Bij de start van deze nieuwe serie 'Achter de voorgevel' gaan we een kijkje nemen achter de 17e-eeuwse gevel van een van de belangrijkste gebouwen van de stad: het stadhuis. Onze aandacht gaat nu uit naar de hal en de vierschaar. Als we binnenkomen staan we in de grote hal. Onmiddelijk vallen de grote wandschilderingen van Antoon Derkinderen op: links de stichter van de stad Hertog Hendrik I, geflankeerd door paus Urbanus III en keizer Frederik Barbarossa. Rechts de wandschildering die 'de kathedraal' voorstelt. Aan het eind van de 19e eeuw werden ze geschilderd. Het historisch belangrijkste gedeelte van de hal is de vierschaar. Op deze plek werd door het Bossche stadsbestuur recht gesproken, een van haar belangrijkste taken sinds de stichting van de stad. Tot 1806; daarna werd het een taak voor een aparte rechterlijke macht. Het stadhuis werd eind 1669 getroffen door een kleine brand, die er echter toe leidde dat er een bouwstroom op gang kwam. In 1670 kwam er een nieuwe voorgevel en in de loop der jaren werd het gehele stadhuisaangepakt. Op 31 oktober 1678 diende Jacob Roman een declaratie in bij het stadsbestuur. Hij vroeg ondermeer 84 gulden voor het snijden van 'vier ruijters ende twee trompetterste paert tot de orloge van 't stathuys' à 14 gulden per stuk. In dezelde declaratie vroeg hij 20 gulden en tien stuivers voor het tekenen van 'de vierschaer met de bancken en de andere omstandigheden daer bij'. Het ontwerp werd gemaakt in 1678 en in 1679-1680 zal de vierschaar gebouwd en geschilderd zijn. De stadsrekening maakt daar geen specifieke melding van. Trouwens de declaratie van Roman werd pas in het boekjaar 1680-1681 aan de ontwerper en beeldsnijder betaald: 'Item betaelt aen Jacob Roman voor fabrique en gedane dienste'. Gezien de snelle activiteiten rond de verbouw van het stadhuis was deze vierschaar toen wellicht al klaar. De vierschaar van drie eeuwen terug is bewaard gebleven. Enkele jaren geleden, toen de hal werd gerestaureerd, werd nagegaan met welke kleur verf deze vierschaar in de loop der eeuwen beschilderd is geweest teneinde verantwoord opnieuw te kunnen schilderen. Een duidelijke oplossing kwam er niet: de 'kleurtrap' (= door het wegschrappen van verf een overzicht krijgend van de gebruikte kleuren in de loop der tijd) liet verschillende kleuren zien. Er werd steeds een kleur gebruikt die men passend vond. Dat betekent dat in het verleden - toen de halmuur geheel wit was - een andere kleur gekozen werd dan de laatste eeuw, toen de schilderingen van Derkinderen de kleur grotendeels bepaalden. Voor de jongste restauratie van enkele jaren geleden heeft men zich naar oude gegevens gewend (een 19e-eeuws schilderij bepaalde de vormgeving van de tegelvloer bijvoorbeeld) terwijl ook de 20e eeuw herkenbaar is. Niet alleen aan de hedendaagse verlichting, maar tevens aan de spreuken die uit een modern citatenboek afkomstig zijn. |
Er wordt weer hard gewerkt in het Bossche stadhuis. Natuurlijk, dat gebeurt wel meer, maar nu op een andere manier. de ruimte die tot voor kort als fractiekamer in gebruik was wordt momenteel vertimmerd tot wethouderskamer. Laten we dus maar een kijkje in deze kamer nemen, een van de ruimtes achter de voorgevel van Markt 1. Ter breedte van het huidige stadhuis stonden aan de Markt eertijds drie panden. Het middelste was het stadhuis, en het linkerpand was De Gaffelkamer. Over het ontstaan van die naam is niets met duidelijkheid bekend. Er wordt beweerd dat 'de gaffelbroeders' eigenlijk boeren uit de Meierij waren die eens - toen de Bossche schutters kennelijk elders waren - de stad met hun gaffels verdedigden. In ieder geval was De Gaffelkamer ook een wijnhuis, waar het stadsbestuur wel eens de maaltijd gebruikte. Het pand was toen, in het begin van de zestiende eeuw, eigendom van de stad. Een eeuw later, in 1606, werd het pand onderdeel van het stadhuis. In de voormalige Gaffel werd de secretarie gevestigd. De hal van het stadhuis was als het ware een verlenging van de openbare straat. Hier kon iedereen naar binnen lopen om bijvoorbeeld een rechtszitting bij te wonen. Hier ging men ook naar de secretarie. Op een verhoging geplaatst - zodat nieuwsgierigen niet konden lezen wat er geschreven werd - zaten daar de klerken en de secretarissen. Hier kon men een gedane overeenkomst laten vastleggen. Koop en verkoop van huizen, huurovereenkomsten en geldleningen, erfafscheidingen en testamenten werden door de klerken in protocollen opgeschreven. Beide partijen kregen daarvan een officieel afschrift, voorzien van het stadszegel. Het waren niet alleen Bosschenaren die voor dit doel de secretarie opzochten. Velen uit de omgeving vonden het veiliger deze belangrijke transacties te laten vastleggen binnen de muren van een veilig geachte vestingstad: hun eigen dorpen lagen onbeschermd op het platteland. Pas na afloop van de Opstand, in 1648 bij de Vrede van Munster, werden er minder niet-Bossche transacties vastgelegd. In 1669-1670 vond een grote verbouwing van het stadhuis plaats. Onder andere kregen de drie verschillende panden - waaruit het stadhuis onstaan was - één voorgevel. De secretarie was van buitenaf niet meer apart herkenbaar. Als men in de hal van het stadhuis was kon men niet de trappen oplopen naar de bovenverdieping: hekken aan weerszijden van de vestibule verhinderden dit. In de achttiende en negentiende eeuw ging men voor het vastleggen van deze transacties niet meer naar het stadhuis. Ook de rechterlijke macht behoorde vanaf 1806 niet meer tot de taken van het stadsbestuur. De secretarie werd een kleinere afdeling, die behoorde tot het ambtelijk apparaat. Het aantal ambtenaren groeide wel weer in de twintigste eeuw. Het was tenslotte zo druk geworden in het stadhuis, dat er aan het eind van de 70-er jaren een nieuw Stadskantoor kwam. de kamer waar eens de secretarie gevestigd was, werd nu ingericht tot vergaderkamer, later specifiek tot fractiekamer waar de verschillende politieke partijen gebruik van konden maken. Schilderijen van vroegere burgemeesters vonden hier een passende plaats. Sinds enkele weken heeft 's-Hertogenbosch een zesde wethouder. Ook de heer Paanakker moest een kantoor in het stadhuis krijgen. Daartoe wordt momenteel in een snel tempo de - vroegere - fractiekamer verbouwd. De portretten van de burgemeesters schijnen hier ook weer een plaatsje te krijgen. Op die manier worden ze echter moeilijker toegankelijk voor het publiek, dat steed meer gebruik maakt van de mogelijkheid het stadhuis door middel van een rondleiding te bezoeken. |
Afgelopen zondag ontving burgemeester Rombouts Sinterklaas op het stadhuis. De meest belangrijke bezoekers voor 's-Hertogenbosch worden hier ontvangen. Vandaag nemen we een kijkje achter een deel van de voorgevel van het Bossche stadhuis, aan de Markt 1. In het begin van de veertiende eeuw bestond het toenmalige stadhuis van 's-Hertogenbosch slechts uit het middengedeelte van wat nu het stadhuis is; ter breedte van ongeveer het bordes. In de loop der tijden is het flink uitgebreid. Dat gebeurde in 1559 met het aan de westzijde van het stadhuis gelegen huis St. Nicolaas. In het begin van de zestiende eeuw had het daar staande pand kennelijk deze naam gekregen. In 1530 behoorde het toe aan het kramersgilde, de vereniging van kleinere handelaren. St. Nicolaas was patroonheilige van de Kramers. Zij verhuurde toen het pand dat eerst 'In de Aern' had geheten en nu 'het huys van Sint Claes' voor een periode van acht jaar aan Willem Rutger Willemsz. Per jaar moest daarvoor een huurprijs van 63 carolusgulden betaald worden. In het huurcontract was de bepaling opgenomen dat de dekenen van dat ambachtsgilde in het pand een eigen kamer (vergaderruimte) zouden hebben die zij moschten gebruiken zo dikwijls zij dit nodig achtten. Tijdens de belangrijke marktdagen - op St. Nicolaas en St. Jansdag - zouden zij ook de beschikking krijgen ever een tweede kamer. Er zou een bergplaatsvoor hun houtskool zijn. Bovendien moest de huurder de tafels dekken als het gilde zou vergaderen. het was een bijzonder groot pand, dat zich uitstrekte tot aan de Binnendieze. St. NicolaaskamerOp 11 januari 1599 kocht de stad het huis Sinte Nyclaes van het kramersgilde. Eerst verhuurde men het nog een tijdje, maar al snel werd het als de St. Nikolaaskamer toegevoegd aan de stadhuisruimten. In 1668 waren de zolderingen boven de St. Nicolaaskamer erg bouwvallig geraakt. Het stadsbestuur vreesde voor ongelukken en stelde een commissie aan die het geheel zou moeten onderzoeken. daar kwam niets van terecht, omdat er eind 1669 brand in het stadhuis ontstond en men het plan maakte om toen maar een geheel nieuw stadhuis te bouwen. Dat gebeurde in 1670 en de jaren daarna. in 1670 was de nieuwe gevel gereed en het pand St. Nicolaas was vanaf die tijd niet meer als een afzonderlijk pand herkenbaar.Men kwam vanaf die tijd vanaf het brodes het stadhuis binnen via een groet vestibule. Aan de rechterzijde kwam na de verbouwing de Griffie. Deze taak - rechtspraak - had het stadsbestuur tot het begin van de negentiende eeuw. In deze Griffie bevonden zich de rechterlijke rollen van de stad, ook bezat iedere procureur er een kastje waar zijn lopende processtukken in bewaard konden worden. Daarachter was De Rolle. Hier werden de proceszaken bepleit, het was de zittingszaal van de schepenen. Aan weerszijden van deze kamer bevond zich een grote bank met een lessenaar ervoor: voode de beide strijdende partijen. Op een verhoging zaten de schepenen, de pensionaris en de griffier. Aan de andere zijde was een hek, waarachter het publiek een plaatsje kon krijgen. In het begin van deze eeuw was er een Afdeling Burgelijke Stad en bevolking gevestigd. Daarna zijn er verschillende andere bestemmingen aan de ruimten gegeven. Thans is er aan de Marktzijde een bodenkamer en in de daarachter gelegen vroegere Rolle werken nu de secretaris van het College van Burgemeester en Wethouders. Op de eerste en tweede verdieping van dit deel van het stadhuis zijn drie werkkamers van wethouders gesitueerd en de B&W-kamer, waar wekelijks het college vergadert. |
Redactie Stadsblad begint vanaf deze week in samenwerking met de Kring Vrienden van 's-Hertogenbosch een nieuwe serie onder de titel 'Bossche monumentale panden'. Het Bossche Stadhuis (Markt 1) bestaat in feite uit drie samengevoegde woonhuizen. Het brede middengedeelte is het 13de-eeuwse, stenen huis van de familie Leisscap. In 1366 wordt het 'Heerenhuis van Leisscap' door de stad aangekocht om te worden herbestemd tot raadhuis. Na ruim een eeuw wordt in 1481 het linkerbuurpand, de Gaffel genaamd, bij het stadhuis gevoegd. Tussen 1529 en 1533 worden beide samengevoegde panden grondig verbouwd. De voorgevel wordt vernieuwd, het bordes krijgt een dubbele trap, en de deels boven het maaiveld gelegen kelders worden aangebracht. De gevel wordt versierd met beelden, het stadswapen en een klok. Bij de verbouwing is Jan Derkennis, bouwmeester van de Sint-Jan, nauw betrokken. Mogelijk zijn de hardstenen afdekstenen op de trappen van de gevel van zijn hand. Deze zijn de vroegste renaissance elementen in 's-Hertogenbosch. Het rechterbuurpand was rond 1530 in bezit gekomen van het Sint-Nicolaasgilde van de kramers en gebruikt als gildehuis. In 1599 wordt ook dit gebouw, Sinter Claes genaamd, door de stadsregering aangekocht en bij het stadhuis gevoegd. Bovenop dit stadhuis werd in 1650 een nieuwe toren geplaatst. In de top van de stadhuisgevel bevindt zich een driehoekig fronton met daarin het stadswapen, bekroond door een hertogskroon en geflankeerd door twee wildemannen. Naast de wildemannen twee liggende stroom- en riviergoden, te herkennen aan het water dat uit de kruiken stroomt waarop zij leunen. In de hoeken twee hoornen des overvloeds waaruit bij de linker de vruchten van het land komen en bij de rechter jachthonden (wild) en een sikkel (graan). Naar aanleiding van ontstane schade door de stadsbrand van kerstnacht 1669, begint men in 1670 aan een verbouwing. Deze restauratie zal echter neerkomen op een bijna gehele nieuwbouw van het stadhuis. De drie afzonderlijke gevels verdwijnen en veranderen van een Brabants-laatgotische in een Hollands-barokke pui, zeg maar van een katholieke in een protestante bouwstijl. Bij de grote verbouwing blijven de kelders en zijmuren van de vroegere middeleeuwse panden gespaard. Onderdelen van de het voormalige 16e-eeuwse bordes worden verplaatst naar de binnenplaats van de Hof van Zevenbergen. Het exterieur van het stadhuis is vanaf 1670 tot op de dag van vandaag bewaard gebleven. | 5 |
Als je het Stadhuis binnenkomt, zijn aan weerszijden van de benedenhal de metershoge muurschilderingen van Antoon Derkinderen (1859 - 1925) te bewonderen. Bij binnenkomst aan de linkerkant schilderde de Bossche kunstenaar in 1892 de stichting van de stad door Hertog Hendrik I. Aan de rechterkant beeldde hij - in een totaal andere stijl- in 1897 de bouw van de Sint-Jan uit. Achter in de hal bevindt zich de Vierschaar. In deze rechtbank werd tot ongeveer 1794 rechtspraak gehouden door de schepenen. De gestraften werden van daaruit naar het schavot op de Markt geleid voor de openbare terechtstelling. Links voorbij de Vierschaar komen we bij de Romangalerij, die de verbinding vormt tussen het hoofdgebouw uit 1670 en het achtergebouw uit 1563. Kijken we in deze Romangalerij naar boven, dan wanen we ons in een schip. De plafonds zijn geconstrueerd als houten scheepbodems. Verderop geven al meer dan driehonderd jaar paartjes elkaar het jawoord. Want daar bevindt zich de trouwzaal van het Bossche stadhuis. De wandbekleding van de trouwzaal is van kalfsleer. Door een speciale behandeling met zilver en daarna een gele vernislak lijkt het op goudbehang, een zeer kostbaar behangetje. In de benedenhal komen we via de Heerentrap (waarover de schepenen zich begaven naar de raadsvergaderingen) bij de Oranjegalerij. Aan de wanden hangen portretten van koningin Beatrix en voormalige vorsten en stadhouders uit de Nassaudynastie. Op de vloer het karpet met de plattegrond van Den Bosch, dat in de jaren 1973-1974 geweven werd naar de kaart van Joan Blaeu uit 1649. Dwars over de vloer, onder het karpet door, loopt de Bossche meridiaan. Dat is een koperen strip die, in combinatie met een geperforeerd raam, de zonnetijd aangeeft: wanneer een bundel zonlicht door het gaatje in het raam schijnt en precies op de koperen strip valt, is het 12.00 uur. De Oranjegalerij geeft toegang tot de oude raadzaal. Op de eerste verdieping van het Stadhuis bevinden zich ook de Burgemeesterskamer, met wandschilderingen van Theodoor van Tulden (1650), de Wethouderskamer, uitgevoerd in rococostijl naar een ontwerp van de Bossche architect Verhellouw (1763), de Vergaderruimte van Burgemeester en Wethouders, waarvan de wanden bekleed zijn met goudleerbehang en de Secretariskamer, met zijn fraaie, houten lambrisering. Rondleidingen in het Stadhuis worden gegeven door gidsen van de Kring Vrienden van 's-Hertogenbosch, zie www.kringvrienden.nl | 5 |
Markt 1 middenHet middengedeelte van het huidige stadhuis is het 13de-eeuwse stenen huis van de familie Lysscap. In 1366 komt het in handen van de stad. In de 16de-eeuwse cijnsboeken staat de naam van Gijs Lysscap nog vermeld. Na hem wordt de stad als cijnsplichtig aangeduid. Er moet betaald worden voor een perceel van 41 voet (= 11,79 m). Dit is circa 1,50 m breder dan het huidige middengedeelte en van het bordes. Aan de linkerzijde was het huis 'De Gaffel' tegen het huis van Lysscap aan gebouwd. De strook grond van circa 1,50 m moet daarom aan de rechterzijde gelegen hebben. In een akte uit 1363 is inderdaad sprake van een poortweg ter breedte van 5 voet minus ½ duim (= 1,43 m). Deze poort behoorde aan Lysscap.Het 41 voet brede perceel liep tot de eerste stadsmuur door. Uit een akte uit 1357 blijkt dat het achtererf aan de stadsmuur 46 1/3 voet (= 13,32 m) breed is. Op het achtererf is in eerste instantie in de eerste helft van de 14de eeuw het raadhuis gebouwd. Dit gebouw wordt in de oudst bekende stadsrekening uit 1399/1400 het 'auden raethuse' genoemd. Het stond aan de buitenzijde van de oude stadsmuur, aan de zuidzijde van de stadsgracht op de hoek met de Verwersstroom. Het stond met zijn langsgevel in de oude rooilijn van 'Achter het Stadhuis, die ongeveer in het midden van de huidige straat. Nadat het stadsbestuur naar het in 1366 verworven | 334 |
'herenhuis' aan de Markt was verhuisd, bleef het oude gebouw in gebruik voor opslag. Deze situatie duurde zeker tot na de 16de eeuw. Bij de verkoop van het 'huis van Lysscap' aan de stad in 1366 is er sprake van een achterhuis. Waarschijnlijk was dit een losstaand huis op het achtererf. Uit bouwhistorisch onderzoek weten we dat het hoofdgebouw, het 'herenhuis', verdeeld was in een voorhuis en een smaller achterhuis. Het achterhuis is later, mogelijk nog in de 13de eeuw, tegen het voorhuis aangebouwd. Tussen het achterhuis en het rechter buurpand was een ruimte die in de jaren 1562/'63 benut werd als verbindingsgang met het nieuwe griffiegebouw op het achterterrein. In de beginjaren van de 16de eeuw waren delen van het stadhuis verhuurd aan onder anderen een zadelmaker en een harnasmaker. Waarschijnlijk huisden zij in de kelders. Ook in het midden van de eeuw was er sprake van onderverhuur aan de 'groenroede' Gerrit Kuyst en aan Lambert Boudewyns, die in de kelder huisde. Bij de haardentelling van 1552 blijkt Gerrit twee schouwen voor eigen gebruik te hebben. In de beide kelders is een schouw. Verder zijn er zes schouwen voor de heren schepenen en de rentmeesters. In de secretariskamer en in de griffie bevindt zich één schouw. Het grote pand bezit in totaal maar liefst twaalf stookplaatsen. Opmerkelijk is dat de schouw in de plattelandskamer niet vermeld wordt. Ook wordt geen gewag gemaakt van een stookplaats in de 'saele', de vierschaar, de raadkamer en de daaraan grenzende kapel. Waren deze ruimten onverwarmd? Uit de stadsrekeningen is de bouwgeschiedenis van het stadhuis in de 16de eeuw precies na te gaan. In de jaren 1529 tot 1533 wordt de voorgevel met het bordes vernieuwd. Ook wordt de deels boven maaiveld gelegen kelder dan aangebracht. De gevel wordt versierd met beelden, het stadswapen en een klok. Bij de bouw is de bouwmeester van de kerkfabriek van de Sint Jan, Jan Derkennis, nauw betrokken. Mogelijk zijn de natuurstenen afdekstenen op de trappen van de gevel, die versierd zijn met schelpmotieven, van zijn hand. Deze zijn de vroegste renaissance elementen in 's-Hertogenbosch. De gevel is direct na de bouw gewit met kalk. | 335 |
Markt 1 rechtsGedurende de 16de eeuw was dit pand in particuliere handen. In 1599 wordt het door de stad gekocht en bij het stadhuis gevoegd. In het cijnsboek van 1520 staat Dirk van Hynen genoemd. Zijn naam of die van zijn vader of grootvader komt al in 1441 voor. Na hem wordt het Sint-Nicolaasgilde van de kramers vermeld. De hertogcijns wordt vastgesteld naar de perceelsbreedte van 17½ voet (= 5,03 m). Dit is circa 1,50 m smaller dan het huis. Dit heeft te maken met de poort van 5 voet minus ½ duim aan de linkerzijde. De rechter zijmuur behoorde tot het pand.Het grote stenen huis is later tegen het middelste pand aangebouwd. Het bestond uit een voorhuis met een waarschijnlijk later aangebouwd achterhuis. In de kelder is deze oude indeling nog zichtbaar. In 1530 wordt het huis omschreven als 'huys, erve, hoff'. Het is dan in bezit van het kramersgilde. Met de 'hoff' zal het diepe achtererf bedoeld zijn dat oorspronkelijk tot aan de stadsmuur liep en later tot over de Binnendieze is uitgebreid. Hiervoor werd een brug aangelegd, die in 1535 door het kramersgilde en de rechter buurman is vernieuwd. De hof was door een in 1506/'7 opgerichte muur gescheiden van de tuin van het stadhuis. Bij de haardentelling in 1553 worden er zes schouwen geteld, die door de huurder moeten worden betaald. Het gilde dat gebruik maakt van de grote zaal betaalt niet mee aan het haardgeld. Mogelijk werd de zaal ook door anderen gebruikt als gelagkamer. In 1584 en 1603 is er sprake van een kastelein. Als in 1599 het gebouw in het bezit van de stad komt, wordt het omschreven als 'huys, erve, hoff ende achterhuys'. Het wordt dan een 'domus lapidea' (= stenen huis) genoemd. De stad verrichte direct na de koop timmer- en metselwerkzaamheden onder in het achterhuis als mede de nodige reparaties aan het dak. De hoge stenen gevel met kantelen, zoals die op het schilderij van het Schermersoproer staat afgebeeld, telt vijf bouwlagen. Er is ook een kelderingang te zien. Er is dan nog geen bel-etage. Het pand staat | 335 |
afgebeeld als een dwarspand met aan de rechterzijde een gevel met trappen. Gezien de huidige bouwmassa lijkt de weergave van het oude pand niet geheel betrouwbaar. Op de hiervoor vermelde tekeningen van Pieter Saenredam en Jan van Beerstraten staat een sterk afwijkende gevel getekend met hoge nissen met driepasversieringen in de top en kruisvensters op de drie verdiepingen die zijn voorzien van half ronde ontlastingsbogen. De voorgevel en de rechter zijgevel zijn voorzien van een ver boven het dak uitstekende borstwering en kleine uitkragende torentjes. De gevel lijkt naar voorbeeld van 'De Gaffel' gemaakt te zijn. De hoge ramen op de eerste verdieping geven licht aan de vergaderzaal van het kramersgilde. De gevel zal in 1607 zijn aangebracht naar een tekening van Van Diepenbeeck. | 336 |
In het voorjaar van 2005 zijn de werkzaamheden aan het oudste deel van het stadhuis, het gedeelte aan de Markt, gestart. De renovatie heeft tot het einde van 2005 geduurd. Naast een aantal cosmetische ingrepen zijn er ook nieuwe installaties in het pand aangebracht. Dit gaf de afdeling Bouwhistorie de kans de historische bouwmassa nader te onderzoeken. Het veldonderzoek is op dit moment op hoofdlijnen afgerond en aan de uitwerking wordt op dit moment gewerkt. Omdat er op meerdere plaatsen in het pand sleuven voor de installatie in het metselwerk gefreesd werden, hebben we meer inzicht gekregen in de oorspronkelijke bouwmassa aan de Markt. Het onderzochte metselwerk bevestigde het bekende verhaal van drie middeleeuwse panden. Het middelste pand, het ‘Heerenhuis’, is als eerste gebouwd. Op basis van de baksteenformaten en het aangetroffen Vlaams verband mogen we concluderen dat dit deel in het eerste kwart van de 14de eeuw is opgetrokken. Opvallend is dat dit metselwerk doorloopt tot in de kap. Het pand is dus altijd zo hoog geweest. Het linker en rechter pand, respectievelijk genoemd de ‘Gaffel’ en ‘Sinterclaes’, zijn beiden later in de 14de eeuw tegen het middelste pand aangebouwd. Omdat de verbouwing van 1670, waarbij het huidige stadhuis tot stand is gekomen, zeer ingrijpend is geweest, kunnen we de oorspronkelijke hoogte van die panden niet precies reconstrueren. Maar deze zijn beiden tot 1670 lager geweest dan het middelste pand, zoals te zien op oude prenten. De kapconstructie is zeer interessant. De oudste onderdelen zijn een drietal hergebruikte, beschilderde balken, die dendrochronologisch zijn gedateerd op 1340 +/- 6jaar. Deze zijn waarschijnlijk afkomstig van de eerste verdiepingsbalklaag van het ‘Heerenhuis’ en in 1670 op zolder gelegd ter versteviging van de constructie van de toren. De toren is gebouwd in 1650. Naast een dendrochronologische datering is er zelfs een bestek dat deze datering bevestigd. In het middelste pand zijn nog een drietal eiken spanten aangetroffen (dendrochronologische datering 1520 +/- 6 jaar), die horen bij een grote verbouwing van het complex waarbij ook de kruisribgewelven in de raadskelder zijn aangebracht. In combinatie met sporen in het metselwerk kunnen we concluderen, dat het pand oorspronkelijk niet dieper is geweest dan de diepte van de raadskelder. De rest van de kapconstructie, met uitzondering van een paar technische aanpassingen, hoort bij de bouwfase van 1670. Maar ook hierin zijn nog verschillende bouwfases te herkennen. De kap aan de voorzijde is als eerste gemaakt. Deze hoort bij het vernieuwen van de voorgevel, dat als eerste gebeurde. Pas daarna zijn de panden verlengd en is de interne verbouwing gestart. Opvallend detail is hierbij dat de schoorstenen op de hoeken van het voordakschild bij de architectuur van de voorgevel horen en slechts decoratie zijn. De werkende schoorstenen liggen er vlak achter. Het linker pand is als eerste verlengd, waarna de achtergevel met bijpassend dakschild is gemaakt. Vervolgens is de kapconstructie van het middelste pand aangepast gelijktijdig met de bouw van de nieuwe kap op het rechter pand. De komende tijd zal er gewerkt worden aan de uitwerking van de onderzoeksgegevens en zullen de hypotheses getoetst worden aan vondsten uit het archiefonderzoek. Naast het onderzoek van de historische bouwmassa is er ook, voor zover mogelijk, onderzoek gedaan naar het interieur en exterieur en haar kleurige afwerking. Met name de okerkleurige verfrestanten op de voorgevel en de afwerking van de 17de en 18de-eeuwse stijlkamers verdienen nader onderzoek.
Afbeeldingen:
|
Burgemeester Ton Rombouts zou zijn werkkamer in het stadhuis aan de Bossche Markt voor geen goud willen ruilen voor een modern kantoor. "Dit is de beste plek om te laten zien wat 's-Hertogenbosch is. Hier kun je de geschiedenis van meer dan achthonderd jaar vertellen." Al sinds 1370 zetelt het Bossche stadsbestuur in hetzelfde huis aan de Markt, dat in het begin en aan het einde van de zestiende eeuw nog is uitgebreid met één pand links en één rechts van het huis. Burgemeester Rombouts (1951) zetelt op de eerste verdieping linksboven aan de voorzijde, in een van de later bij getrokken huizen. "Hier was vroeger de feestkamer van een van de Bossche gilden", zegt hij, gezeten aan zijn grote tafel midden in de achttiende-eeuws ingerichte stijlkamer. Het stadhuis kreeg zijn huidige gestalte bij een grote verbouwing in 1670, toen de drie huizen de gezamenlijke classicistische voorgevel kregen. De 'noordelijke', uit Den Haag afkomstige, architect Pieter Minne rekende af met de rooms-katholieke, laatgotische periode vóór 1629, toen de stad zijn artistieke talent meestal in het zuiden zocht. De monumentale voorgevel van natuursteen moest de macht van het stadsbestuur uitstralen. Net als trouwens de schilderkunst in het stadhuis. Rombouts wijst op het schilderij van Theodoor van Thulden (1606-1669) in de raadszaal, vanuit zijn werkkamer te bereiken door een tussendeur. "Vrouwe Justitia, met weegschaal en zwaard, voor de meesten wel bekend, en Vrouwe Eendracht." Van Thulden maakte het schilderij twee jaar voor de beëindiging van de Tachtigjarige Oorlog in 1648. De vrouwenfiguur Eendracht draagt een bundel met zeventien pijlen en een leeuwenscalp als teken van kracht. Kennelijk hoopte de stad in 1646 nog op een herstel van de eenheid van de zeventien Nederlandse gewesten. Rombouts vertelt aan bezoekers graag over de Bossche geschiedenis en het stadsbestuur, en de symboliek op de schilderijen. Schout en schepenen waren in de zeventiende eeuw verantwoordelijk voor bestuur én rechtspraak. De burgemeester anno 2003 zegt soms een klein beetje naar die tijd terug te verlangen, wanneer hij wordt geconfronteerd met eindeloze bezwaarprocedures tegen gemeentelijke plannen. "Ik maak daar wel eens een grapje over. Zie je dat déze Vrouwe Justitia geen blinddoek voor heeft? De blinddoek stond voor 'zonder aanzien des persoons'. Deze Vrouwe heeft oog voor de maatschappelijke werkelijkheid, zeg ik dan altijd maar..." Vrouwe Justitia en Vrouwe Eendracht kunnen de aandacht niet afleiden van wat de raadszaal werkelijk uniek voor Nederland maakt: de gobelins die sinds 1679 rondom, van vloer tot plafond, tegen de wanden hangen. Zij stellen het 'bos van de hertog' voor. De wijze waarop de meer dan drie eeuwen oude wandtapijten in de raadszaal aan de wand zijn bevestigd, is even simpel als modern: met klittenband. Burgemeester Rombouts laat het even zien door er zijn vingers achter te schuiven. "Je kunt de stroken zo los trekken. Tot de laatste restauratie, vlak voor ik hier begon, hingen ze aan spijkers. Met alle schadelijke gevolgen van dien natuurlijk. Nu zijn ze gelijkmatiger bevestigd. We hopen dat het tapijt nu minder snel zal slijten." Volwaardig gewestHet Bossche stadhuis is één en al pracht en praal, met zijn Oranjegalerij, zijn zwaar-eikenhouten herentrap, zijn trouwzaal met goudleerbehang, de oude Vierschaar in de ontvangsthal. Met zijn kostbare inrichting appelleert het gebouw tot in elke hoek aan de rijke geschiedenis van de stad. Ook op zijn eigen werkkamer wil Rombouts die graag laten zien. Ook hier barokke schilderijen van Van Thulden, onder andere een waarop de schilder verbeeldt hoe het veroverde noordelijke deel van Brabant poogt als volwaardig gewest binnen de Nederlanden te worden toegelaten."In dit huis en op deze kamer komen veel belangrijke relaties, mensen die in de stad geïnteresseerd zijn. Ondernemers, vertegenwoordigers van culturele instellingen, ministers, journalisten. Ook mensen die belangrijke beslissingen nemen over investeringen in de stad, en dit mooie stadhuis weleens willen zien. Het is goed dat je de stad zo onder hun aandacht kunt brengen. Maar ik hoop dat je in mijn kamer ook kunt zien dat 's-Hertogenbosch meer is dan de Sint-Jan, chocoladebollen en carnaval. Er is moderne architectuur, de stad zorgt voor veel werkgelegenheid en er zijn belangrijke culturele evenementen." Van twee van de ingebouwde kasten heeft burgemeester Rombouts de deuren laten verwijderen en vitrines laten maken. Daarin is keramiek uitgestald van het gemeentelijk Museum Het Kruithuis en Cor Unum Ceramics & Art. De collectie wordt regelmatig ververst. | 141 |
Rode mantelIn een kast hangt de rode mantel die Rombouts af en toe draagt als beschermheer van het gilde De Oude Schuts. In een andere kast zit een, op het oog normale, telefoon `verstopt'. "Eén keer per maand word ik hierop gebeld. Controle, of hij het nog wel doet. Het toestel is onderdeel van het noodverbindingsnet voor heel Nederland. Voor het geval' dat alle verbindingen in het land zouden uitvallen." Een andere deur leidt naar een privéruimte met toilet en wastafel."Een voorziening die het mogelijk maakt dat hoog bezoek aan de stad zich even op mijn kamer terugtrekt. Prins Willem Alexander en prinses Máxima hebben dat bij hun bezoek ook gedaan." De burgemeester waakt ervoor dat het historische stadhuis geschikt blijft voor dergelijk hoog bezoek, maar ook andere (grote) ontvangsten. Het mag geen museum worden. "En dat wordt het, als we niks doen. Daarom trekken we binnenkort flink wat geld uit om bijvoorbeeld toiletten, keuken, geluidsvoorzieningen en beveiliging te verbeteren." De slecht zittende en versleten stoelen in Rombouts' werkkamer zullen met het oog daarop eveneens worden vervangen. "Ook al zijn ze wel 150 jaar oud." | 143 |
Raadhuis. Ontstaan uit verbouwing van laatgotisch raadhuis uit 1529, waarvan de door kruisribgewelven overwelfde veelbeukige kelder en veel muurwerk bewaard bleef. Voorgevel uit 1670 door Claes Jeremiasz Persoons; natuursteen, kolossaalorde en fronton in middenrisaliet. Bordes met dubbele trap uit 1679. In fronton beeldhouwwerk van Jacob van der Hoeven. Toren uit 1649 door Jacob van der Laer en Adriaan van der Sterren. Aan de achterzijde een vermoedelijk door Jacob Roman in 1691 gebouwde galerij, die aansluit op een in oorsprong 16e eeuws gedeelte. Kelders door Jan Darkennes. In Vierschaar vier kanonnen, gegoten 1580 door Jean de Challengie. Oostelijk trappenhuis met gesneden leuning. Raadzaal met schoorsteen door Roman. Burgemeesterskamer met Lodewijk XIV betimmering en schoorsteen. Commissiekamer met Lodewijk XV betimmering en schoorsteen, goudleerbehang. Vertrek met rijke Lodewijk XIV schouw. In raadzaal plafondschildering door Elyas van Nijmegen naar ontwerp van Roman. Voorts vele schilderijen o.a. door Theodoor van Tulden. Wandtapijten uit 1679 door Maximiliaan van der Gucht. In de achterbouw trouwkamer met betimmering en goudleerbehang (17e eeuw). Beiaard met veertien klokken van Francois en Pieter Hemony uit 1649 en van Melchior de Haze uit 1691, verder een anonieme uurklok uit 1372, diameter 120 cm, genaamd Maria. Trommelspeelwerk van Juriaan Sprakel, 1691. In de architraaf van de gevel een ruiterspel. |
Men had oudtijds in den Bosch een raadhuis en een Stadhuis. Het raadhuis stond aan de straat, thans genaamd Achter het Stadhuis, zooals reeds is medegedeeld in Deel II p. 156; wanneer het als zoodanig ophield dienst te doen en het werd gesloopt, is niet meer bekend.
Vóór dat Raadhuis stond aan de Markt, ter plaatse waar het tegenwoordig stadhuis zich bevindt, het eerste stad-
| 454 |
huis van den Bosch, dat ook wel het heerenhuis werd geheeten. Volgens Van Heurn Beschrijving en ook volgens diens Historie I. p. 336 brandde dit geheel af bij den grooten brand, die 13 Juni 1463 een goed deel van den Bosch in de asch legde. Op hetzelfde erf, waarop het eerste stadhuis van den Bosch stond, werd omstreeks het jaar 1478 en volgende jaren het tweede stadhuis van die stad gebouwd, dat eveneens het heerenhuis werd geheeten. J. van Oudenhoven t.a p. blz. 14 en 15 deelt over dit laatste stadhuis het volgende mede: „Item is hier daernaer (d.w.z. na het bouwen van het eerste stadhuis) mede ghebouwt 's heerenhuys ende staet hetselve aen de zuytzyde van de Merckt, waervan den inganck is ontrent het midden uyt der aerden verheven, daer men langhs eenighe trappen opklimt ende is den steygher met steenen leenen voor besedt, met pilaerkens verciert; in het inkomen is een grooten sael ende is dan voorts verdeelt in verscheyde plaetsen 2) ende vooraen is eene groote schoone kamer, daer de schepenen hare vergaderinge hebben ende staen op den inganck van dese kamer dese versen: Has Ducis è sylva sedes Astraea poposcit
Ut daret explicito cortice jura Themis.
Daer is oock een plaats, daer de Rol gehouden wordt; item een visiteurkamer; een trouwkamer; cantoren voor de pensionarissen, rentmeesters, getuyghschryvers; de plattelandskamer 3) ende de Gaffelkamer ende is achter om leegh de Griffie met de secretarye 4); onder is eenen grooten kelder ghegraven anno 1529.” In dezen kelder, waarin thans de stadsfolterwerktuigen worden tentoongesteld, werden blijkens R.A. van van Zuylen de Stadsrekeningen I p. 701, 5, 12 en 13 in 1556/57
| 455 |
de Fransche krijgsgevangenen opgesloten en blijkens id. p. 929 in 1578 de Staatsche krijgsgevangenen. Een der voorbedoelde vertrekken zal vóór het jaar 1629 de kapel van dat stadhuis geweest zijn. Men zie hierover Dr. C.R. Hermans Bijdragen II p. 548 en R.A. van Zuylen t.a.p. I p. 467.
In het jaar 1529 werd begonnen met den voorgevel van dit tweede stadhuis door eenen anderen te vervangen. Daarover bevatten gezegde Stadsrekeningen over 1530/31 o.a. het volgende:
Item Willem Persoens van tpatroon te maecken van den wapenen des Keysers metter cronen van Brabant ende deser stadt, zoe men die uutgehoewen opter poyen setten sal 5), bet. 9 stuv.
Item Jan Derkennis 6) noch bet. zoe van den spiegels in den gevel van den raethuys geset, van nooten onder die bakken, noch van verscheyden perceelen van steen, by Joesten Jonckers gehaelt totten maecken van den Keysers ende die waepenen van den scepenen voert raadhuys ende oick voir assement aldair verbesight met 32 Toeten lijsten met loef(werck) voer 't voirsr. raethuys geset, 35 Car. guld. 19 st...oirt. Item voer een leeuwe van steen gehouwen 2 Car. guld.
Item betaelt Franssen van der Withave, steenhouwer, van twee steenen kijnderkens te maeken, staende opte pylers van der poyen, 't stuck 1 phil. guld. vz. 2 Car. guld. 10 st.
Item in der weken Visitationes Mariae bet. Jannen die maelder, ten bevele van den Wethouderen, voert vergulden van den cruys, boven opt raethuys 7) tusschen beyde die leeuwen gestelt, 28 stuv.
De beelden van den Keyzers, die blijkens laatstgemelde rekeningen in den voorgevel van het tweede stadhuis werden geplaatst, waren volgens Van Heurn Beschrijving die van
| 456 |
Keizer Maximiliaan van Oostenrijk, den gemaal van Maria van Bourgondië en, naar hij meende, die van Maria van Bourgondië voornoemd, van Karel den Stoute en Philips den Goede, hertog van Brabant; ten opzichte van deze beide laatsten moet hij zich evenwel vergist hebben, omdat geen van hen beiden keizers waren. Blijkens R.A. van Zuylen de Stadsrekeningen I p. 566 was een der beide laatstbedoelde beelden dat van Keizer Karel V; het ander zal dan geweest zijn dat zijner echtgenoote, zooals valt op te maken uit de afbeelding van het tweede stadhuis door Saenredam, berustende in 's Rijksprentenkabinet te Amsterdam. Van Heurn deelt in zijne Beschrijving ook nog mede, „dat de voorgevel van dit stadhuis in het jaar 1606 geheel werd opgehaald en gepleisterd en dat toen ook de daarin staande beelden hersteld werden; verder geeft hij aldaar als zijne meening te kennen dat bij die gelegenheid werd afgebroken 8) de tribune, die aanvankelijk voor de pui van dezen gevel stond en op vier pilaren rustte, zooals blijkt uit de afbeelding van dat stadhuis, welke staat in Van Heurn Historie II p. 121. Op gezegde pui bevonden zich volgens dienzelfden schrijver aan weerszijden van hare beide opgangen twee leeuwen, welke wapenschilden vasthielden, waarop in 1662 geschilderd stonden de wapens van de stad den Bosch, van de Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden en van het huis van Oranje; hij meent ook nog dat de beide laatstbedoelde wapens zullen gekomen zijn in de plaats van die van het Hertogdom en den Hertog van Brabant 9). Op zijde van meergezegde pui, rechts daarvan als men er voor stond, bevond zich een wachthuisje der Bossche Schutterijen.
Boven in den voorgevel van het tweede stadhuis, die men als gezegd, begonnen was te bouwen in 1529, waarmede
| 457 |
men in 1533 gereed kwam, stond een uurwijzer, welke in beweging werd gebracht, zooals J. van Oudenhoven t.a.p. dit uitdrukt, door eenen horologie met eenen voorslagh, waardoor ook, zoo zegt hij verder, loopen in 't slaen van de klock twee ghemaekte ruyters teghens malcanderen ende staen twee andere als scheytsluyden toe en kycken, dat almede eenigh vermaeck geeft voor die het noyt ghesien en heeft.” Over dit steekspel bevatten de Stadsrekeningen van R.A. van Zuylen I p. 468 het volgende: 1530/51. Item mr. Peteren den urewerckmeker, van den uregewerck opt raethuys mette steeken mennekens ende die werke dairtoe behoerende, betaelt 890 lib te 12 Car. guld., beloept 107 Car. gulde ende van den stelle van den mennekens 5 Car. guld.
Item meester Jasper Mabee, beeldsnyder, van die perdekens voert raethuis tot het uurgewerck dynende te vermaken 2 Car. guld.
Item voer vier perdekens, twee die steken ende twee die staen, mette mennekens te scilderen tsamen 4 guld., van te verschilderen onse lieve Heer ten oirdeel metter doeren 2 1/2 guld., item voer die maelderye dair die perdekens doer lopen metten doerkens lO st., van tsitten ende poirtael met lijnverve geverwt 20 st. vz. 8 car. guld.
Op het dak van het tweede stadhuis stonden oorspronkelijk, zooals eveneens op laatstbedoelde plaat te zien is, twee torenspitsen; zij werden in 1649 afgebroken en toen kwam daarvoor in de plaats de toren met carillon, die op het tegenwoordige stadhuis van den Bosch staat, hetwelk ook nog tot dak heeft het middelste dak van dat tweede stadhuis. Bedoeld carillon werd in 1652 gemaakt door mr. Juriaan van Spraeckel (uit Zutphen), waarvoor Frans Hemony in 1651 15 klokken had geleverd; in 1671 werd het vermaakt en in 1690 werd het met eenige klokken vermeerderd.
Hoe het tweede stadhuis na den bouw van voormelden toren er uitzag, kan men zien op de plaat, welke afgedrukt staat in het Tijdschrift van Sassen voor N. Brab. Gesch. Taal-
| 458 |
en Letterkunde II p. 4, alwaar abusievelijk staat vermeld, dat zij van omstreeks het jaar 1500 zoude zijn. Van dit tweede stadhuis zijn thans alleen nog maar over, behalve voormeld dak, toren en carillon, de kelders, het bureau voor het bouwtoezicht en de tegenwoordige trouwkamer, welke van dat stadhuis de schepenkamer was, alsmede het onder dit vertrek zich bevindend lokaal, waarin oudtijds gedurende de zomermaanden de stadslantaarns bewaard werden, welke in vroegere tijden tegen den zomer werden afgehaakt, wat echter ten tijde van Van Heurn niet meer gebeurde.
Het gebouw, dat thans tegen laatstgezegd lokaal aanstaat en op de binnenplaats van het stadhuis uitkomt, had ten tijde van Van Heurn in de zijmuren twee gothieke kapiteelen en eenige beginstukken van een gewelf; het moet daarom geacht worden zeer oud te zijn; bij het leven van Van Heurn diende het tot stads-turfschuur.
Dit tweede stadhuis werd omstreeks het jaar 1600 vergroot door daarbij aan te trekken het Westwaarts daarnaast gestaan hebbend huis St. Nicolaas, waarvan in 1538 (Reg n° 155 f. 36) gezegd werd, dat het was geheeten in den Aern, nu het huys van Sint Claes.
Dat huis behoorde voor het jaar 1599 toe aan het Kramersgilde van den Bosch; den 12 Juli 1530 (Reg. n° 136 f. 410) verhuurden Peter Houtappel Janszn, Frans Vuchts Peterszn en Frans die Bye, zoon van wijlen mr. Henrick die Bye, dekenen van den Cremeren ambacht te den Bosch, voor dat gilde dit huis, - hetwelk alstoen gezegd werd te zijn: een huys, erfve, hoff, genoempt Sinter Claes, gelegen in die voirs. stadt naest den Raidthuyse, - aan Willem Rutger Willemszn voor den tijd van acht jaren en tegen eenen huurprijs van 63 card. guld. 's jaars, onder voorwaarden: dat zij, dekenen, hunne kamer, die zich in dit huis bevindt, zullen kunnen blijven gebruiken, openen en sluiten, zoo dikwijls hun dit believen zal; dat op St. Nicolaas-, St. Jansdag en andere staetdaigen zij, dekenen, ook de kamer, gelegen boven de laatstbedoelde, zullen mogen
| 459 |
gebruiken en dat zij voorts hunne houtskolen zullen mogen bergen ter plaatse waar daarvoor in dit huis de bergplaats is gemaakt; dat als de leden van hun ambacht vergaderd zijn de huurder voor hen de tafels zal dekken of doen dekken, hetzij, dat zij met hen eten of dat zij zelven voor hunnen kost zorgen; dat zij, dekenen, met de gemeene leden van hun ambacht op hunne kamer zullen mogen komen; dat als het gilde achter de Dieze een huis zoude willen bouwen, het zulks zal mogen doen; dat de leden van het gilde zullen behouden hunnen uitgang van achteren over de brug en van voren naar de Markt en dat zij, dekenen, met consent van het gilde zullen mogen doen afbreken het camerken boven opten Gaffel staende, ten einde de Gaffel haere perfectie ende volcomen ruymde te (doen) hebben ende huer brueders van den ambachte dair op te moigen setten. Het Kramersgilde verkocht dit huis 11 Januari 1599 (Reg. n° 248 f. 355) aan de stad den Bosch bij eene akte, luidende als volgt: Johannes Scheffer, filius quondam Johannis Scheffer; Theodoricus, filius Arnoldi Diericxzn et Petrus, filius quondam Jacobi Filters, decani opificii seu nationis institorum seu mercatorum in Buscoducis, communiter appellati 't cremer ambacht, tamquam potentes ad infrascripta vigore potestatis ipsis a Juratis dicti opificii nomine et ex parte ejusdem in certo instrumento seu acta hodierna die, ut apparebat, dato et concesso, domum lapideam, aream et ortum, sitos in Buscoducis in vico, dicto die Zadelerstraet, prope forum inter domum consulum oppidi predicti ex uno latere et inter hereditatem Reyneri Willemssoen de zadelmaker, ex alio latere. Quae premissa Theodoricus de Hynden, filius quondam Petri, ad censum dederat Henrico van den Broeck, filio quondam Johannis, Godefrido de Spoerdonck, filio quondam Theodorici et Wilhelmo de Haren, filio quondam Johannis, tamquam decanis, necnon Theodorico van der Elst et Henrico de Bye, magistris cerae, dictis wasmeesteren, opificii institorum predicti, ad opus ejusdem opificii prout in litteris Scabinorum de Buscoducis, desuper confectis, plenius continetur, quarum data | 460 |
continet decima quinta die mensis Julii anno Domini millesimo quadringentesimo nonagesimo quarto, et quae premissa pronunc domus lapidea, area, ortus et domus posterior esse dinoscuntur et sita sunt ibidem inter domum consulum ex uno latere et inter hereditatem olim Constantinii, filii Johannis PetersSy ex alio latere, tendentes a communi foro cum quondam ponte ultra aqiiam, ibidem fluentem ad quondam aliam communem plateam, dictam achter d'oude Raethuys, prout et quemadmodum premissa ibidem sita sunt, cum omnibus suis juribus et attinentiis, communiter appellata Sinte Nyclaes, ut dicebant, legitime et hereditarie supportaverunt Godefrido de Engelandt, scabino oppidi predicti, simul cum dictis litteris, etc. etc. Testes interfuerunt scabini in Buscoducis Theodoricus de Vechel et Gregorius van der Meer. Den 17 Februari 1600 (Reg. n° 249 f. 145) verhuurden mr. Herman Pelgrom (de Bye) en Gerard van Tulden als rentmeesters der stad den Bosch aan Gerard Bammelroy dit huis, hetwelk toen omschreven werd als: huys, erve, hoff ende achterhuys, genoempt Sinte Nyclaes, staande naast het Stadhuis en alstoen bewoond door Herbert van de Wyer. Kort daarop zal het bij het Stadhuis getrokken zijn, waarna het de St, Nicolaaskamer geheeten werd 10). In 1668 waren van het tweede stadhuis de zolderingen boven de St. Nicolaaskamer zoo bouwvallig, dat de Regeering der stad voor ongelukken beducht was; zij machtigde daarom in dat jaar eenige leden uit haar midden alsmede de stadsrentmeesters om na te gaan hoe ze hersteld konden worden; hiervan kwam echter niets, totdat er tusschen 25 en 26 December 1669 brand ontstond in de visiteerkamer van het Stadhuis; alstoen werd besloten om eene nieuwe visiteerkamer aan de Marktzijde daarvan te bouwen, welk werk op fl 25000 werd geraamd; wegens die hooge kosten vond de Regeering der Stad het echter ten slotte beter om op de plaats waar het tweede
| 461 |
stond een geheel nieuw stadhuis te bouwen en nam zij daarom daartoe het besluit. Den 10 Mei 1670 werd voor dit nieuwe derde stadhuis door den metselaar Gysbert van der Lip en anderen de eerste steen gelegd, waarna met den bouw daarvan begonnen werd. De kosten er van waren geheel voor rekening der stad, ondanks dat de vier Kwartieren der Bossche Meierij haar in 1673 verzocht hadden om hun voor hunne plattelandskamer eene nieuwe kamer in dit Stadhuis te geven en hun die in 1674 door de Regeering der stad werd verstrekt; deze verbond daaraan echter de voorwaarde dat zij die kamer voor zich zelve zouden kunnen gebruiken als de Gedeputeerden der vier Kwartieren van de Meierij ze niet voor hunne vergaderingen noodig hadden; de kamer, welke dezen kregen, was de kamer, welke gebouwd was boven de Rolkamer van dit derde stadhuis; in hare vensters deden de vier Kwartieren der Meierij glasruiten plaatsen, waarin gebrand waren de wapens dier vier Kwartieren, zoomede die der Schouten, welke in 1673 daarover gesteld waren; deze wapens zijn in 1772 daaruit weggeraakt, toen die vensters hersteld werden. In 1679 werd voor dit derde stadhuis eene pui geplaatst, waarop men van weerszijden met eene monumentale trap kwam; zij werd in 1791 door eene zelfde vervangen; deze is omstreeks het jaar 1850 afgebroken doch in het jaar 1913 weder hersteld. In hetzelfde jaar 1679 werd in het derde stadhuis en wel in deszelfs benedenvestibule de vierschaar geplaatst, welke er zich thans nog in bevindt; ook werden toen boven in den voorgevel van hetzelve geplaatst de vier mannen te paard, welke met het slaan van het uur rondrijden en de twee trompetters te paard, die er bij staan; de beelden daarvoor waren door Jacob Roman gesneden. In dezen gevel werd ook het wapen der stad gezet, dat door den beeldhouwer Jacobus van der Hoeven gebeeldhouwd was 11); over den dubbelen keizerlijken adelaar, die in dat wapen staat, had de stad blijkens Van Heurn t.a.p. in 1676 een geschil gehad
| 462 |
met den advocaat-fiscaal van Brabant, hoewel blijkens Van Heurn Beschrijving een zelfde wapen reeds in 1597 geplaatst was in de binnenzijde van de St. Janspoort en er ook een zoodanig geschilderd was op het oxaal, dat in 1613 in de Bossche St. Janskerk geplaatst werd. In het jaar 1682 was de bouw van het derde stadhuis reeds zoover voltooid, dat het kon gemeubeld worden en de Regeering der stad er zitting in kon nemen. Van het tweede stadhuis waren toen nog over, behalve de op blz. 459 vermelde gedeelten, de griffie en de secretarie. Dit laatste vertrek en een deel der griffie zijn eerst in 1693 afgebroken geworden en toen werd naar de plannen van genoemden Roman daarvoor in de plaats gebouwd de galerij, welke naar de trouwkamer leidt, terwijl het ander deel der griffie alstoen getrokken werd bij de woning van den conciërge.
De bouwkosten van het derde stadhuis bedroegen heel wat meer dan de som van fl 25000, waarop de nieuwe visiteerkamer was geraamd; in 1677, toen dat gebouw nog alleen maar onder dak was, beliepen zij toch al fl 57360.
De ontwerper van het plan voor de binnenordonnantie van dit stadhuis was de Bosschenaar Dirk van der Lith; het plan voor deszelfs voorgevel werd in overleg met dezen ontworpen door den Haagschen bouwmeester mr. Pieter van der Minne; de Bosschenaar Peter van Gogh had de plannen voor de pui, de ingangspoort, de benedenvestibule en de vierschaar van datzelfde stadhuis gemaakt; al deze plannen waren door den Rotterdammer Claes Jeremiassen nagezien en verbeterd; voor de raadzaal van het derde stadhuis was het plan ontworpen door meergenoemden Jacob Roman. Er kwamen alzoo aan dat stadhuis heel wat architecten te pas.
Ten tijde van Van Heurn waren volgens diens Beschrijving de indeeling en bestemming van het derde stadhuis als volgt: eerst had men de pui; daarop werden alle 's landsplakaten en de keuren der Regeering van de stad ten overstaan van den Hoog- en laagschout of deszelfs stadhouder en twee sche-
| 463 |
penen na trompetgeschal door den oudste der Groenroeden aan het publiek bekend gemaakt; alle verkoopingen en verpachtingen werden des Zondags, na daartoe bekomen verlof van den Hoogen laagschout en de Schepenen van deze pui afgelezen en des Zondags na 11 uren werden de huwelijksgeboden van de Katholieken ook daar van afgekondigd, en wel door een der Groenroeden. Moest in den Bosch een misdadiger terechtgesteld worden dan geschiedde dit, als hij geen militair was, op het schavot, hetwelk voor gezegde pui op de Markt geplaatst werd; gedurende deze terechtstelling stonden de Hoog- en Laagschout of deszelfs stadhouder en twee Schepenen der stad op die pui om toe te zien of aan het vonnis, waarbij de lijfstraf was opgelegd, behoorlijk werd voldaan 12). Van de pui kwam men door eene poort, in welks tympan thans nog het jaartal 1670 staat, in de benedenvestibule, waarvan de vloer in 1680 werd gelegd en aan wier muren hingen vier gebeeldhouwde wapenborden, n.l. die van het Hertogdom Brabant, de stad den Bosch, de Staten Generaal en het Huis van Oranje; aan het einde daarvan bevond zich, twee treden hooger, de vierschaar, welke door een hek van het overige der vestibule was afgescheiden en waarin de lijfstraffelijke vonnissen, die door de schepenen gewezen waren, werden uitgesproken.
Rechts van de vestibule, aan den kant van de Markt, had men de Griffie (thans de Burgerlijke stand); in dit vertrek bevonden zich verschillende kasten, waarin de processtukken, de rollen en andere boeken, die tot de griffie behoorden, bewaard werden. Elke procureur had aldaar zijn fodelle, zijnde een kastje, waarin de stukken van een proces, dat nog
| 464 |
niet voldongen was, geborgen werden; ook de rollier had aldaar eene kast. Achter dit vertrek, eveneens rechts van de vestibule, was de rolle (thans het bureau voor de bevolkingsregisters); aldaar werden de proceszaken bepleit; van weerszijden van dit vertrek had men eene groote bank met een lessenaar ervoor, waarin de procedeerende partijen met hare advocaten en procureurs tijdens de pleidooien plaats namen; tusschen die banken, naar den kant van de ramen, was eene verhevenheid, waarop eene tafel stond, waaraan de hoog- en laagschout, de schepenen, de pensionaris en de griffier bij de behandeling der processen zaten; de overblijvende ruimte van het vertrek, naar den tegenovergestelden kant van de ramen, was met een hek van de rolzaal afgesloten en voor het publiek bestemd.
Uit vorenstaande beschrijvingen, die Van Heurn gaf der beide vertrekken, rechts van de vestibule, is duidelijk op te maken, dat deze waren de griffie en de zittingzaal van het Schepengerecht.
Links van de benedenvestibule, aan den kant van de Markt, had men de secretarie of kamer van de Secretarissen (thans de archiefkamer); in dit vertrek was aan de Marktzijde eene verhevenheid, waarop elk der Secretarissen aan een lessenaar zat; de reden waarom zij op eene hoogte zaten was, dat men wilde voorkomen, dat het publiek zoude zien wat zij schreven; ter zijde van dit vertrek stond een aanzienlijk gestoelte, zoo schreef Van Heurn, met eene kap daarboven; daarin gingen de twee schepenen zitten als zij de akten, welke geminuteerd waren, moesten teekenen. Ook was in deze kamer eene groote kast, waarin de registers, welke tot de secretarie behoorden, bewaard werden. „Naast dezelve staat, zoo teekende Van Heurn verder aan, een zwaare eiken houten kast, van boven met loot bekleed, met twee nagtsloten in de deuren en met yzere boomen en hangsloten voorzien; in dezelve zijn verscheide laaden, waarin de oorspronkelijke handvesten der stad berusten; voorheen werden die, gedeeltelijk in een yser
| 465 |
kaste 13) in de geweesene L. Vrouwe kappelle ten Noorden van den tooren der hoofdkerk en gedeeltelijk in de kamer van Schepenen bewaard; vier leden der Stadsregeering werden door haar gemagtigd om alle der stadsprivilegies brieven en andere stukken van waarde in orde te brengen (notulen van 29 Mei 1731 en 9 Mei 1733); zij volbragten dien last in den jaare 1783, wanneer alle die stukken in de gemelde kast gelegt werden; de sleutelen van dezelve zijn onder de bewaaring van den Pensionaris." Achter de Secretarie had men links van de beneden vestibule de prothokolkamer, welke eigenlijk een aanhangsel der Secretarie was; langs de vier muren van deze kamer stonden kasten, in eene waarvan zich bevonden de protocollen van de gewezen notarissen van de stad en vrijdom den Bosch; ingevolge eene publicatie van den Raad en Leenhof van Brabant moesten oudtijds toch binnen drie maanden na het overlijden van eenen notaris diens protocollen onder eenen behoorlijken inventaris ter secretarie van diens laatste standplaats worden gedeponeerd, ten ware hij eenen zoon of zwager had nagelaten, die ook notaris was, als wanneer deze protocollen van den overledene zijn leven lang onder zich mocht houden 14); de gedeponeerde protocollen werden van wege de stad den Bosch ingebonden. Ook werden in dat vertrek bewaard de protocollen der secretarissen van die stad; onder deze protocollen bevonden zich die. welke bij het afbranden van het Stadhuis in 1463 gered werden; zij werden, zoo schreef Van Heurn, meest nat te samen geraapt en ingebonden en zijn daarom bekend onder den naam van rapsodien; zij beginnen met het jaar 1368 en eindigen met het jaar 1463. Op de protocollen der Secreta-
| 460 |
rissen van den Bosch van vóór 1538 stond niet vermeld wie ze hield; dit geschiedde eerst vanaf laatstgezegd jaar. Vóór 1578 schreef elke secretaris van den Bosch jaarlijks slechts één register vol en wel vanaf 8 October, de dag waarop de Schepenstoel veranderde, tot 8 October van het volgend jaar; overleed een secretaris binnen dat jaar dan schreef zijn opvolger het doorhem begonnen register vol. Na 1578 hield elke secretaris zijn eigen register zoolang tot dat het zoo dik was als de overige; dan werd het ingebonden en daarop begon hij met een nieuw. De navolgende protocollen van de Secretarissen van den Bosch werden volgens Van Heurn Beschrijving in het hierbedoeld vertrek bewaard: registers van hen, die poorters van den Bosch geworden waren, beginnende met het jaartal 1470; een pensioenboek, waarin alle los- en lijfrenten ten laste van de stad vanaf 1481 geboekt waren; ten tijde van Van Heurn werd echter dit register niet meer gebruikt, omdat de stad den Bosch toen reeds voor hare geldleeningen obligatiên uitgaf, waarvan haar Pensionaris een afzonderlijk register hield, dat deze op zijne kamer bewaarde; een register van geloften en kwijtscheldingen op de beden van Brabant in het Kwartier van den Bosch, beginnende met het jaar 1695 15); een register van algemeene verbanden, beginnende met het jaar 1716 16); een register van adviezen, ten verzoeke van Schepenen uitgebracht; een register der sloten van rekeningen der momboirs en van andere rekeningen; een register van de prisatiën van gronden en erven; een van de verklaringen, ten behoeve van den Hoog- en laagschout gedaan; dit begon mei het jaar 1633 en eindigde met het jaar 1648; het liep niet verder, omdat sedert dien de Hoog- en laagschout eenen bijzonderen secretaris had, voor wien alle getuigenverklaringen, hethoogschoutsambt betreffende, ten overstaan van twee Schepenen werden afgelegd; een register, waarin de stadsrentmeesters aanteekenden de door hen ontvangen en uitgegeven gelden; de vonnisboeken. | 467 |
beginnende met het jaar 1419; de instrumentboeken van evictien, beginnende met het jaar 1551; de momboirboeken, beginnende met het jaar 1544; de boeken der willige condemnatiën; de curateele-boeken en de registers der handlichtingen en rescissiën. Ook werden in dit vertrek bewaard de stadsrekeningen, welke ter secretarie opgenomen waren en nog vele andere boeken en papieren, die Van Heurn kortheidshalve naliet te vermelden. Ging men de vestibule uit door de voormelde galerij dan kreeg men eerst aan zijne rechterhand eene kamer (thans die Van het bouwtoezicht), waarin de beambten voor de huwelijkszaken zich bevonden; zij, die voornemens waren zich in ondertrouw te doen aanteekenen, moesten zich eerst in deze kamer begeven, van waaruit zij vervolgens paarsgewijze in de trouwkamer werden gelaten; deze laatste kamer was aan het eind van gezegde galerij; in die kamer bevonden zich tegen den muur tegenover den schoorsteen verschillende kasten, in een paar waarvan bewaard werden de fraaie drinkglazen, die van Keppel, hoog- en laagschout van den Bosch, aan die stad geschonken had, alsmede eenige andere bokalen; zij waren aldaar geborgen nadat in 1746 afgeschaft waren 17) de twee maaltijden, welke te voren jaarlijks in deze kamer bij het aftreden der oude en het in dienst treden der nieuwe Schepenen plachten te worden gehouden.
Onder de vestibule bevond zich de prachtig gewelfde kelder, die er nu nog is en volgens Jac. van Oudenhoven t.a.p. blz. 15 in 1529 is gebouwd; hij diende blijkens denzelfde (1e editie p. 55) een tijdlang tot wachthuis voor de Burgerwacht.
Als men van uit de vestibule over de groote trap op de eerste verdieping van het Stadhuis kwam, dan kreeg men daar eerst aan zijne linkerhand de kamer van den Pensionaris der stad, thans de kamer van haren Secretaris en rechts de kamer der Schepenen, thans de Burgemeesterskamer; in de pensionariskamer hing boven den schoorsteen eene penteeke-
| 468 |
ning op den Rijswijkschen vrede, waarop waren afgebeeld Koning Willem III van Engeland, de Koning van Frankrijk en die van Spanje, allen te paard, terwijl in het midden der teekening een vers geschreven stond, dat op het sluiten van dezen vrede gedicht was; verder hingen op deze kamer eene kaart van den straatweg van den Bosch naar Best; eene kaart van den Baardwijkschen Overlaat; twee kaarten van de Maas bij Crèvecoeur en nog eenige andere kaarten; voorts waren er kasten, waarin zich bevonden de notulen van de Stedelijke Regeering en van de Schepenen; rapportboeken; brieven door de Stedelijke Regeering geschreven; eenige notulen vanaf 1577-1629 en enkele andere registers on papieren; ook was er een alphabetisch register, door mr. Anthony van Heurn, pensionaris van den Bosch, samengesteld op alles wat die stad en hare regeering betrof; het was met vele andere stukken door de stad van zijne weduwe aangekocht; eindelijk vond men er vijf boekdeelen, waarin door mr. Gijsbrecht van den Velde, griffier van den Bosch, hare privilegiën waren gecopieerd en die eveneens van stadswege van zijne erven waren aangekocht. Boven de deur van deze Schepenkamer stond ook het reeds uit J. van Oudenhoven aangehaalde vors, dat Van Heurn in zijne Beschrijving aldus vertaalde:
Astraea heeft dees plaats uit 's Hertogsbosch verkooren
Opdat hier Themis 't recht volmondig zou doen hooren.
In het jaar 1742 kreeg deze kamer een houten beschot, waarin een uurwerk werd aangebracht, dat door dat van den toren van het stadhuis gaande werd gehouden. Boven den schoorsteen van deze kamer bevond zich eene olieverfschilderij, voorstellende eenen op den grond zittende wildeman, die in zijne rechterhand hield het stadswapen, terwijl aan zijne linkerhand lag eene knods; de Bossche kunstschilder Weeling 18)
| 469 |
zeide aan Van Heurn, dat hij van oordeel was, dat deze schilderij, door eenen Italiaanschen schilder was gemaakt. In deze kamer hingen verder twee olieverf schilderij en van den Bosschen kunstschilder Theod. van Tulden; de eene stelde voor eene vrouw, die de stad 's Hertogenbosch moest verbeelden, aan wie vier andere vrouwen, voorstellende de vier Kwartieren der Bossche Meierij, hare hulde brachten; dit schilderstuk was eene allegorische voorstelling van het recht van hooger beroep, dat oudtijds van de Schepenbanken der Meierij op de Schepenbank van den Bosch bestond; de andere schilderij vertoonde het beeld eener vrouw, die de Republiek der Vereenigde Nederlanden voorstelde; naar haar kwam toe Mars, die met zijne rechterhand naar haar opleidde de Bossche stedemaagd met het wapen van Brabant in de hand; de vrouw, welke de Republiek voorstelde, was omringd van kinderen, die vasthielden een bundel, waarin zeven pijlen staken, terwijl een ander kind trachtte daarin eene achtste pijl te steken; deze schilderij was eene allegorische voorstelling van de poging, welke in de zeventiende eeuw de N. Brabantsche steden waagden, ofschoon te vergeefs, om deel te krijgen in de Regeering der Zeven vereenigde gewesten 19). In deze kamer hing ook eene schilderij, door van Beerestraten geschilderd en door Lingelbach gestoffeerd, voorstellende het tweede stadhuis en de huizen daarom heen, zooals die zich in 1662 vertoonden; op de plaats van deze schilderij had, volgens Van Heurn, de Regeering van den Bosch nog willen doen hangen eene derde schilderij van van Tulden of van eenen anderen grooten meester, welke had moeten voorstellen hetgeen in deze kamer verhandeld werd, maar die had zij niet kunnen bekomen. Ook in deze kamer waren eenige kasten, waarin stonden boeken, die de Schepenen voor de uitoefening van hun ambt noodig hadden, zooals rechtsgeleerde werken, keuren van verschillende steden, plakkaten en besluiten der Staten Generaal; in een dier kasten werd bovendien
| 470 |
het stadszegel bewaard. Voor de penanten der vensters van deze kamer bevonden zich twee lessenaars, in eene waarvan bewaard werden de stukken der processen, die op uitspraak stonden en door den Griffier van het Schepengerecht daarin werden gelegd. De sleutels van deze kasten en lessenaars had een der Schepenen, welke tot de bewaring daarvan was aangewezen. Midden in deze kamer stond eene tafel, waaraan de Schepenen volgens hunnen rang zaten, terwijl de Pensionaris en de Griffier der stad aan het einde daarvan hunne zitplaatsen hadden; in deze tafel had elk der Schepenen eene lade om er zijne papieren in te kunnen bergen. Men zou thans eene kamer als deze de raadkamer van de Schepenbank noemen. De tegenwoordige raadszaal van het Bossche stadhuis was ten tijde van Van Heurn de vergaderzaal van de Schepenen, Gezworenen en Raden van den Bosch, alzoo van het College, dat men thans den Gemeenteraad zoude noemen. Voor deze zaal was een portaal van Ionische bouworde; op de fries van de lijst boven de deur van dat portaal stond geschilderd: Kamer van Schepenen Gezworens en Raaden; in het bovenste gedeelte van dit portaal, dat vierkant was maar waarvan maar drie kanten zichtbaar waren, omdat de vierde tegen den muur der zaal stond, zag men op den eenen kant het woord Biblia, op den anderen Privilegia en op den derden Ordinum placita, terwijl op den middelsten zich nog eene banderol bevond met het woord Invigilate. Door dit portaal kwam men in voorbedoelde zaal, die blijkens de beschrijving, welke Van Heurn ten zijnen tijde er van gaf, er uitzag evenals thans, behoudens dat er toen nog in hingen de portretten der stadhouders 20), welke thans hangen op de bovenvestibule van het stadhuis. Volgens Van Heurn werd het plafond van deze zaal ontworpen door Romijn de Hooge 21) en werd de schilderij van van Tulden,
| 471 |
die thans nog daarin voor den schoorsteen staat, geschilderd in 1650. In het midden dezer zaal stond eene groote tafel, waaraan de Schepenen naar hunnen rang zaten, terwijl de Pensionaris aan het benedeneind daarvan zat; de Gezworenen zaten ter zijde van die tafel van af den tweeden Schepen naar den schoorsteen toe, en de Raden zaten achter dien tweeden Schepen tot achter den Pensionaris toe. De Schepenen, Gezworenen en Raden vergaderden in deze zaal elken Woensdag om de 14 dagen des voormiddags ten elf uren, waartoe geene oproeping geschiedde; gold het echter eene vergadering, die door de hooge overheid was uitgeschreven, dan werden zij opgeroepen door den Voorzitter der Schepenen en, moesten zij voor eene spoedeischende zaak bijeenkomen, dan werden zij door de Schepenen zelven geconvoceerd; als zij vergaderden droegen zij geen degen. De tegenwoordige kamer van Burgemeester en Wethouders was de Radenkamer; zij werd aldus genaamd, omdat de Gezworenen en Raden vóór de opening van de vergadering der Schepenen, Gezworenen en Raden daarin bijeenkwamen. De bekleeding der muren van deze kamer was ten tijde van Van Heurn dezelfde als thans; op haren schoorsteen bevond zich het sedert enkele jaren daarin weer geplaatst „witje", door Frederik van den Hengel geschilderd, zijnde eene allegorische voorstelling op de reductie van den Bosch in 1629; men zag er op een altaar, waarop een vuur brandde en waarachter stonden de Godsdienst en de Vrijheid, welke laatste aan de Bossche stedemaagd de hand toestak; de boeien vielen haar daarbij van de armen; Mars lag voor het altaar neder met een gebroken zwaard, een juk en een bisschopsmijter; ook stonden er nog op geschilderd het borstbeeld van prins Frederik Hendrik en het volgend opschrift: Frederico Henrico Araus. et Nass. Principi urbis Sylvalducis liberatori sacrum. A° MDCXXIX.
In dit vertrek hingen ook nog een platte grond van den Bosch, welke haar Regeering door een krijgsbouwmeester op de plaats zelve had doen uitmeten en vijf teekeningen, welke
| 472 |
ten tijde van Van Heurn er zich tegenover den schoorsteen bevonden; zij stelden voor den Bosch tijdens hare stichting; de Groote markt met het stadhuis; de St. Janskerk van binnen gezien; het Gouvernement en het Commandement; zij waren door den teekenaar Everts geteekend 22). Op deze kamer werden, evenals thans nog het geval is, oudtijds vele commissievergaderingen gehouden, zooals van de commissies uit de Stedelijke Regeering tot de stadsvoorrechten, de stadsgeldmiddelen, de barakken, den straatweg en den beleide, d.i. tot het onderhouden en herstellen der stadswerken; elk dier commissies had achter het behangsel daarvan een kastje tot het bergen harer papieren. Ook de Gemachtigden van 's Lands Regeering hielden, als zij in den Bosch kwamen, in deze kamer hunne vergaderingen.
De tegenwoordige bodenkamer diende ten tijde van Van Heurn tot wachtkamer voor de kamerbewaarders, groenroeden en andere bedienden der stad. Ter zijde van den schoorsteen van dit vertrek was eene kast, op welks deur geschilderd stond een oude man, die verschillende degens onder een zijner armen droeg; die man was bijgenaamd Peter de Gek en moest de degens der Regenten van de stad bewaren, wanneer zij vergaderden; hij woonde in een steegje op het Ortheneind, dat naar hem het Peter de Gekstraatje geheeten is 23). Bedoelde deur bevond zich te voren in de bovenvestibule.
De tegenwoordige kamer voor het comptabel beheer was ten tijde van van Heurn de Plattelandskamer; zij heette aldus, omdat zij diende voor de vergaderingen van 's Landsrentmeesters en Ontvangers met de Gemachtigden der vier Kwartieren van de Bossche Meierij 24). Ook vergaderden daar de
| 473 |
Besturen van de Polders in het Kwartier van Maasland, waarvan elk er een kastje had tot berging zijner boeken en papieren. Op de tweede verdieping van het stadhuis had men ten tijde van Van Heurn bij de trap eene kamer, waarin de stadsrekenhigen met hare bewijzen bewaard werden; de oudste dier rekeningen was van het jaar 1469; Van Heurn teekende aan: „zedert eenen geruimen tijd worden alle de bewijsstukken nevens de rekeningen in een linnen zak gedaan, waarop het jaar en de naamen der Rentmeesters geschreeven staan; de rekeningen van den straatweg en over de barakken staan in bijzondere kasten.”
Tegenover deze kamer, alzoo boven die van den Pensionaris, was eene kamer, die des voorzittenden schepen werd genaamd. Van Heurn schreef hierover: „wat de rede hiervan zy, of waartoe hy die nodig heeft, is my niet gebleken; naast den schoorsteen staat eene kast, waarin eenige oude papieren liggen, welke ik by onderzoek van geen nut of waarde heb bevonden."
Boven de bovenvestibule was op de derde verdieping eene groote kamer, waarin de Regeering van den Bosch in 1680 voornemens was eene openbare bibliotheek op te richten, die er echter niet kwam; wel kwamen er boekenkasten, waarin dé rekeningen van de kerkmeesters der Bossche kerken met hare bewijsstukken bewaard werden; in deze kamer stonden nog twee oude kasten, in eene waarvan vele brieven lagen, die gedurende den Tachtigjarigen oorlog aan de Regeering van den Bosch geschreven waren 25): in de andere kasten waren verschillende registers, die bevatten de handelingen der Staten Generaal van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, alsmede registers en stukken, betreffende de overgave van den Bosch aan de Staten Generaal: ook bevonden zich in deze
| 474 |
kamer de twee borden met wapens, welke van de Gaffelbroeders zouden zijn geweest. Verder had men nog op de tweede verdieping eene kamer boven de Radenkamer, alwaar werden bewaard de stadsmaten, met uitzondering van de Bossche roede en el, welke op de bovenvestibule hingen. In deze kamer werden voorts in eene groote kast met glazen deuren bewaard alle de behoeftens, zoo als Van Heurn zulks uitdrukt, die tot den scherpen gerichte dienen. Onder den schoorsteen van deze kamer stonden zes groote antieke tinnen kannen met het stadswapen er op; naar Van Heurn meende zouden zij oudtijds gediend hebben om de groote heeren, die binnen de stad kwamen, te beschenken met eerewijn, welke dan gebracht werd ter plaatse, waar zij hunnen intrek hadden genomen. In 1398 had Hertogin Johanna van Brabant dienaangaande aan de Regeering van den Bosch voorgeschreven: „dat zy niemand zouden mogen schenken als hunne gebooren Landsheeren, dien zy zoude moge schenken dat haar dunken zoude der stede oirbaer en nodig te wesen en ook uitgescheiden Prelaeten, Baenrotsen, Ridderen en Raaden van goede steden, welke zy zoude mogen schenken tot zes kannen wijns na dat haar goeddunken zal dat zy waardig zijn”. Deze beschenkingen geraakten later in den Bosch in onbruik en als daar dan kwamen Gemachtigden van de Staten Generaal, den Raad van State, den Raad en Leenhof van Brabant en de Admiraliteit, dan kreeg ieder hunner van de stad een dubbelden gouden stadhuispenning ter waarde van fl 30.
Nog was er op deze verdieping en wel boven de Plattelandskamer eene kamer, waarin de alleroudste processtukken der Griffie bewaard werden, waarom deze Kamer de oude griffie geheeten werd; deze stukken waren daar in 1760 overgebracht, omdat de Griffie zoo overvuld was geworden met processtukken dat er voor de nieuwe geene plaats meer was. Ook werden op deze kamer bewaard de lampions en andere voorwerpen, welke tot de verlichting van het Stadhuis dienden.
Na deze beschrijving van het Stadhuis en deszelfs ge-
| 475 |
schiedenis zal zeker niet van onpas wezen eene korte uiteenzetting 26) van de vroegere regeering der stad den Bosch. Aanvankelijk bestond de stedelijke regeering van den Bosch slechts uit vijf schepenen, die door den Hertog van Brabant jaarlijks in het Octaaf van St. Bavo (1 October) werden gekozen. In 1200 werd dit aantal met twee vermeerderd en daarbij bepaald, dat de Schepenen zouden genomen worden van de rijckste, notabelste ende nuttighste mannen, die men daertoe vinden konde 27). Hertog Jan III van Brabant stond bij zijn privilegie van 11 Jan. 1329 toe, dat de oude Schepenen hunne opvolgers konden kiezen, doch blijkens een charter van dienzelfden Hertog van 16 Sept. 1336 deed de stad den Bosch van dit recht ten behoeve van den Hertog afstand, maar toen werd tevens bepaald, dat de aftredende Schepenen gedurende het jaar, volgende op dat hunner aftreding, zouden zijn Gezworenen 28). Keizer Karel V bracht bij zijne Ordonnantie van 12 Aug. 1525 29) het getal der Schepenen van den Bosch op 9 en bepaalde daarbij, dat geen hunner langer dan een jaar schepen mocht blijven, behalve twee der oudsten en bekwaamsten, welke tot de onderrichting der nieuw benoemde schepenen nog een jaar mochten aanblijven; voorts zou geen der afgegane schepenen weder benoembaar zijn, dan tenminste twee jaren na zijne aftreding.
Ten aanzien van de bepaling, dat de Schepenen zouden genomen worden uit: de rijckste, notabelste ende nuttighste mannen bestond het gebruik om zooveel mogelijk jaarlijks drie edellieden, drie rechtsgeleerden en drie kooplieden tot schepenen te verkiezen. Een dezer werd dan president-schepen; hij stemde het eerst en had dientengevolge grooten invloed op zijne collega's.
De Schepenen vormden met de Gezworenen het eerste
| 476 |
lid der stedelijke regeering van den Bosch. De Schepenen en zij alleen waren belast met de rechtspraak over de stad en tevens appelrechters over de vonnissen van de Schepenbanken der gemeenten van de Bossche Meierij; voorts werden ten hunnen overstaan allerhande akten verleden 30). Hadden de Schepenen voor de uitoefening van hun ambt den raad noodig van de Gezworenen, dan moesten dezen hun dien verleenen. In hun beheer over de stad werden de Schepenen voorts bijgestaan door of hadden zij in sommige gewichtige aangelegenheden de machtiging noodig van de Gezworenen en van de beide overige leden van de Regeering van den Bosch, welke heetten het tweede en het derde lid; dat tweede lid bestond uit de raden; dit waren van rechtswege de Gezworenen, nadat zij gedurende een jaar dit laatste waren geweest, ten ware zij weder schepenen waren geworden; het derde lid bestond uit de dekens der gilden of ambachten, waarover men zie J. van Oudenhoven t.a.p. blz. 79 en 80. Toen de stad den Bosch zich in 1629 aande Staatschen had moeten overgeven, werden in strijd met het capitulatieverdrag de dekens der ambachten van de regeering der stad uitgesloten, opdat de Katholiek gebleven burgerij zonder invloed zoude zijn op die regeering. Deze toestand werd in 1660 gesanctioneerd door de Staten Generaal, doordien zij toen bepaalden 31), dat de Regeering der stad in het vervolg slechts zoude bestaan uit 40 leden, welke allen moesten zijn van den Hervormden godsdienst; van die 40 leden zouden 9 schepenen zijn, 9 gezworenen, zijnde deze de aftredende schepenen, en de overige 22 Raden; Schepenen en Gezworenen zouden blijven uitmaken het eerste en de Raden het tweede lid der stedelijke regeering, terwijl het derde lid toen voor goed werd afgeschaft. De benoeming der Schepenen geschiedde sedert 1629 jaarlijks door de Hollandsche Stadhouders en in stadhouderlooze tijden door de Staten-Generaal.
| 477 |
De stedelijke regeering werd nog bijgestaan door 1 Pensionaris, en 2 Secretarissen (wier aantal vroeger was 32); als openbaar ministerie fungeerde bij de Schepenen, wanneer zij het schepengerecht vormden, de Hoog- en laagschout of diens stadhouder, terwijl als penvoerder daarbij fungeerde één Griffier. Den, 21 October 1794 werd de stedelijke regeering, zooals die in 1660 was ingesteld, geheel afgeschaft en veranderd in eene regeering, soortgelijk aan die, welke wij thans hebben; men vindt dit uitvoerig vermeld bij R.A. van Zuylen Naamlijst en wapenkaart der leden van de Regeering van 's Hertogenhosch sedert 1629 p. 3 en vlgd., alwaar ook in den breede wordt medegedeeld, welke wijzigingen de stedelijke regeering van den Bosch sedert dien onderging en uit welke personen zij was samengesteld. Aan de door Van Zuylen medegedeelde namen der burgemeesters van den Bosch zijn nog de volgende toe te voegen:
10 November 1874 mr. A.F.X. Luyben.
18 October 1880 mr. H.J. van Lanschot. 26 Maart 1884 Jhr. P.J.J.S.M. van der Does de Willebois, en aan die der secretarissen: 10 Januari 1891 Th. Pels. | 478 |
Noten | |
1. | Men zie hierover Dr. C.F. Xav. Smits in het Bulletin van den Nederl. Oudheidk. Bond 1e jg. p. 212 en vlgd. |
2. | Onder „plaetsen" verstaat hij hier vertrekken. |
3. | Hierin vergaderden de Gedeputeerde der vier Kwartieren van de Meyery. Blijkens R.A. van Zuylen de Stadsrekeningen I p. 473 bestond zij al in 1530. |
4. | De nieuwe griffie van het tweede stadhuis werd blijkens R.A. van Zuylen t.a.p. I p. 731 en 36 in 1563 gebouwd. |
5. | Blijkens de teekening van het tweede stadhuis, gemaakt door Saenredam, kwam dit wapen te staan in den voorgevel. |
6. | Hij was bouw- of loodsmeester van de Bossche Kathedraal. |
7. | D.w.z. boven op den top van den gevel van het stadhuis. |
8. | Uit R.A. van Zuylen Stadsrekeningen II p. 1386 valt op te maken, dat dit eerst in 1633 geschiedde. |
9. | Uit het op de vorige blz. vermelde valt op te maken, dat deze wapens van den Keizer waren, die in 1529 over Duitschland regeerde. |
10. | Men zie hierover nog Taxandria XIV p. 148 en vlgd. |
11. | Van Heurn Historie III p. 239. |
12. | De lijken van misdadigers, die in den Bosch op het schavot met den dood waren gestraft, werden daarna opgehangen aan den galg op de Vughterheide, waartoe de gemeente Vught de ladders had te leveren. Deze galg was een groot gevaarte, van steenen, opgebouwd, en van drie torentjes voorzien, welke met yzeren spijlen aan elkander gehecht waren; naar die torentjes, op elk waarvan een koperen vaantje zich bevond, was deze galg onder den naam van de drie torentjesgalg bekend. Om den galg stonden drie leeuwen. Over de Galgstraat, die erheen leidde, zie men Van Heurn Historie II p. 241. |
13. | Deze kast was gedeeltelijk ingemetseld in den muur van den toren der Bossche St. Janskerk; zij was voorzien van dubbelde deuren met sloten en boomen, alles van ijzer; op die kast stond in het ijzer geslagen het jaartal 1216; de stadsprivilegiën werden daarin tot het jaar 1733 bewaard en sedert dien was zij ledig; in 1836 is zij geamoveerd geworden. Haar naam was de stadskomme, zooals blijkt uit Van Heurn Historie III p. 77. |
14. | Publicatie van den Raad en Leenhof van Brabant van 8 April 1704. |
15. | Zie Resolutie van den Raad van State van 9 Maart 1695. |
16. | Zie Plakkaat van de Staten Generaal van 12 Febr. 1670. |
17. | Zie hierover Van Heurn Historie IV p. 81. |
18. | Hij werd 21 November 1675 te den Bosch geboren en schilderde vooral kabinetstukjes. Tot zijn ongeluk gaf hij zich over aan dronkenschap, zoodat hij niet praesteerde wat zijn talent beloofde. In armoede overleed hij 29 Nov. 1747 in eene gewezen soldatenbarak nabij de Hinthamerpoort te den Bosch. |
19. | Blijkens de Stadsrekening 1646/47 leverde Theod. van Tulden deze beide sehilderijen voor f 500. |
20. | Blijkens R.A. van Zuylen Stadsrekeningen II p. 1573 schilderde J. de Langhe de portretten van Willem den Zwijger en Prins Maurits, voor elk waarvan hij fl 36 ontving en blijkens denzelfde III p. 1808 schilderde Bolomey de portretten der stadhouders Willem IV en V. |
21. | Het was Elyas van Nymege, die dit plafond schilderde. |
22. | De portretten van stadhouder Willem III, koning van Engeland en zijne gemalin, welke er thans hangen, werden geschilderd door Jan Hendrik Brandon; de gebeeldhouwde lijsten, waarin zij gevat zijn, zijn het werk van den beeldhouwer Jacobus van der Hoeven. |
23. | Zie Deel I p. 71. |
24. | St. Hanewinkel Geschied- en Aardrijksk. Beschr. der stad en Meierij van 's Bosch p. 254. |
25. | Zij zijn een vijftigtal jaren geleden weggemaakt. |
26. | Eene uitvoerige uiteenzetting is te vinden in Taxandria V, p. 144 en 324 vlgd. en bij J. van Oudenhoven l.c. p. 57-92. |
27. | J. v. Oudenhoven, t.a.p. blz. 57. |
28. | J. v. Oudenhoven, t.a.p. blz. 78. |
29. | Van Heurn Historie I p. 453. |
30. | Zie hierover J. van Oudenhoven t.a.p. blz. 58 en 59. |
31. | Van Heurn Historie III p. 98. |
Raadhuis. Ontstaan uit verbouwing van laatgotisch raadhuis uit 1529, waarvan de door kruisribgewelven overwelfde veelbeukige kelder en veel muurwerk bewaard bleef. Voorgevel uit 1670 door Claes Jeremiasz Persoons; natuursteen, kolossaalorde en fronton in middenrisaliet. Bordes met dubbele trap uit 1679. In fronton beeldhouwwerk van Jacob van der Hoeven. Toren uit 1649 door Jacob van der Laer en Adriaan van der Sterren. Aan de achterzijde een vermoedelijk door | 57 |
Jacob Roman in 1691 gebouwde galerij, die aansluit op een in oorsprong 16e eeuws gedeelte. Kelders door Jan Darkennes. In de architraaf van de gevel een ruiterspel. In Vierschaar vier kanonnen, gegoten 1580 door Jean de Challengie. Oostelijk trappenhuis met gesneden leuning. Raadszaal met schoorsteen door Roman. Burgemeesterskamer met Lodewijk XV betimmering en schoorsteen. Commissiekamer met Lodewijk XV betimmering en schoorsteen, goudleerbehang. In raadszaal plafondbeschildering door Elyas van Nijmegen naar ontwerp van Roman. Voorts vele schilderijen o.a. door Theodoor van Thulden. Wandtapijten uit 1679 door Maximiliaan van der Gucht. In de achterbouw trouwkamer met betimmering en goudleerbehang (17e eeuw). Beiaard mat veertien klokken van F. en P. Hemony uit 1649 en van Melchior de Haze uit 1691, verder een anonieme uurklok uit 1372, diameter 120 cm, genaamd Maria. In de architraaf van de gevel een ruiterspel. | 58 |
In de top van de stadhuisgevel bevindt zich een driehoekig fronton met daarin het stadswapen, bekroond door een hertogskroon en geflankeerd door twee wildemannen. Naast de wildemannen twee liggende stroom- en riviergoden, te herkennen aan het water dat uit de kruiken stroomt waarop zij leunen. In de hoeken twee hoornen des overvloeds waaruit bij de linker de vruchten van het land komen en bij de rechter jachthonden (wild) en een sikkel (graan). Dat alles wil zeggen: de hertogstad 's-Hertogenbosch is een goed verdedigde vestingstad, omgeven door twee riviertjes (de Dommel en de Aa) en gelegen in een vruchtbaar land. | 16 |
Tot op het einde van de achttiende eeuw wisselde jaarlijks het Bossche stadsbestuur. Negen schepenen traden eind september af en werden op 1 oktober opgevolgd door een nieuw negental. Deze 'rijckste, notabelste ende nuttighste mannen die men daar toe vinden konde' zorgden nu een jaar voor het geven van nieuwe reglementen, het uitvaardigen van publikaties, het benoemen van gemeentepersoneel, het toezicht op de posterijen, het bijhouden van de stadsfinanciën, het recht spreken en vele andere taken. De beslissingen van het stadsbestuur werden in het openbaar kenbaar gemaakt door het overal in de stad opplakken van deze publicaties. Tevens zorgden omroepers ervoor dat ook degenen die niet konden lezen, bekend werden gemaakt met de inhoud van deze publicaties. In eerste instantie werden die bekend gemaakt in 'ter puye'van het stadhuis. Dat wil zeggen dat ze vanaf het bordes van het stadhuis werden voorgelezen aan de geïntresseerde Bosschenaren.
De meest dramatische bekendmaking was die van 1 juli 1579, tijdens de Opstand, door het stadsbestuur zélf voorgelezen. Men had gedurende een half jaar geen keuze kunnen doen; óf behoud van de katholieke godsdienst óf de vrijheidsstrijd tegen Spanje. Eindelijk, op 1 juli werd de beslissing genoemen; men zou de unie van Utrecht ondertekenen en daarmee de Opstand steunen. Maar eerst wensten vele Bosschenaren dat de tekst van deze Unie zou worden voorgelezen. Tijdens dit voorlezen vanaf de pui van het stadhuis viel er een schot... Er werd terug geschoten. Nog meer schoten vielen... De volgende ochtend realiseerde men zich pas wat er die dag op de Markt had plaatsgevonden, een gevecht tussen Bosschenaren onderling. Met als triest gevolg, veertig doden en honderdtwintig gewonden.
Het bordes van het stadhuis werd ook gebruikt om bekende, illustere gasten te ontvangen. Jaarlijks zijn dat ondermeer Sint Nicolaas en Prins Amadeiro. Koninklijke gasten worden er eveneens door het gemeentebestuur verwelkomd. Koningin Wilhelmina werd na de bevrijding van de stad op 20 maart 1945 op een verwoest en kapotgeschoten bordes welkom geheten. Vlak nadat ze de stad verlaten had, vielen er weer Duitse granaten op de Markt. Dezelfde Markt waar de volgende maand waarschijnlijk ook kroonprins Charles van Engeland er een defilé afnemen.
Opmerkelijk is voorts het gebruik van de naam 'de blauwe stoep' om het Bossche stadhuis aan te duiden. Deze naam komt niet zozeer in 's-Hertogenbosch zelf voor, maar wordt meer gebruikt in de dorpen van de Meierij. Als men daar spreekt over 'naar de blauwe stoep gaan', wordt er bedoeld dat er een bezoek aan het stadhuis gebracht wordt. En vroeger ging de bevolking van de meierij nogal al eens naar het Bossche stadhuis. Bijvoorbeeld om er door de Bossche schepenen verkoop- en huurcontracten officieel te laten vastleggen. Maar ook dat is een taak die het Bossche stadbestuur momenteel niet meer uitvoert. Evenmin wordt via 'ter puye' nog het officiële stadsnieuws bekend gemaakt. Dat gebeurt tegenwoordig gewoon via de krant.
|
Lopend door het Bossche stadhuis over de Oranjegalerij merken bezoekers tussen de ramen één glas-in-lood-raampje op. Een nauwkeurige opletter ziet zelfs dat er in het midden van het glas-in-lood een gaatje zit. Waarom is dat? Om het verhaal compleet te maken: er hoort ook nog een veertien meter lange koperen strip bij. Die op de vloer is gespijkerd en deels verborgen zit onder het vloerkleed. Het is de meridiaan, de middaglijn. De strip is aangelegd in de noord-zuid lijn en op school hebben we vroeger geleerd dat om 12 uur 's middags de zon in het zuiden staat. Dat betekent dan ook dat op die tijd de zon recht door het open gaatje in het glas-in-lood-raam straalt op de koprenen strip! Echter, er werd steeds verteld dat 'de meridiaan niet meer werkte'. Dat is niet het geval: nog steeds is de voortkruipende witte stip temidden van de gekleurde vlekken van het raam te zien. Maar niet meer als de wijzers op onze horloge het middaguur aangeven. De 'zonnetijd', daar moeten van uitgegaan worden. Een tweede reden dat men aannam dat deze meridiaan niet meer werkte was de bouw van de V & D die het licht weg zou nemen. Gedeeltelijk is dat waar. Omdat de zon tussen november en februari zo laag staat, kan zij het glas-in-lood-raam niet meer bereiken. Iemand die gespecialiseerd is in de 'gnomonica' heeft het zelf geconstateerd op 13 april 1984, zo schrijft hij in De Zonnewijzer, toen 'de ware middag' viel op 13 uur, 39 minuten en 17 seconden. Zo'n drie minuten was de witte stip geheel of gedeeltelijk op de strip te zien, deelt hij enthousiast mee. Inderdaad: niemand had verwacht dat het 'middaguur' die dag om kwart vóór twee 's middags viel! De vraag is ten slotte: wanneer is deze meridiaan aangebracht en door wie? Daarop is niet direct een antwoord beschikbaar. Wellicht kan er gedacht worden dat de zeventiende-eeuwse bouwmeester van het stadhuis dit tijdens de werkzaamheden heeft laten uitvoeren. Dat is niet het geval geweest. Na lang zoeken vonden we tenslotte in het jaarverslag van de gemeente over het jaar 1853 de oplossing: 'Wij kunnen ... nog aanstippen, dat de Heer Everts een meridiaan, door hem ten stadhuize daargesteld, aan de stad schonk'. De correspondentie van dat jaar en de notulen van de verslagen van de gemeenteraad (die een schenking officieel moest aanvaarden) en burgemeester en wethouders leverden verder niets op. 'De Heer Everts' is zeer waarschijnlijk Franciscus Jacobus Everts, de arrondissements-ijker. Deze is in 's-Hertogenbosch geboren en stierf op 69-jarige leeftijd in januari 1865. Iemand die gespecialiseerd is in nauwkeurigheid en dit waarschijnlijk van zijn vader thuis al heeft meegekregen (zijn vader was 'horlogiemaker') heeft de kans gekregen zulk een middaglijn, meridiaan, voor het Bossche stadhuis te maken. Het is trouwens een uniek document uit de geschiedenis van de tijdmeting: nergens anders is zoiets in Nederland te zien. |
? |
Het stadhuis Gemeente 's-Hertogenbosch |
1366 |
Het stadhuis bestaat in feite uit drie samengoevoegde woonhuizen, waarvan het middelste, brede pand in 1366 door de stad werd aangekocht om te worden herbestemd tot raadhuis. Na ruim een eeuw (1481) werd het linker buurpand, 'de Gaffel' genaamd, bij het stadhuis gevoegd. Bron: 's-Hertogenbosch Open Monumentendag 2003 |
|
1372 |
Uit dit jaar dateert de oudste klok van het stadhuis. Het Bossche middeleeuwse stadhuis dateert uit de tweede helft van de veertiende eeuw. Aangezien de klok er in 1372 in is opgehangen, lijkt het aannemelijk dat in dat jaar de bouw bijna gereed is. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1463 |
Bij de stadsbrand van 1463 wordt het stadhuis zwaar beschadigd. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1529 |
In 1529 werden deze beide samengevoegde panden verbouwd, waarbij het bordes vóór het stadhuis en de kelders werd vernieuwd naar een ontwerp van Jan Darkennes, een uit Henegouwen afkomstige meester- steenhouwer die van 1521 tot 1572 werkzaam als bouwmeester van de Sint Jan. Bron: 's-Hertogenbosch Open Monumentendag 2003 |
|
1535 |
Het huis 'In Sinter Claes' (thans een onderdeel van het stadhuis) wordt vermeld als gildehuis van het kramersgilde. Het is het enige ons bekende Bossche gildehuis. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1599 |
In 1599 werd ook het rechter buurpand aan de Markt ('Sinterclaes' genaamd) bij het stadhuis gevoegd. Bron: 's-Hertogenbosch Open Monumentendag 2003 |
|
1670 |
Naar aanleiding van een binnenbrandje -in de nacht van 25 op 26 december 1669- in het stadhuis begint men met een verbouwing. Deze verbouwing zal echter neerkomen op een bijna gehele nieuwbouw van het stadhuis. Bron: ? Na de grote verbouwing van het stadhuis in 1670, waarbij de kelders en zijmuren van de vroegere middeleeuwse panden bewaard bleven, werden onderdelen van het voormalige 16e eeuwse bordes verplaatst naar de binnenplaats van het Hof van Zevenbergen. Bron: 's-Hertogenbosch Open Monumentendag 2003 |
|
1691 |
Aan de achterkant van het stadhuis werd in 1691, naar ontwerp van hofarchitect Jacob Roman, een galerij gebouwd tussen het griffiepand en het stadhuis. Bron: 's-Hertogenbosch Open Monumentendag 2003 |
|
1908 |
De kelders onder het stadhuis worden 'herontdekt'. Uitgegraven vinden zij een bestemming als boterhal; later als Raadskelder (restaurant). Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1913 |
Het bordes van het stadhuis wordt gerestaureerd. Het oorspronkelijke bordes was verdwenen en vervangen door één brede trap. Nu wordt het bordes met aan weerszijden een trap in de oorspronkelijke staat teruggebracht. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1940 |
In 1938 was bij de gelegeheid van de vredesbesprekingen in München door de Engelse eerste minister Chamberlin een inskriptie op de gevel van het stadhuis aangebracht. Onder een duif met een takje in de snavel stond gebeiteld: 'Laus Deo Semper. Ter dankbare herinnering aan het grootsche vredeswerk van Neville Chamberlin. September 1938. Pax optima rerum'. Een Duitse officier die deze inskriptie ziet, beschadigt deze met zijn sabel. De inskriptie wordt daarbij grotendeels verwijderd. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1960 |
Gedurende elf jaar vindt er een restauratie plaats van de uit de zeventiende eeuw daterende gobelins uit de raadzaal van het Bossche stadhuis. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
2003 |
Markt 1, StadhuisHet stadhuis van 's-Hertogenbosch dateert in de huidige vorm grotendeels uit 1670, maar heeft nog een aantal onderdelen die uit de middeleeuwse periode stammen, waarvan met name de kelders het meest herkenbaar zijn. Het stadhuis bestaat in feite uit drie samengevoegde woonhuizen, waarvan het middelste, brede pand in 1366 door de stad werd aangekocht om te worden herbestemd tot raadhuis. Na ruim een eeuw (1481) werd het linker buurpand, 'de Gaffel' genaamd, bij het stadhuis gevoegd. In 1529 werden deze beide samengevoegde panden verbouwd, waarbij het bordes vóór het stadhuis en de kelders werden vernieuwd naar het ontwerp van Jan Darkennes, een uit Henegouwen afkomstige meester - steenhouwer die van 1521 tot 1572 werkzaam was als bouwmeester van de Sint Jan. In 1563 werd een nieuw griffiehuis gebouwd op het achtererf (waarvan de verdieping momenteel in gebruik is als trouwzaal). In 1599 werd ook het rechter buurpand aan de Markt ('Sinterclaes' genaamd) bij het stadhuis gevoegd. Na de grote verbouwing van het stadhuis in 1670, waarbij de kelders en zijmuren van de vroegere middeleeuwse panden bewaard bleven, werden onderdelen van het voormalige 16e eeuwse bordes verplaatst naar de binnenplaats van het Hof van Zevenbergen (Keizerstraat 12, aldaar nog te zien). Aan de achterkant van het stadhuis werd in 1691, naar ontwerp van hofarchitect Jacob Roman, een galerij gebouwd tussen het griffiepand en het stadhuis. Het stadhuis heeft een rijk interieur uit verschillende perioden: 17e eeuws goudleerbehang, 18e eeuwse schouwen en lambrizeringen etc. In de hal bevinden zich allegorische muurschilderingen van Antoon der Kinderen.
Boekje Open Monumentendag (2003) 29
|
|
2010 |
Stadhuis : Markt 1Het huidige Bossche stadhuis bestaat in feite uit drie samengevoegde woonhuizen. Bij de grote verbouwing in 1670 werden het exterieur en het interieur vernieuwd.De 19e eeuw zien we terug in de wandschilderingen in de hal. De op linoleum en linnen panelen geschilderde allegorische voorstellingen zijn in 1892 (links) en 1897 (rechts) vervaardigd door de Bossche kunstenaar Antoon Derkinderen (1859-1935). De smaak van de 19e eeuw wordt ook geïllustreerd op twee schilderijen van twee directeuren (Dubois en Dielman) van de 19e eeuwse Bossche Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten. In bouwkundig opzicht zijn de ramen in de voorgevel te herleiden op de 19e eeuw. De oorspronkelijke 17e-eeuwse kruis- en bolvensters hadden kleinere glas in loodpanelen. Binnen dateert een aantal paneeldeuren uit deze periode.
Magazine Open Monumentendag (2010) 9
|
|
2015 |
StadhuisHet Bossche stadhuis is van oudsher de zetel van het stadsbestuur. Het dateert in de huidige vorm grotendeels uit 1670. Het bestaat uit drie samengevoegde particuliere woonhuizen, waarvan het middelste pand in 1366 door de stad werd aangekocht.Het linker- en rechter buurpand werden respectievelijk in 1481 en 1599 bij het stadhuis gevoegd. In 1563 werd een nieuw griffiehuis gebouwd op het achtererf. Hiervan werd de verdieping eerst gebruikt als schepenkamer en later als trouwzaal. Bij de grote verbouwing van het stadhuis in 1670 werd de klassieke zandstenen voorgevel opgetrokken naar ontwerp van Pieter van den Minne met toevoegingen van Peter van Gogh. Aan de achterkant van het stadhuis werd in 1691, naar ontwerp van hofarchitect Jacob Roman, een galerij gebouwd tussen het griffiepand en het stadhuis. Het stadhuis heeft een rijk interieur uit verschillende perioden: 17e-eeuws goudleerbehang, wandtapijten, 18e-eeuwse schouwen lambriseringen, et cetera. In de hal ziet u allegorische muurschilderingen van Antoon Derkinderen.
Magazine Open Monumentendag (2015) 12
|
2002 |
Handhaven eerste stadsmuurHet college beantwoordt de schriftelijke vragen van Stichting 's-Hertogenbossche Monumentenzorg over het bouwplan stadhuis in relatie tot de eerste stadsmuur. In de beantwoording staat onder meer dat het de bedoeling van de gemeente is om deze muur zoveel mogelijk te handhaven en om deze binnen het stadhuis zoveel mogelijk zichtbaar te maken voor het publiek.
B&W Besluitenlijst 4 juni 2002
|
1790 | Stad bron |
1881 | J.J. Cattie (concierge van het raadhuis) |
1908 | Stadhuis |
1910 | Stadhuis |
1928 | Gemeentehuis |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 57-58
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 309-328
Larousse, La Hollande Illustrée (1910) 163
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 87, 106, 135, 269, 301, 327n
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 67, 87, 109, 151, 169, 181, 213, 223, 231, 232, 243, 259, 261, 273, 283, 307, 321, 326, 345
A. van Sasse van Ysselt, 'Een krakeel op het Bossche Stadhuis' in: Taxandria (1918) 225-236, 273-288
M.H.M. Spierings, Het Schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400 LIX (1984) 50, 61, 62
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 168-171
R.J.P.M. (René) Vroomen Wapens in 's-Hertogenbosch, Kring Vrienden van 's-Hertogenbosch (2021) 28-29