenwel niemant gevonden.
Den lesten December 1656 gestoort een paepsche conventicule, dewelcke wierdt gehouden achter den Boerenmouw in de huysinge, toebehoorende Lysbet de Bruyn, is voor het huys betaelt de volle peene, etc."
Elisabeth de Bruyn overleed blijkens Alph. Mosmans
| 171 |
t.a.p. omstreeks het jaar 1659; haar huis is toen blijkbaar gekomen aan Jan Cierneels en diens echtgenoote, want 24 Juli 1669 (Reg. n° 469 f. 442 vso) verkochten Geertruid, de dochter van Jan Cierneels, voor de eene helft en Jan en Beatrix, kinderen van Mathijs, den zoon van genoemden Jan Cierneels, voor de andere helft aan Hendrick van Susteren: huys ende hoff, gestaen ende gelegen binnen deser stadt ter plaetse, genoempt Acht den Boerenmou, neffens erve des Orten clooster ex uno ende neffens het waeter aldaer vlietende ende juffr. Costerius 2) ex alio, streckende van de plaetse ofte straete tot op erve, toecomende de Eerw. Broederschap deser stadt, soo ende gelijck tselve hun mits doot ende aflyvicheyt van henne ouders is aengestorven. Op den rug van het van deze akte gemaakt afschrift staat geschreven: huysinge, daer de Paters Capucinen woonen. Hendrick van Susteren was, zooals wij zooeven reeds zagen, gehuwd met Elisabeth van Zutphen, van wie hij o.a. had eene dochter Johanna van Susteren, die trouwde met Johan van Beughem en hem schonk eene dochter Johanna Elisabeth van Beughem, die van haren man Anthony van der Vliert o.a. had een zoon mr. Anthony Josephus van der Vliert, griffier van Brugge, welke huwde met Maria Gertrudis Vercamp, (dochter van mr. Johannes Benedictus en Maria Catharina van Emmerick) en bij haar verwekte de na te noemen verkoopers van der Vliert; al deze afstammelingen van Hendrick van Susteren werden successievelijk eigenaars van dit bedehuis zonder daarvan evenwel eigenaars te willen zijn want zij beschouwden zich daarvan slechts als houders voor de Roomsche gemeente van dat bedehuis.
In 1736 werd dit bedehuis door den Graaf van Rechteren, den hoogschout der stad en Meierij van den Bosch, gesloten, omdat de twee paters Capucynen, welke het bedienden, verdacht werden van de hand te hebben gehad in den overgang van den in Deel II p. 453 genoemden van Lidth de Jeude tot het Katholiek
| 172 |
geloof 3); in Augustus 1737 werd het echter weder voor den Katholieken eeredienst geopend en sedert dien kon die daarin ongestoord worden uitgeoefend, zoolang als dit huis als bedehuis bleef bestaan. De pastorie van dit bedehuis was het huis, hetwelk de kanonik mr. Cornelis Eymbertszn, eigenlijk genaamd mr. Cornelis, zoon van Eymbert Claeszn, als voorzegd, in 1573 had gekocht en wiens executeurs testamentair het 26 Januari 1595 verkochten aan Apolonia de Kesselaer Jansdr. van Antwerpen. Later behoorde dit huis aan jonker Johan van Campen Aertszn, die, evenals laatstgenoemde kanonik, ook eigenaar was van het daartegen aanschietend huis, hetwelk in de Hinthamerstraat stond; deze had van zijne vrouw Willemyne Snoecx een zoon Arndt van Campen, kapitein in dienst van den Koning van Spanje, welke van hem deze beide huizen erfde en daarvan het latere pastoriehuis 10 December 1642 verkocht aan Guiliam Donckers, notaris en klerk ter secretarie te den Bosch; het werd alstoen gezegd te zijn: „eene huysinge oft wooninge, gestaen ende gelegen in een strate, genoempt achter den Boerenmouw, tusschen erffenisse Catharina weduwe Hendrix Aertszn van Roy aen d'een zyde ende erffenisse oft huysinge Willems van de Velde ende den gemeynen stroom aen d'ander zyde, streckende van erve der voirn. Catharina van Roy tot aen de gemeyn straete achter den Boerenmouw voirscr.”
Hesther van Kessel, dochter van wijlen Dierck van Kessel, secretaris van den Bosch en echtgenoote van voornoemden Donckers, erfde van dezen dit pastoriehuis, dat zij 28 November 1654 verkocht aan mr. Arnold Costerius en Elisabeth Costerius, kinderen van mr. Jan Costerius; het zal toen wel reeds gediend hebben tot pastorie voor de dienstdoende geestelijken van het hierbedoeld R.K. bedehuis.
Den 9 Juli 1773 (Reg. n° 592 f. 55) werd dat bedehuis met de daarbij behoorende pastorie gevest ten name van
| 173 |
de Roomsche gemeente bij eene akte, waarvan de inhoud is als volgt: Johan Willem van den Bongaert, koopman te den Bosch, als gemachtigde van jonker Andries van der Vliert, jonker Henricus Josephus van der Vliert 4) en mr. Pieter de Blauwe, raadpensionaris der stad Brugge, als gehuwd met Joanna Elisabeth van der Vliert, kinderen en eenige erfgenamen van wijlen jonker mr. Antoine Joseph van der Vliert, griffier van Brugge, allen wonende te Brugge, en voorts van Arnoldus Costerius, wonende te Eoermond, transporteert vermogens de Resolutie der Staten Generaal van 10 Juni 1773 de Roomsche kerkenhuysinge mitsgader's de wooninge en erve door J(oan) F(ranciscus) Potters, Roomsch Priester, gebruykt wordende, staande ter plaatse genaamt Achter den Boeremouw te samen neffens huys en erve van Jan van Esch ex uno ende neffens de riviere de Dieze ex alio, strekkende voor van de straat of plaats, den Boerenmouw genaamt, achterwaarts tegens erve van de L.V. Broederschap, aan de Roomsche gemeente der voornoemde kerkenhuysinge.
Van Heurn deelt in zijne Beschrijving over den toestand, waarin alstoen dit bedehuis verkeerde, het volgende mede: „Op wat tijd die kerk gebouwd werd, is my niet gebleken. Voorheen werd zy door de Priesters der Kapucynenorde bediend en het oratorie of bedenhuis des heiligen kruis genaamt. Dit gedeelte der kerk, dat klein en laag van verdieping is, staat er nog; in laatere tyden werd er de kerk tegen aangebouwd; deeze kerk is niet groot maar word zeer net onderhouden; in dezelve staat maar een autaar; tegenover denzelven is het oxaal, waarop een orgel staat; deeze kerk word door een Priester en een kapelaan bediend, die naast de kerk eene huizinge hebben, welke zederd eenige jaaren geheel is vernieuwd.”
In het jaar 1803 hief de toenmalige Vicarius apostoliek
| 174 |
dit bedehuis op en benoemde hij deszelfs rector en kapelaan respectievelijk tot pastoor en kapelaan der parochiekerk van St. Jacob te den Bosch; zij bleven echter de pastorie In de Boerenmouw bewonen totdat het Kerkbestuur der laatstgezegde kerk daarvoor in 1818 hare tegenwoordige pastorie in de Hinthamerstraat kocht; daarop kwam in eerstgezegd bedehuis en pastorie de sociëteit Concordia, welke daarin tot het jaar 1866 gevestigd bleef; thans zijn die gebouwen verbouwd tot een Tehuis voor R.K. militairen en wel onder den naam van Concordia als herinnering aan gemelde sociëteit, die in laatstgemeld jaar ophield te bestaan. Aan het eind van het straatje In den Boerenmouw lag vlak naast meerbedoeld bedehuis een deel van het Klooster der Zusters van Orthen, dat in 1692, zooals wij op blz. 137 reeds zagen, door Bernhard Massingh, predikant en professor te den Bosch, van den Staat was gekocht. Van hem erfde het diens zoon mr. Jacobus Massingh, president-schepen van den Bosch, die bij zijn testament, den 3 Januari 1714 verleden voor den Bosschen notaris Pero de Cassemajor, tot zijne erfgenamen instelde:
Jacob Nicolaes van den Steen, heer van Ommeren en Wayestein, burgemeester van Tiel; Frederik Hendrik van den Steen, kapitein; Anna Geertuid van den Steen; Arnolda Margaretha van den Steen, douairière van Daniel Mackay; François van den Steen, burgemeester van Nijmegen; Arend Jan van den Steen, schepen van Alkmaar; Maria Françoise van den Steen, douairière van Philip Didericks; Wilhelmina Cornelia van den Steen; Maximiliana Clara van den Steen; Cornelus Onneus van den Steen, kapitein; Johan Gerard van den Steen; Anna Jacoba van Dam, echtgenoote van Christiaan Willem van Benthem, burgemeester van Nijmegen; Daniel Bruno van Dam en Jacob Arend de Perponcher Zedenitzky, heer van Ellewoutsdijk. Uit de omstandigheid, dat Jacobus Massingh genoemde personen tot zijne erfgenamen instelde, valt op te maken dat hij kinderloos was. Bij deeling kwam daarop
| 175 |
dit gedeelte van het Klooster der Zusters van Orthen aan genoemde Maximiliana Clara van den Steen, woonachtig te Tiel, die het 5 November 1761 (Reg. n° 578 f. 110 vso) verkocht aan Adriana van Wyk, huisvrouw van Simeon Elin, woonachtig te den Bosch; het werd alstoen omschreven als volgt: „huys, hof ende erve, staande ter plaatse, genaamt agter den boerenmouw, zijnde een gedeelte van het geweese Zuster van Orthenclooster.” Tusschen dit laatste huis en de Dieze stond aan de overzijde van het straatje In de Boerenmouw een huis, dat Adrianus van Acht Peterszn als man van Maria van Rijsingen Jansdr 5) 18 December 1589 (Reg. n° 231 f. 340 vso), als wanneer het gezegd werd te zijn: „domus, area, ortus, vacua hereditas et domus posterior seu domus braxatoria, sitae in viculo quodam ex opposito Sanctae Crucis, vulgo appellato den Boerenmouwe, juxta monasterium de Orthen, inter hereditatem Episcopi Buscoducensis ex uno et inter vicum seu vacuam hereditatem ex alio, tendentes a communi aqua ad hereditatem dicti monasterii de Orthen et quondam ortulum ibidem ultra aquam die Diese retro mansionem seu domum Domicelli Johannis Heym", verkocht aan meergenoemde Apolonia de Kesselaer, geboren te Antwerpen, de dochter van Jan de Kesselaer; zij verkocht het 5 Augustus 1595 (Reg. n° 247 f. 381) weder aan Hesther Maes Jansdochter, die het 26 Januari 1615 (Reg. n° 315 f. 183) op hare beurt, als wanneer het werd omschreven als „een huis, erf, tuin, plaats en achterhuis of brouwhuis, staande In den Boerenmouw tusschen het erf van het Bisdom den Bosch ex uno en een open erf ex alio, strekkende van het water tot aan het erf der Zusters van Orthen", - verkocht aan haren broeder Thomas Maes, collecteur en ontvanger der licenten in het Kwartier van den Bosch. Deze was een zoon van Jan Maes en Hesther Nayen (dochter van Gijsbert, burgemeester van Zalt-Bommel en
| 176 |
van eene van diens vrouwen Joanna Mommer of Joanna Schoock van Neerynen), welke echtelieden behalve hem deze kinderen hadden: Hesther Maes, reeds genoemd, Gijsbert Masius, den bekenden bisschop van den Bosch en Anna Maes, de huisvrouw van Nicolaas Hermans van Driel; (hun zoon was Jan Hermans, eerst deken van de St. Janskerk te den Bosch, daarna van de St. Jacobskerk te Leuven). Thomas Maes voornoemd was rentmeester der Domeinen of wel van Z. Maj. contributien in het Kwartier van Zalt-Bommel, en huwde met Gervasia Grauwers, die hem deze kinderen schonk: mr. Johan Masius, kanonik der St. Janskerk te den Bosch en zegelaar van het Bisdom van dien naam; Catharina Maes, huisvrouw van mr. Gielis van Elshout, raad en rekenmeester van Gelderland; Hesther Maes, echtgenoote van jonker Peter van Gestel, president-schepen van den Bosch; Helena, Maria en Anna Maes, huisvrouw van mr. Laureyns van den Eynde, rentmeester van Z. Maj. contributien in Zuid-Holland, het land van Altena, de Bommel- en Tielerwaard 6). De vijf eerstgenoemde kinderen verkochten 7 April 1625 hunne aandeelen in het hierbedoeld huis aan hunne zuster Anna (Reg. n° 350 f. 426), die 31 Augustus 1632 (Reg. n° 377 f. 402) dat huis wieder verkocht aan Johan van den Hovel, schout van Hoogeloon; deze verkocht het 6 December 1640 aan den koopman Willem van de Velde Janszoon, die het 24 September 1664 (Reg. n° 465 f. 406) op zijne beurt verkocht aan Aert van Schijndel; waarschijnlijk werd het ten laste van dezen laatste gerechtelijk uitgewonnen; in elk geval werd het 15 Februari 1670 (Reg. n° 470 f. 140) bij gerechtelij ken verkoop, als wanneer het gezegd werd te zijn een huis, staande tusschen de Dieze ex uno en het erf van het Klooster der Zusters van Orthen ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het erf van het Bisdom, verkocht aan Frederik Hendrik Sweerts de Landas, heer van Baarschot en schepen van den Bosch, die
| 177 |
het 5 Mei 1698 (Reg. n° 511 f. 42) weder verkocht aan Aldegonda van der Vliert Huybertsdr, weduwe van Johan van Griensven en aan Catharina van Nieuwenhuysen; het werd toen gezegd te staan Achter de Boerenmouw tusschen de Dieze eenerzijds en het erf van den predikant Massingh anderzijds en zich uit te strekken tot aan het erf van den „Commandeur” van den Bosch. De erfgenamen van genoemde Aldegonda van der Vliert, zijnde: a. de zes minderjarige kinderen van Anthony van der Vliert en Johanna Elisabeth van Beughem, onder welken Anthony Josephus en Maria Johanna van der Vliert; b. Anneke van Eundt weduwe van Peter van der Laeck, woonachtig te Boxtel; c. de gebroeders en zusters Reynier, Johan en Beatrix van Wolfswinckel, en d. de kinderen van den advocaat Willem Bosch, zijnde Gijsbert Bosch, Beatrix Bosch weduwe van Johan van Velpe en Maria Bosch, verkochten 3 December 1699 (Reg. n° 483 f. 166) hare helft in het hierbedoeld huis aan genoemde Johanna Elisabeth van Beughem, die toen reeds weduwe was van haren voorzegden man; de wederhelft in dat huis kocht zij 12 December 1701 (Reg. n° 484 f 57 vso) van Catharina van Nieuwenhuysen voornoemd.
Van Johanna Elisabeth van Beughem weduwe van der Vliert voorzegd erfde dit huis hare dochter Maria Johanna van der Vliert, die het 23 Maart 1747 (Reg. n° 564 f. 174), als wanneer het werd omschreven als: „eene groote, schoone en wel geleege huysinge met nog een huysje daar nevens aan, staande Agter den Boeren Mouw, ex uno de Dies, ex alio de President Massing, strekkende van de straat tot op het erve van de huysinge, bewoont werdende by den heere Commandeur der stad," verkocht aan Alida Maria van der Putten weduwe van Mathias de Mele; deze verhuurde het daarop over 1747/48 aan de stad den Bosch tot hospitaal der Engelsche militairen. Van laatstgenoemde weduwe werd dit huis geërfd door hare dochter Petronella Elisabeth de Mele, echtgenoote van Franciscus Ignatius Richters, kapitein der artillerie te Ferrol in
| 178 |
Spanje, die het 15 September 1774 (Reg. n° 584 f. 76) verkocht aan Johannes van Venroy. | 179 |
Noten | |
1. | Men zie hierover Prosp. Cuypers t.a.p. blz. 40. |
2. | Zij zal geweest zijn na te noemen Elisabeth Costerius. |
3. | Van Gils Katholijk Meyerijsch Memorieboek p. 110 en 111. |
4. | Zijn vrouw was Maria Clara de Peneranda, van wie hij geene kinderen naliet. |
5. | Haar vader zal geweest, zijn Jan Boeyens genaamd van Rysingen, daar deze in 1563 dit huis bezat. Zie Reg. no 183 f. 574. |
6. | Men zie over de familie Maes nog Taxandria XVII p. 217. |
1996 |
Henny MolhuysenAchter de voorgevel : Een katholieke schuilkerk in In de BoerenmouwBrabants Dagblad donderdag 10 oktober 1996 (foto) |
1908 | R.K. Militaire Vereeniging 'Concordia' |
1910 | A.L. de Bresser (schilder) |
1923 | Andreas L. de Bresser (huisschilder) |
1928 | A.L. de Bresser |
1943 | G.J. de Bresser (koperslager) |
1910 | R.K. Militaire Vereeniging 'Concordia' |
1928 | R.K. Milit. Vereeniging |
1943 | Fr. van Heijnsbergen (buffetjuffrouw) |