Dit huis stond, zooals men uit het hiervoren medegedeelde reeds heeft kunnen opmaken, tusschen het erf van het Frater-
| 123 |
huis, dat aan de overzijde der Dieze gelegen was en de Schilderstraat, welke oudtijds veel langer was dan thans, doch in de 19e eeuw is ingekort, toen de Zuid-Willemsvaart gegraven werd. Het was aangekocht geworden met de gelden, welke de Bosschenaar Gerardus de Heer (Heeren?) omstreeks 1450 had geschonken voor een huis voor arme scholieren, dat zoude staan onder de leiding en het beheer van de Broeders des Gemeenen Levens; het behoorde toen toe aan Ludolph van de Water, kanonik te den Bosch, zoon van Everard en Alit, de dochter van Ludolph Buck en Alit van Erp Lucasdochter. Later werden aan het Arme Fraterhuis herhaaldelijk legaten vermaakt of schenkingen gedaan, zooals men vermeld vindt bij Jhr. A. van der Does de Willebois Studiebeurzen II p, 248 en vlg. en bij Coeverincx t.a.p. II p. 165. Het Arme Fraterhuis was een internaat voor scholieren, die dan eens clerquen, dan weder frateren en ook nog scholieren genoemd werden; zij droegen een bepaald habijt, dat in eenen fundatiebrief van mr. Jacop van Ostayen genaamd van Zundert, doctor in de medicijnen en priester, van 5 December 1561 aldus omschreven werd: item die ouders off die naeste vrienden des scholiers sullen gehouden sijn op heur eygene oosten den scholier aen te doen maecken een cleyn grauw tabbartken, streckende ter halver schenen desselven scholiers, beneden toegenayt ende gemaeckt sijnde nae de aude usantie van de fraters, met welcker grauw tabbertken die voirs. scholier des verbonden sal wesen te gaen ende te staan daeghlijx. Uit de declaratie ende interpretatie van 10 December 1598 van het testament van Peter van de Water, ook kanonik te den Bosch en zoon van Everard en Beelken Kemp, blijkt dat een deel dezer scholieren behalve voorschreven habijt ook nog eene kap of kovel droegen, want in dat testament staat toch, dat zij, die in de zesde klasse waren, gewoonlijk reeds met de kap of kovel getooid waren 1). De kleeding dezer
| 124 |
scholieren was dus vrijwel gelijk aan die der over hen gestelde Fraters. Zooals wij hiervoren ook reeds zagen, moesten de scholieren, welke in het Arme Fraterhuis opgenomen werden, datgene, hetwelk zij aan kost te kort kwamen, door bedelen zien bijeen te krijgen; zij waren alzoo echte bettelstudenten. Men zie hierover nog van Oudenhoven l.c. blz. 118.
Uit verschillende akten valt op te maken, dat de scholieren van het Arme Fraterhuis ook onderwezen werden in de Groots Latijnsche of Papenschool, die in de Kerkstraat stond 2). Zoo wordt in een charter van 6 Februari 1485 (Jhr. A. v.d. Does de Willebois t.a.p. II p. 260) gesproken van de arme fraters, die de scholen van den Bosch bezoeken en wonen in het huis, voorheen van Ludolph van de Water, en zoo bepaalde genoemde mr. Jacop van Ostayen genaamd van Zundert in gemelden fundatiebrief van 1561, dat de scholier, ten wiens behoeve deze fundatie geschiedde, eene plaetse sal crygen inne het arm Fraterhuys, diewelcke scholier sal frequenteren inne der groote scholen binnen derselver stadt (den Bosch); deze scholier sal tevreden moeten wesen ende hem moeten lyden ter weke met een pont boteren, seven pont cloosterbroots ende voorts van kese, visch, vlees ofte andere coste versien te worden 3). Zoo werd ook in 1609 eene rente op een huis in de Triniteitstraat te den Bosch gevestigd ten behoeve van: een scamelen student int scamel fraterhuys wonende ende de Latijnsche scole binnen dese stadt frequenterende.
Blijkens hetgeen wij uit J. van Oudenhoven t.a.p. blz. 38 (zie Deel II p. 386) reeds zagen, was de Groote Latijnsche of Papenschool verdeeld in zeven klassen, alwaer de jonckheydt in de Latijnsche ende Griecksche taelen ende in de eerste beginselen van de Philosophie onderwesen wierden, doch volgens het testament van Peter van Grinsven van Geffen, waarbij deze de
| 125 |
wandelgraet fundeerde (Jhr. A. van der Does de Willebois Studiebeurzen III p. 466 en vlgd), zoude deze school negen klassen gehad hebben, n.l.: de voorbereidende, de achtste, de zevende, zesde, en vijfde, waarin de grondbeginselen der grammatica, etymologia en syntaxis onderwezen werden, - de vierde, derde, tweede en eerste, - waarin ook de wijsbegeerte werd gedoceerd; kwamen in de voorbereidende klasse de leerlingen, welke tien jaren oud waren en konden lezen en schrijven, alsmede bij de Mis en de zegening der spijzen opzeggen het symbolum der Apostelen, het Onze Vader, het Wees Gegroet en de Tien Geboden; en kwamen in de vierde klasse de leerlingen, welke den leeftijd van 15 jaren hadden bereikt. Het verschil, dat tusschen dat testament en J. van Oudenhoven l.c. bestaat vindt wellicht zijne oorzaak hierin, dat de achtste klasse ook nog eene voorbereidende was en dat eerst in de zevende klasse de eigenlijke gymnasiale studiën begonnen. Terecht merkt de Willebois t.a.p. II blz. 251 op, dat uit de fundatiebrieven der door hem behandelde studiebeurzen blijkt, dat de Groote Latijnsche of Papenschool zich aansloot aan de Theologische faculteiten der Universiteiten van Leuven, Douay en Keulen.
De leerlingen van het Arme Fraterhuis en de over hen gestelde Fraters gaven van tijd tot tijd tooneelvoorstellingen, zoo in het Fraterhuis zelf als op de Groote Markt en het St. Janskerkhof te den Bosch, zooals men zien kan uit de oude rekeningen van die stad.
In 1571 werd van het Arme Fraterhuis door Bisschop Metsius een priesterseminarie gemaakt, wat het bleef tot 1576, als wanneer dat Seminarie naar de Papenhulst werd overgebracht; van daar werd het het volgend jaar reeds verplaatst naar de Triniteitstraat, om in 1582 op te houden te bestaan, totdat het door Bisschop Zoesius in 1615 weder in het leven geroepen en andermaal in het Arme Fraterhuis opgericht werd; het bleef daarin gevestigd totdat het tengevolge van de reductie van den Bosch in 1629 wederom moest ophouden te
| 126 |
bestaan. Wat het Arme Fraterhuis tusschen de jaren 1576 en 1615 is geweest, is niet meer bekend. Het is niet waarschijnlijk dat het in dat tijdsverloop nog tot eene kostschool voor arme gymnasiasten heeft gediend. Na de reductie van den Bosch in 1629 werd het Arme Fraterhuis de Stedelijke Latijnsche school, zooals blijkt, behalve uit J. van Oudenhoven t.a.p. blz. 38, uit eene rekening van Johan van Hamel, ontvanger-generaal der beurzen, over 1672, alwaar deze vermeldt: de huysinghe ende de caemeren ende den hoff der arme clercquen des bisdoms van 's Hartogenbossche, gestaen in de Schilderstraet, sijn aengehouden ten behoeve van de Latijnsche scholen alhier. Evenwel werd niet dadelijk na de overgave van den Bosch dat gebouw daartoe bestemd. Immers de Raad van State had eerst aan de Regeering van die stad voorgesteld om in te richten: de kerk van het Groot Begijnhof tot eene Latijnsche school en eenige daarbij gelegen huizen tot woningen voor den Rector en andere meesters van die school; de Regeering van den Bosch wees dat voorstel echter van de hand, omdat zij het Groot Begijnhof hield voor eene wereldlijke instelling en verzocht daarom den Raad van State haar voor de Latijnsche school het een of ander klooster af te staan; dit College vroeg haar alstoen eene Latijnsche school te bouwen en toen zij daaraan eveneens weigerde gevolg te geven (Notulen van 25 Juli 1630 en 10 Februari 1631 Reg. Gans), werd daarop door hetzelve het gewezen Arme Fraterhuis voor eene Latijnsche school beschikbaar gesteld; wanneer de Raad van State dit deed, is aan van Heurn niet kunnen blijken; wel vond hij, dat in 1694 voor de verbouwing van dat huis dit College aan de stad den Bosch f 600 schonk, mits dat zij het verder zoude onderhouden, eene conditie, welke door haar werd aangenomen. Samuel Maresius werd in 1636 tot superintendent dezer school aangesteld en als zoodanig stelde hij daarvoor een reglement op; eenigen tijd later kreeg hij als zoodanig zijn ontslag en daarna is zijne betrekking niet meer vervuld geworden. Denkelijk
| 127 |
wegens het gering aantal leerlingen, dat deze Latijnsche school aanvankelijk had, werden bij hare oprichting daaraan slechts een rector en een conrector geplaatst, waartoe Eustachius Suertius als rector en Johannes Pistorius als conrector benoemd werden. Na het aftreden van Suertius in 1636 werd genoemde Pistorius tevens rector; hij stierf reeds in datzelfde jaar en werd toen opgevolgd door Isaac Chabaneus; deze aanvaardde het ambt van rector en conrector 16 Februari 1637 met eene oratio inauguralis, die bij den Bosschen drukker Johannes van Dockum in het licht kwam; enkele jaren nadat hij de éénige leeraar dezer school was geweest, kwamen daaraan nog een conrector en drie meesters en dit aantal leeraren is sedert dien aan die school verbonden gebleven, zoolang als zij in het Arme Fraterhuis gevestigd was; in 1660 werd ook nog een schrijfmeester voor die school aangesteld, voor wien de Raad van State uit de opbrengst der Geestelijke goederen een traktement van f 150 's jaars gaf; deze werd evenals de overige leeraren door de Regeering van den Bosch benoemd. De Rector had f 1000, de Conrector f 750, de meester van de derde en tweede klas ieder f 600 en die van de eerste klasse f 550 traktement; ook deze bezoldigingen werden uit de opbrengst der Geestelijke goederen betaald; bovendien had de Rector het genot eener vrije woning, die ook tot het Arme Fraterhuis had behoord en eveneens aan de Schilderstraat stond. De overige leeraren hadden aanvankelijk eveneens vrije woningen, die ook aan de Schilderstraat stonden en mede tot het Arme Fraterhuis hadden behoord, doch later werden hun die tegen eene geldelijke vergoeding ontnomen. In de eerste tijden van het bestaan dezer school bedroeg het schoolgeld daarvan voor elken leerling f 1 per vierendeel 's jaars, welk geld voor de leeraren was; naderhand werd bepaald, dat de Rector van de leerlingen zijner klas elk vierendeel 's jaars zoude ontvangen f 1 en van elk der leerlingen van de andere klassen een derde van f 1, terwijl het overige 2/3 zoude zijn voor den conrector en verdere leeraren. In 1694 werd het | 128 |
schoolgeld met 1/3 verhoogd, wat moest dienen tot het onderhoud der school. Na Chabaneus waren rectoren dezer school, die ook wel genaamd werd de Triviale scholen: Johannes Vitriarius, die stierf in 1672; Albinus Villerius, aangesteld in 1672; Benjamin Noordberg, aangesteld in 1685; Bernard Martini, aangesteld in 1726; Johannes Jungius, aangesteld in 1736; Christiaan de Booy, aangesteld in 1764 en mr. Jacob Oliphant, aangesteld in 1786.
Tweemaal 's jaars werden aan deze school prijsuitdeelingen gehouden, n.l. na het eindigen der groote zomervacantie en na het eindigen der wintervacantie; de vlijtigste leerlingen ontvingen dan als prijzen boeken, die sierlijk gebonden waren en waarvoor de Stad jaarlijks fl 200 betaalde; bovendien kregen de leerlingen, die in de schrijfkunst uitmuntten, prijzen, die eerst waren schrijfboeken, waarvoor de Stad jaarlijks fl 35 besteedde en later waren een dubbele zilveren stadhuispenning; de schrijf meester ontving 4) bij die gelegenheid ook zoo'n penning.
Vóór het aangaan der school werd zoowel des morgens als des middags de klok geluid, waartoe eerst eene der klokken van de St. Janskerk doch na 1648 die der Waalsche Kerk gebruikt werd; aanvankelijk betaalde de Regeering der Stad daar afzonderlijk voor, doch later combineerde zij dit luiden, n.b. met dat der boevenklok. Tot het openen, sluiten en het verwarmen enz. van deze school was daaraan nog verbonden een custos of claviger, die door de Curators van de Latijnsche en de Illustre scholen werd aangesteld en die van lederen leerling fl 1.20 's jaars ontving, behalve de fooien, die hij van hen kreeg voor het aanzeggen aan hunne huizen, dat zij prijzen bekomen hadden, en voor het thuis brengen daarvan.
Genoemde Curators, die vier in getal waren en door de Regeering der stad uit haar midden werden benoemd, ont-
| 129 |
wierpen in 1764 een nieuw reglement voor deze school, alsmede een order voor de lessen en de daarbij te gebruiken boeken, welk een en ander door de Regeering der stad in 1765 werd vastgesteld. Over de gebouwen, waarin deze school gevestigd was en die, welke aan hare leeraren tot woningen strekten, zie men Dr. C.R. Hermans Geschiedenis der Ill. en Latijnsche Scholen te 's Bosch p. 62 en vlgd., in welk werk men nog menige, hiervoren niet vermelde bijzonderheid over de Latijnsche school kan vinden. Bij het bombardement van den Bosch door de Franschen in 1794 werden gezegde gebouwen zoozeer gehavend, dat voor de Latijnsche school en de woning van den Rector van stadswege gebouwen op de Papenhulst moesten worden bestemd, zooals in Deel II blz. 516 reeds is vermeld 5).
De eerste plechtige promotie, welke na gezegd bombardement voor de leerlingen dezer school plaats had, geschiedde in 1796 in het auditorium der Illustre school; zij werd voorafgegaan en gevolgd door het bespelen van het groot orgel der St. Janskerk en zij werd voorts met gebed geopend door rector Jacob Oliphant, die daarna eene rede hield, waarvan de tekst was: invicta animi virtus hominem vere beatum reddit. Hierna hield de promovendus Abrahamus Joannes van Ginkel eene toespraak over: gloriam antecedit humilitas. Vervolgens werden aan de leerlingen der lagere klassen 9 prijzen van promotie en 1 voor vlijt uitgereikt, waarvoor dezen hunnen dank aan de scholarchen betuigden en daarop werd deze plechtigheid door den Rector met gebed gesloten.
Op de plaats van de gebouwen van het Arme Fraterhuis staat thans de stedelijke Bank van Leening en, voor een deel ook nog het gesticht van het Bedeelingsfonds, dat eerst ter
| 130 |
verpleging van arme oude vrouwen en meisjes werd bestemd en thans het St. Agnesgesticht is. In de gebouwen van het Arme Fraterhuis was de Illustre school, welke in 1636 in den Bosch werd opgericht, niet gevestigd, hoewel zij dezelfde Curators had als de Latijnsche school. De Illustre school had hare gehoorzaal eerst in de tegenwoordige H. Sacramentskapel der St. Janskerk; daarna van af 1671 in de kerk van het Groot Begijnhof en toen die was ingestort werd dan eens de St. Janskerk dan weder de Waalsche kerk als hare gehoorzaal gebruikt, totdat in 1730 de O.L.V. kapel der eerstgenoemde kerk daartoe werd ingericht, als hoedanig zij 18 Juli 1731 door den professor van Eybergen werd ingewijd 6).
De Illustre school van den Bosch had vijf faculteiten, n.l. die der godgeleerdheid, wijsbegeerte, rechtsgeleerdheid, geneeskunde en letteren, welke evenwel niet altijd met professoren 7) bezet waren.
Lodewijk de Bils, welke aan die school professor in de geneeskunde was, kreeg in 1669 eene zaal van het klooster der Zwarte Zusters, zooals wij in Deel II blz. 550 ook reeds zagen, tot theatrum anatomicum; de Staten Generaal bepaalden daarbij, dat de lijken van al degenen, die in Staatsbrabant en Staats-vlaanderen ter dood gebracht waren, zoomede die van de vreemdelingen, welke in de gasthuizen gestorven waren, daarheen, ter ontleding, zouden worden gebracht. Blijkens van Heurn Historie III p. 273 was door de Regeering van den Bosch in 1681 voor de Illustre school op het stadhuis eene boekerij aangelegd, waarvan in lateren tijd verschillende werken ontvreemd werden.
| 131 |
Dr. C.R. Hermans deelt in zijne Geschiedenis der Ill. en Latijnsche scholen te 's Bosch p. 10 nog mede, dat gezegde Illustre school in 1810 ophield te bestaan; veel meer kon hij er echter niet over mededeelen; zij had trouwens nooit veel te beteekenen gehad.
| 132 |
Noten | |
1. | Jhr. A. van der Does de Willebois Studiebeurzen IV p. 44. |
2. | Deel II p. 385 en vlgd. |
3. | Jhr. A. van der Does de Willebois Studiebeurzen II p. 263. |
4. | Stadsnotulen van 9 Februari 1737. |
5. | Men zie nog St. Hanewinkel Gesch. en Aardrijksk. Beschrijv. der stad en Meierij van 's Bosch p. 135. |
6. | Men zie over deze school ook St. Hanewinkel t.a.p. blz. 147. Bij laatstbedoelde kapel stond in de St. Janskerk, ter plaatse waar thans hare N.W. ingang is, het vermaarde spel des oordeels, dat in 1513 door mr. Peter Wouterszoon gemaakt was en waarover men zie Dr. C.A. Hermans Geschiedk. Mengelwerk I p. 41 en van Heurn Historie II p. 25. |
7. | Zij werden door de Regeering van den Bosch onder goedkeuring van den Raad van State benoemd. |
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 133