Monument in het stadhuis
Het monument in het stadhuis herinnert de inwoners van 's-Hertogenbosch aan het gijzelaarskamp dat tijdens de Tweede Wereldoorlog in het seminarie 'Beekvliet' te Sint Michielsgestel was gehuisvest. Het gedenkteken is een dankbetuiging van de oud-gijzelaars aan de burgerij van 's-Hertogenbosch voor hun hulp.
Op 4 mei 1942 werden 460 Nederlandse mannen in het katholieke Kleinseminarie Beekvliet te Sint-Michielsgestel vastgezet. Ruim twee maanden later werden nog eens 800 gijzelaars in het nabijgelegen Haaren geïnterneerd. Het waren mensen, die volgens een op 17 mei 1942 gepubliceerde verklaring van het Reichscommissariat 'vroeger in het openbare leven stonden en van wie aan te nemen is dat zij met de aanstichters van de tegen de bezettende macht gerichte kuiperijen sympathiseren. Wanneer het door de kuiperijen van de emigrantenclique te Londen tot gewelddadige handelingen tegen Nederlanders en Duitsers in de bezette Nederlandse gebieden zou komen en de rust en orde verstoord zouden worden, dan staan deze gijzelaars met hun leven hiervoor borg.'
Door te dreigen de gijzelaars ter dood te brengen, probeerde de bezetter Nederlanders te weerhouden van het plegen van verzets- en sabotageacties. De opgepakte mannen waren vooral bekende en vooraanstaande Nederlanders uit politiek, religie, sport, bedrijfsleven, kunsten en media, zoals de schrijver Simon Vestdijk, de historicus Johan Huizinga, de cabaretier Lou Bandy, de president-directeur van Philips, Frits Philips en de bekende hardloper S. Petit. Ze vielen op en hadden een voorbeeldfunctie. Daarnaast kwamen de gijzelaars vooral uit kringen die aan bepaalde Duitse plannen hun medewerking geweigerd hadden. Velen waren lid van de Nederlandse Unie of hadden zich actief verzet tegen de gelijkschakeling van de Nederlandse vakbeweging in 1940 en 1941.
Binnen het kamp liet de bezetter veel toe en was de behandeling van de gijzelaars mild. Zij waren immers niet gevaarlijk zolang ze over hun politieke en maatschappelijke opvattingen maar niet konden communiceren met de buitenwereld. Ook de materiële omstandigheden in het kamp waren goed. Er was sprake van een bonte mengeling van culturele activiteiten, zoals lezingen, filosofische beschouwingen en literaire avonden. Het leven in Beekvliet was zelfs nog luxer dan dat in het vergelijkbare kamp Haaren. Maar een leven in vrijheid was natuurlijk veel beter dan dat binnen een kamp, al was het dan een comfortabel kamp. Prof. dr. Jan de Quay schreef over 'een hinderlijk gebrek aan privacy' aan zijn vrouw: 'Ik krabbel heel klein, omdat het me goed afgaat en tevens omdat mijn buurman dan niet kan lezen wat ik schrijf, want we zitten soms met ons drieën aan onze kleine tafel'.
In het gijzelaarskamp in Sint Michielsgestel zaten politiek geëngageerde mannen zoals prof. ir. W. Schermerhorn, H. Algra, prof. dr. W. Banning, prof. dr. P. Geyl, M. van der Goes van Naters, dr. N. Tinbergen, dr. H. Brugmans en prof. dr, J. de Quay. Al voor de oorlog waren ze actief betrokken bij debatten over de inrichting van de maatschappij. Dit debat werd voortgezet in Beekvliet. 'De geest van Gestel' werd gekenmerkt door een sfeer van saamhorigheid. Men was het erover eens dat het naoorlogs Nederland anders moest zijn dan het vooroorlogs Nederland, waarbij een 'gemeenschapgedachte' centraal zou moeten komen te staan. De studiekring in het kamp formeerde de Nederlandse Volks Beweging (NVB). Ze wilde een indeling van het politieke leven naar Brits model met een conservatieve en een progressieve stroming. In de nieuwe naoorlogse samenleving moesten waarden als harmonie, eenheid, gezag, orde, nationalisme en het gezin als hoeksteen van de samenleving centraal komen te staan. Maar de consensus die in de 'veilige' beslotenheid van het kamp was bereikt, hield geen stand in de buitenwereld. Eenmaal vrij, stuitten de aanhangers van de NVB al snel weer op tegenstellingen, waardoor de Nederlandse eenheidsbeweging het niet heeft gered.
Na verloop van tijd nam het verzet tegen de bezetter steeds meer toe. Zo werd op 7 augustus 1942 door Rotterdamse leden van de Nederlandse Volksmilitie een bomaanslag gepleegd op het spoorwegviaduct tussen de stations Beurs en Delftse Poort. De bezetter reageerde met een ultimatum: de bevolking van Rotterdam kreeg tot 14 augustus de tijd om de daders aan te geven, anders zou op 15 augustus een aantal gijzelaars van het kamp Beekvliet worden doodgeschoten. De spanning werd door de bezetter doelbewust opgevoerd door het gerucht te verspreiden dat vijftig personen zouden worden berecht. Er kwamen echter geen tips over de daders. Uiteindelijk selecteerde de bezetter vijf gijzelaars; twee adellijke personen en drie Rotterdammers: de 48-jarige Willem Ruys, de 35-jarige Rotterdammer mr. Robert Baelde (die bekend was door zijn werk op sociaal-pedagogisch gebied en kaderlid was van de Nederlandse Unie), de 48-jarige Rotterdamse hoofdinspecteur van politie Christoffel Bennekers, de 49-jarige officier van justitie Otto Ernst Gelder graaf van Limburg-Stirum en de 28-jarige Zeeuwse landheer Alexander baron Schimmelpenninck van de Oye. In de ochtend van 15 augustus 1942 werden zij in de bossen van het landgoed Gorp en Rovert bij Goirle gefusilleerd. De twee adellijke slachtoffers liggen nog ter plaatse begraven. J. Haantjes, J. van den Kerkhoff en H. Vrind werden op 16 oktober 1942 door de bezetter op een andere locatie gefusilleerd.
Na deze vergeldingsactie ontstond er spanning in het kamp. Niet onterecht, want nauwelijks drie maanden later volgde er nog een executie. De aanleiding was een serie spectaculaire sabotagedaden in het oosten van het land. De Sicherheitsdienst vermoedde dat de daders communisten waren. Uit wraak fusilleerden ze op 16 oktober 1942 bij Woudenberg (Utrecht) vijftien mensen uit interneringskampen. Twaalf slachtoffers kwamen uit Amersfoort. De drie anderen waren afkomstig uit Haaren en Beekvliet: Jan Haantjes, Jacobus van den Kerkhoff, en Hein Vrind. Het totaal aantal gefusilleerde gijzelaars kwam daarmee op zeven. De bezetter schrok van de vijandige reacties van de Nederlandse bevolking op de executies. 'Ein Tiefstand nie erlebter Ablehnung, ein nie gekannter hass gegen Deutschland gewinnt in den Niederlanden an Raum', stelde een hoge Duitse militair tijdens een geheime zitting van regerings- en legerfunctionarissen. Maar dit soort berichten bereikten de gijzelaars natuurlijk niet. Voor hen bleven de maatregelen van de bezetter onvoorspelbaar en willekeurig. Uiteindelijk werden in december 1942 ongeveer 250 gijzelaars vrijgelaten. Ongeveer 200 vlak voor de kerstdagen, de anderen vlak erna.
oorlogsmonumenten.nl