G.J. Dukker
H. v. Heeswijk297. "'t Hooghuis van Megen". Mogelijk reeds vóór 1250 gebouwd. Had omstreeks 1770 ten tijde van J. v. Heurn een hoogen spitsen gevel met torentjes naar den ouden smaak versierd. Tijdens het beleg der stad door de Franschen (Sept.-Oct. 1794) was het ingericht tot hospitaal der Zwitsers, met 89 zieken. | 35 |
Dit kapitale heerenhuis, dat aan de Hinthamerstraat schuins tegenover de Clarastraat stond, heette nog in 1528 's Greven huys van Megen, wat voldoende aantoont, dat het eens eene bezitting der Graven van Megen was.
Van Heurn is in zijne Beschrijving van oordeel, dat het reeds vóór het jaar 1250, gebouwd werd, en dat het in elk geval een der oudste huizen van de stad was. Vermoedelijk grondde hij zijne meening hierop, dat de Graven van Megen in de eerste tijden van het bestaan van den Bosch over die stad het jachtrecht hadden, zooals wij reeds zagen in Deel I p. 9
Willem Graaf van Megen, die reeds in 1380 was overleden 1), had een zoon Jan, die hem als Graaf van Megen opvolgde en in de jaren 1381, 83, 84 en 96 hoogschout der stad en Meierij van den Bosch was; onwaarschijnlijk is het daarom niet, dat deze het Hooghuis van Megen bewoonde. Diens zuster was Theodorica van Megen, die huwde met Henrick Dicbier, heer van Mierlo, zoon van Jan en Elsbena.
Genoemde Henrick Dicbier had eenen broeder Jan Dicbier 2), die hem als heer van Mierlo opvolgde en in 1422 ook hoogschout der stad en Meierij van den Bosch was; diens
| 140 |
vrouw zoude geweest zijn Jenne, de zuster en erfgename van Jan Graaf Megen voornoemd; hij was vader van Elisabeth Dicbier, die huwde met Johan van Grevenbroeck, heer van Grevenbroeck en Hamont en van Jan Dicbier, die na zijnen dood in het 1438 met het Graafschap Megen en de heerlijkheid Mierlo werd beleend. Deze huwde Jenne, dochter van Nicolaas de Swaeff, drossaard van het Land van Mechelen en weduwe van Jan van 's Terclaes, heer van Beugem; hij verwekte bij haar eenen zoon Jan Dicbier, die 13 November 1442 trouwde met Herbrecht van Bronckhorst, dochter van Dirk, heer van Batenburg en Catharina van Gronsveld. In 1469 verkocht deze het Graafschap Megen aan Guy van Brimeu, ridder van het Gulden Vlies, heer van Humbercourt, baron van Wesemale en ambtman van het Land van Maas en Waal; hierdoor geraakte dit Graafschap voor altijd uit het bezit der Dicbier's; wat hij met het Hooghuis van Megen deed, als hij, wat wel zeer waarschijnlijk is, daarvan ooit eigenaar zoude zijn geweest, blijkt niet. Dat hij het was, valt hieruit af te leiden, dat blijkens G.A. Meyer de Predikheer en te den Bosch p. 8 hij bij zijn testament van 11 Mei 1457 bepaalde, dat hij in de kerk van het Predikheerenklooster aldaar, dat niet ver van het Hooghuis van Megen stond, bij zijne voorouders zoude begraven worden en dat hij aan dat convent, behalve zijn zilver, een jaarlijksche rente van fl 158 op de heerlijkheden Cranendonck, Eindhoven en Woensel vermaakte voor de stichting van vier plechtige jaargetijden met brooduitdeeling tot rust zijner ziel, terwijl zijne weduwe Herbrecht van Bronckhorst blijkens datzelfde werk p. 232 bij haar testament van 12 April 1501 bepaalde: ende begere mijn sepulture binnen der convent van de Predikaren, in der stat van 's Hertogenbossche gelegen. De Dicbier's, die Graven van Megen waren, voerden in hun wapen drie molenijzers (2 en 1) en hadden tot helmteeken een heiblok. Goeswijn Moedel Dicbier en Arnd Dicbier, ridder, respectievelijk schepenen van den Bosch in 1362 en 64, broeders
| 141 |
van Jan Dicbier, wiens vrouw, als gezegd Elsbena was, hadden eveneens drie molenijzers in hun wapen, dat echter in het hoofd gebroken was door een barensteel. Het helmteeken, dat de Dicbier's van Megen boven hun wapen hadden, geeft reden te veronderstellen, dat genoemde personen tot dezelfde familie Dicbier behoorden als, die, welke oorspronkelijk Blocx heette en in haar wapen drie heiblokken (2 en 1) voerde, zooals o.a. deed Henrick Dicbier Goijartszn, die van 1403—29 schepen van den Bosch was en wiens zoon Willem Dicbier heette; behalve de heiblokken had hij in zijn wapen ook nog een daar tusschen stappende beer. Willem Dicbier Janszn, schepen van den Bosch in 1407, had mede drie heiblokken in zijn wapen, echter vergezeld van eene ster, welke tusschen de beide bovenste stond, terwijl Roelof Dicbier, die in 1475 leefde, ook de drie heiblokken voerde, doch zijn wapen brak door een vierblad tusschen de twee bovenste blokken 3). De herinnering aan de Dicbier's wordt nog levendig gehouden in de St. Annakapel der St. Janskerk te den Bosch, want daarin bevinden zich eenige zeer oude fresco's en daaronder o.a. deze opschriften: Jofvrou Cathelijn, heer Eduard Dicbier, rydders, huysvrouw overleed Assumptionis 1423; Jovvrou Corneliken Vladeracken, huysvrouw heer Hendrick Dicbier, gestorven Lichtmisdag 1424; Joufr. Godelieve, dochter heer Henrick Dicbier, gest. Cecilienavent 1431.
Het blijkt niet tot welke familie Dicbier deze personen behoorden, wat evenwel niet belette, dat bij de restauratie der bedoelde fresco's onder voormelde opschriften twee wapens geschilderd zijn, waarvan het een, dat uit drie bijenkorven bestaat, zoude moeten voorstellen het wapen van de in de St. Annakapel vereeuwigde Dicbier's en het ander, hetwelk gekwartileerd is met een wapen, waarin drie kruisjes staan, dat van van Vladeracken zoude moeten zijn; het zal wel niet behoeven te worden gezegd, dat deze wapens in het geheel niet betrouwbaar zijn.
| 142 |
Gezegde kapel was vóór het jaar 1629 die van het Bossche Vischkoopersgilde; daarin stond toen een altaar, dat aan den H. Petrus was toegewijd en daar voor bevond zich een offerblok, waarin men kon storten datgene waarmede men de stad den Bosch had benadeeld; de Rentmeesters dier stad openden dat blok elk jaar op St. Thomasavond; in het jaar 1614 vonden zij er op dien dag in liggen 1121 guld. 16 stuiv. en 8 penn. Als de Gemeenteraad van den Bosch thans weder eens zoo'n offerblok in de St. Annakapel plaatste voor hen, die te weinig aan die stad betaalden, dan waren er wellicht geene klachten meer te maken over te lagen aanslag in de gemeentelijke inkomstenbelasting!
Het Hooghuis van Megen behoorde in het begin der 16e eeuw aan Katherina van Oss weduwe van Henrick Gysselen 4), want toen in 1528 hare nalatenschap werd verdeeld (Reg. n° 644 f. 308), werd gezegd, dat daartoe behoorden: „huys, erf, hof en achterhuys, genoemd 's Greven huys van Megen; dit huis werd alstoen toegescheiden aan Heylwig, de dochter van Willem Gysselen, zoon van genoemde weduwe, en diens echtgenoote Yda, de dochter van Arnd van Beeck; haar man was Jan de Cock van Delwynen Adriaanszn 5), die voor haar 25 November 1533 (Reg. n° 145 f. 25) het Hooghuys van Megen verkocht aan Quirinus van der Heyden genaamd Belderbusch, met wien hare moeder Yda van Beeck alstoen hertrouwd was; dit huis werd toen volgender wijze omschreven: domus lapidea et area, dictae communiter 't huys van Megen, ortus et domus posterior, sibi mutuo coadjacentes, sitae in Buscoducis in vico Hynthamerensi inter hereditatem Magistri Arnoldi Coelborner ex uno et inter hereditatem sororum de Orthen domus Sancti Andreae, sitam ibidem juxta vicum praedictum, ex alio. Van genoemde echte-
| 143 |
lieden van der Heyden-van Beeck werd het Hooghuis van Megen geërfd door de kinderen van Willem Gysselen Henrickszn en Yda van Beeck voornoemd, zijnde: Henrick, Arnold en Jan Gysselen; Katherina Gysselen, echtgenoote van Peter Muyckens 6), den zoon van Jan Arndszn; en Heylwich Gysselen, echtgenoote van Jan de Cock van Delwynen voornoemd, alsmede door Dirck en Jacob, zonen van Stephanus van der Heyden genaamd Belderbusch 7); dezen verkochten dat huis 28 Juli 1544 (Reg. n° 165 f. 307) aan den bierbrouwer Jan Gerardszn van Schyndel; diens kinderen zijnde: Arnoldus, Mechteld en Joachim, alsmede Henrick en Lambert, onmondige kinderen van zijnen vooroverleden zoon Gerard van Schyndel, verkochten het 27 Januari 1576 (Reg, n° 237 f. 252) weder aan Herman Dierixzn van Boxmeer; het werd nu gezegd te zijn: een steenen huis, erf, poort, ledig erf, plaats en achterhuis, staande tusschen het huis der Wed. Antonius van Mierlo ex uno en een steegje, waarmede men gaat naar het klooster der Zusters van Orthen, ex alio, en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze. Genoemde Herman Dierixzn van Boxmeer liet het Hooghuis van Megen na aan zijne weduwe Mechteld, dochter van Andries de Cremer, die na zijnen dood hertrouwde met Anthonis Rutten, ingezetene van den Bosch, eigenlijk geheeten Anthonis, de zoon van Rutger Anthoniszn 8), (welke Rutger van Boxmeer genaamd werd, omdat hij van Boxmeer afkomstig was) en Geertruid, dochter van Jan Lombartszn 9). Bij hun mutueel testament, 25 Mei 1587 verleden ten overstaan van Gijsbert
| 144 |
Masius, toen plebaan der St. Janskerk te den Bosch, vermaakte Mechteld laatstgenoemd het Hooghuis van Megen met de daarbij behoorende bierbrouwerij en inventaris aan haren voornoemden tweeden man, onder voorwaarde, dat, als hij kinderloos stierf, dit huis zoude vererven op hare erfgenamen. Vervolgens deden: op 21 Maart 1594 Herman Willlemszn Lesyere als man van Elisabeth, dochter van Dirck Leeuw van Boxmeer en zuster van Herman Dierixzn van Boxmeer en op 12 Januari 1596 (Reg. n° 259 f. 90 vso) Maryken, eenige dochter van Reinier Dierixzn van Boxmeer, beiden als erfgenamen van genoemden Herman Dierixzn van Boxmeer, afstand van hare aandeelen in dat huis ten behoeve van Anthonis Rutgerszn van Boxmeer voornoemd 10). Deze had van zijne eerste vrouw Maryken van den Dungen Coenraadsdochter de navolgende kinderen: Johan; Gijsb recht; Cornelia; Anneken, huisvrouw van Aert van Malsen; Elisabeth, gehuwd met Guiliam Danckers, alsmede Rogier
| 145 |
van Boxmeer, in 1649 reeds overleden, voor wieu daarom bij plaatsvervulling optraden diens kinderen Cornelis en Elisabeth van Boxmeer, geboren uit zijn huwelijk met Aldegonda van Heetveld; deze laatste kinderen, zoomede hunne voornoemde ooms en tantes verkochten 7 October 1649 (Reg. n° 397 f. 9) het Hooghuis van Megen, dat alstoen omschreven werd als: een hooch, schoon, welgelegen steenen huys, erve, hoff met de fruythoomen daerin staende, kelders, erff, comme, pompe in den ganck met een groot schoon achterhuys, geweest sijnde een brouwhuys, putsteyger op de Diese, gemeynlich genoempt 't huys van Megen, gestaen ende gelegen binnen dese stadt 's Hertogenbossche in de Hinthemerstraet tussen huys ende erve genoempt In den gulden wan 11), toebehoorende de voors. Johan van Boxmeer, een poorte in de ganck, waerdoor men naer den Convente van de Susteren van Orthen gaet, tussen beyde liggende, ter marckwaerts ex uno, ende tussen huys ende erve, genoempt in St. Agatha, den voors. Cornelis ende Elisabeth van Boxmeer toebehoorende, ter Geerlincxer bruggen waert ex alio, streckende voor van de gemeyn Hinthamerstraet achtenwaerts totten water aldaer vlietende, de Diese genoempt, tegenwoirdelijck by Jan van Groeningen ende Guiliam Danckers voorn bewoont ende gebruyckt werdende, welcke voors. huysingen ende erffenisse Mechtelt, dochtere wylen Andries de Cremer ende huysvrouwe Anthony Rutgers van Boxmeer by haeren testamente, lesten ende uytersten wille mit den voorn. Anthony gemaeckt ende voor den Eerw. Heer Gysbert Masius, als plebaen van St. Jans Evangelisten kercke binnen dese stadt ende sekere getuygen opten 25 May anno 1587 gepasseert, aen denselve Anthony Rutgerszn van Boxmeer, haeren man, hadde beset ende gelegateert. Kooper werd toen daarvan Henrick Hermanszoon de Pesser, bierbrouwer. | 146 |
Den 6 November 1711 is het Hooghuis van Megen (dat toen eene bierbrouwerij was, wat het wel steeds zal geweest zijn sedert dat voornoemde van Schijndel het kocht, en gelegd werd te staan aan de Hinthamerstraat tusschen het huis de Gulden wan, de Louwsche poort tusschen beiden staande, ex uno en het huis
| 147 |
Noten | |
1. | Zijne vrouw was Heylwich van Zevenborne en Granendonck. In 1380 was Ermgard van Zevenborne, vrouwe van Haps en in 1387 was Jan, de zoon van Willem Graaf van Megen, heer van dat dorp. |
2. | Zijn andere broeder was Goijart Dicbier. |
3. | Maandbl. Nederl. Leeuw 1908 p. 167. |
4. | Hunne dochter was Catherina Gysselen, echtgenoote van Jan de Bever Roelofszn. |
5. | Hunne kinderen waren Adriaan, Willem en Dierck de Cock van Delwynen, alsmede Catharina de Cock van Delwynen, de huisvrouw van Albert Hoochwou. |
6. | Als haar man verleende hij in 1531 eene grondrente uit eene bouwhoeve, gelegen te Esch naast die van Elisabeth wed. van Jan Arndszn Muyckens (Reg. n° 139 f. 156 vso). |
7. | Hij behoorde evenals genoemde Quirinus tot eene Guliksche, thans grafelijke familie. |
8. | Cf. Deel I p. 87. |
9. | Anthonis, Henrick en Aerd, kinderen van Rutger Anthonis van Boxmeer en Geertruid, alsmede hun zwager Thomas Janszn, gaven 1591 volmacht om voor Schepenen van Boxmeer hunne ouderlijke nalatenschappen te deelen, voor zooverre daartoe behoorden goederen, gelegen te Boxmeer en te Sambeeck (Reg. n° 256 f. 49 vso). |
10. | Op hem heeft betrekking de navolgende Schepenakte van 2 December 4594 (Reg. n° 247 f. 347): Alzoo myne Heeren scepenen deser stadt van 's-Hertogenbossche op ten requeste by Anthonis Rutgerszn van Boxmeer, wonende in den huyse genoempt van Megen, aen myne Heeren Scepenen gepresenteert, na voergaende communicatie aen mijn Heere den Hooch schoutet ende gesien hebbende de schriftelyke verclaeringe by denselven mynen Heere den Schoutet daerop gedaen ende regard nemende opte informatie in de voors. verclaringe geruert van dat de suppliant waer staende ter goeder name ende fame ende dat op hem nyet en soude sijn eenige suspicie, by marginale apostille hadden verclaert, dat mits de suppliant stellende de cautie in synen requeste gepresenteert de inventarisatie by mynen heere den Schoutet gesustineert van den huysraet ende meubelen des suppliants ter cause van den ongeval in den huyse des voirs. Anthonissens gesciet, als te weten, dat Margriet, syne dienstmaget, aldaer is doot gevallen, breeder in de voirs. requeste gementionneert, voer nochter tijt waer te premateur ende daeromme sonder naerder Informatie precedent opte gelegentheyt van den voirs. ongeval deselve inventarisatie soude behoiren te worden weerhouden ende dienvolgens de dienaers van mynen heere den Schoutet uyt den huyse des suppliants te vertrecken, nae breeder uytwysen der voirs. apostille in dato 2 Dec. 1594; soe is gestaen voer scepenen ondergescreven Willem Strick, sone wylen Jans Strick ende heeft hem in voldoeninge van de voirs. apostille borge ende cautionaris gestelt voer den voirs. huysraet ende meubelen des suppliants ter somme toe van 300 car. guld. van mynen heere den Schoutet voirs. tersaecken van den voirs. ongeval terecht te staen, 't recht te verwachten ende 't gewijsde te voldoen etc. |
11. | In 1596 heette dit huis de Witte Lelie. Het werd alstoen gekocht door den brouwer Anthonis, zoon van wijlen Rutger Anthoniszn van Boxmeer. |
12. | Taxandria VI p. 256 |
1865 | J.A. Groenewalt (particulier) - P.J.A. Groenewalt (klerk) - mej. W.C. van Heusden () - T. Jansen (2e klerk ter provinciale griffie) - jhr. mr. E.B.A.N. Melort (substituut-griffier bij de arrondissements-regtbank) - mevr. de wed. C.G. Pronk () - M. van Son (mr. koper- en blikslager) |
1875 | J.A. Groenewalt (partikulier) - mej. W.C. van Heusden (partikuliere) - wed. C.G. Pronk (partikuliere) |
1881 | P.J.A. Groenewaldt (klerk) - Hub. van Heeswijk (winkel. in manufact.) |
1908 | J. Aangenendt (winkeljuffrouw) - fa. H. van Heeswijk en Zn. (grossiers in garen, band enz.) - A. Sas-Aangenendt |
1910 | fa. H. van Heeswijk en Zn. (gross. in Engelsche garens) |
1923 | Cornelis H.J.W. Brekelmans (handelsreiziger) |
1928 | J.W.L. Schneider |
1943 | J. Henkelman (schoenwinkelier) |
1960 | Singer My N.V. (naaimachines) |