afb. 1932
materiaal: tufsteen
De reliëfs aan de straalkapellen zijn verhalende reliëfs en gaan over het leven van Christus. Zes van de door Jac. en Jos. Goossens gemaakte reliëfs zijn echter in 1984 weer vervangen door nieuwe. | 40 |
Het oorspronkelijke reliëf was bij het begin van de restauratie in 1931 vrijwel intact bewaard gebleven. Aan de linker zijde van het tafereel stonden op een kraagsteen met bladmotieven de gehoefde achterpoten van een ezel. Boven de top van het vensterharnas was een opgetrokken voorpoot van het beest zichtbaar, terwijl de kop op de andere reliëfhelft was uitgebeeld. Op de rug van de ezel was - in ‘amazonezit’ een gesluierde vrouw, Maria gezeten. Zij droeg een lange, plooiende mantel en een hoofdsluier. De strakke mouw die onder de mantel te zien was, was afgezoomd met een rij kleine knoopjes. Op haar schoot droeg Maria het met doeken en banden omwonden Kind, het beschermend vasthoudend. Op de achtergrond waren twee gestileerde bomen uitgebeeld ten teken dat het tafereel zich buiten afspeelt. Aan de rechter zijde van het reliëf was een bebaarde man, Sint Jozef, ten voeten uit afgebeeld. Hij stond met één, van een wikkelschoen voorziene voet op een kraagsteen met bladmotieven, het andere been hoog opgetild. De figuur droeg een lange, wijde reismantel en een kaproen op het hoofd. De baard en de halflange, in tressen krullende haren waren sterk overeenkomstig met uitbeeldingen van Sint Jozef op eerdere reliëfs. Links van hem was de kop van de ezel met grote, rechtop staande oren uitgebeeld. Aan het bit hingen teugels van gevlochten touw, die door Sint Jozef met beide handen werden vastgehouden. Op de achtergrond was een derde gestileerde boom zichtbaar. | 142 |
Over de betekenis van de voorstelling is, mede dankzij de uitstekende conservering, nooit enige discussie geweest. Zonder twijfel is hier de vlucht van Maria, Jozef en het Kind voor de soldaten van Herodes naar Egypte uitgebeeld. Xavier Smits schreef in 1907:
‘Wat nu groep n° 12 betreft, zien wij Maria, het Kind onder haren mantel verschuilen. Zij is op een ezel gezeten, terwijl Sint-Jozef den toom van het lastdier in de hand houdt’.127
| 143 |
Jan Mosmans voegt hier nog een opmerking over de merkwaardig over de spitsboog van het vensterharnas heen gestrekte ezel aan toe:
‘De vlucht naar Egypte. Maria is gezeten op een ezel, terwijl zij het stevig-omwikkeld Kindje behoedzaam vasthoudt. St Jozef leidt het lastdier bij den teugel. In verband met den ogief-onderkant der frontaal, is de stand van het grauwtje vrij gewrongen gemodelleerd’.128
Slechts twee van de wimbergen aan de straalkapellen kennen figuren die over de naad van de twee reliëfblokken heen lopen. Behalve bij dit reliëf is dat het geval bij het reliëf van de besnijdenis van Christus (reliëf nummer 6). Het plastiek lijkt de laatste te zijn van de reeks die taferelen uit het leven van de jonge Jezus uitbeelden. Het is een merkwaardig, abrupt einde, want dergelijke reeksen werden meestal afgesloten met de jonge Christus die onderwijs geeft in de Tempel. Of er ook echt een planverandering heeft opgetreden, zoals Mosmans suggereert, is niet duidelijk. Wel lijkt de reeks, wellicht samen met het volgende plastiek (nummer 13), een artistieke eenheid waar dezelfde kunstenaar of groep kunstenaars aan heeft gewerkt. Het reliëf werd in 1932 uiterst nauwkeurig door Jos Goossens gekopieerd in Ettringer tufsteen en nog datzelfde jaar terug op de kerk geplaatst. Binnenkort zal de kopie door een nieuwe kopie worden vervangen. | 144 |
Noten | |
127. | Smits 1907, p.156. |
128. | Mosmans 1931, p.285. |
Het oorspronkelijke zwikreliëf z12 was bij het begin van de restauratie in 1931 vrijwel intact bewaard gebleven. Aan de linker zijde van het tafereel stonden op een kraagsteen met bladmotieven de gehoefde achterpoten van een ezel. Boven de top van het vensterharnas was een opgetrokken voorpoot van het beest zichtbaar, terwijl de kop op de andere reliëfhelft was uitgebeeld. Op de rug van de ezel was ‘in amazonezit’ een vrouw, Maria gezeten. Zij droeg een lange, plooiende mantel en een hoofddoek. De strakke mouw die onder de mantel te zien was, was afgezoomd met een rij kleine knoopjes. Op haar schoot droeg Maria het met doeken en banden omwonden Kind, het beschermend vasthoudend. Op de achtergrond waren twee gestileerde bomen uitgebeeld ten teken dat het tafereel zich buiten afspeelt. Aan de rechter zijde van het reliëf was een bebaarde man, Jozef, ten voeten uit afgebeeld. Hij stond met één, van een wikkelschoen voorziene voet op een kraagsteen met bladmotieven, het andere been hoog opgetild. Jozef droeg een lange, wijde reismantel en een kaproen op het hoofd. De baard en de halflange, in tressen krullende haren waren sterk overeenkomstig met uitbeeldingen van Jozef op eerdere reliëfs. Links van hem was de kop van de ezel met grote, rechtop staande oren uitgebeeld. Aan het bit hingen teugels van gevlochten touw, die door Jozef met beide handen werden vastgehouden. Op de achtergrond was een derde gestileerde boom zichtbaar. Over de betekenis van de voorstelling is, mede dankzij de uitstekende conservering, nooit enige discussie geweest. Zonder twijfel is hier de vlucht van Maria, Jozef en het Kind voor de soldaten van Herodes naar Egypte uitgebeeld. Ook Smits en Mosmans zijn het hier over eens.121 Slechts twee van de wimbergen aan de straalkapellen kennen figuren die over de naad van de twee reliëfblokken heen lopen. Behalve bij dit zwikreliëf is dat het geval bij het reliëf | 118 |
van de besnijdenis van Christus (z6). De plastiek lijkt de laatste te zijn van de reeks die taferelen uit het leven van de jonge Jezus uitbeelden. Het is een merkwaardig, abrupt einde, want dergelijke reeksen werden meestal afgesloten met de jonge Christus, lerarend in de Tempel. Of er ook echt een planverandering heeft opgetreden, zoals Mosmans suggereert, is niet duidelijk. Wel lijkt de reeks, wellicht samen met de volgende plastiek (z13), een artistieke eenheid waar dezelfde beeldhouwer of dan toch hetzelfde atelier aan heeft gewerkt.122 | 119 |
Noten | |
121. | Smits 1907,156. Mosmans 1931, 285. |
122. | Het gekopieerde reliëf van Jos Goossens uit 1932 werd bij de laatste restauratie opnieuw vervangen door een kopie uit het atelier van Ton Mooij in Amersfoort. |
1931 |
Jan MosmansFrontalen langs de facetten der straalkapellen (No. 12)De St. Janskerk te 's-Hertogenbosch (1931) 285-286 |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 118-119
Ronald Glaudemans, De Straalkapellen : Bouwhistorisch onderzoek 2003-2008 (2008) 142-144
J.C.A. Hezenmans, De St. Jans-kerk te 's Hertogenbosch (1866) 104
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 248, 275 (afb. 187-188)
C.F.X. Smits, De Kathedraal van 's Hertogenbosch (1907) 156
Frans van Valderen, De kathedrale basiliek van St. Jan te 's Hertogenbosch (1949) 109