afb. Daria Scagliola, 22 oktober 2013
|
Tegen het muurvlak tussen de zesde en de zevende straalkapel aan de noordoostzijde van de kooromgang, bevindt zich de eerste ‘drielobbige’ kraagsteen die mogelijk werd hergebruikt (k39). Deze kraagsteen is ook te zien op een van de gravures die Servaas de Jong in 1847 maakte. De kraagsteen bestaat uit lange bijvoetbladeren die vanuit een punt uiteen waaieren en onder de dekplaat omkrullen. Het begin- of middelpunt van deze bladeren is echter heel rommelig en ruw bekapt, en het lijkt er sterk op dat hier een centrale sculptuur, wellicht een kop, is weggehakt. Boven de kraagsteen bevindt zich een baldakijn uit de bouwtijd, voorzien van gedetailleerde microarchitectuur. Slechts kleine details werden bij een laat negentiende-eeuwse restauratie aangevuld. Aan weerszijden van het baldakijn zitten twee kleine kraagstenen, die onderling sterk verschillen. De rechter kraagsteen heeft sterk krullend bladwerk, dat ontspringt uit een openbarstende knol (k39b). De linker (k39a) heeft niet alleen een dekplaat met een geheel afwijkende profilering, ook het bladwerk is puntiger en heeft meer weg van distelblad. Het bladwerk ontspringt hier niet uit een knop of bloem, maar uit een schotel met een zogenaamd bladmasker; een gezicht dat bedekt is met bladeren. Van dit bladmasker wordt in de bouwloods een afgietsel bewaard.13 | 154 |
| Noten | |
| 13. | Bouwloods gipsdepot, i-575. |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 154
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 19, 154, 155