afb.
In de rechterbeuk van het kerkgebouw, naast het priesterkoor, bevond zich het Passiealtaar. Ook dit was een portiekaltaar in barokke trant, in dezelfde stijl als het voornoemde Maria altaar. Aan weerszijden van het altaar twee losstaande Corinthische zuilen met daartussen twee terugspringende Corinthische pilasters. Daarboven bevond zich een gebroken fronton waarop aan weerszijden knielende engelen. De linker engelfiguur droeg een anker de rechter engelfiguur werd voorgesteld met gespreide armen. In het midden een zegenende God de Vader, die in zijn linkerhand een wereldbol droeg en omgeven werd door engelenkopjes en door een, naar boven en beneden gerichte, stralenbundel met wolken. Bovenin bevond zich nog de H. Geest, voorgesteld als een duif. Het schilderij van deze retabel had een voorstelling van de verschijning op de berg Tabor. Christus, omringd door Mozes en Elia, verscheen er aan de apostelen Petrus, Johannes en Jacobus. Onder het retabel stond een neobarok altaar met een tabernakel in het midden, dat bekroond werd door een 17e eeuws staand kruis op een bol in renaissancestijl en met een corpus omgeven door een stralenkrans. Aan beide zijden van het altaar stonden vier grote kandelaars. In de tombe aan de voet van de altaartafel was een halfronde nis met daarin een beeltenis van een gestorven Christusfiguur. Dit houten beeld, stamde uit de 16e eeuw. | 48 |
Toine Janssen, Sint-Pieter, een verdwenen parochiekerk uit de Bossche binnenstad (2010) 48