Peter Paul Rubens, ca. 1615
1825. Mevr. Fachez en de heeren J.P. en P.J. Vranck te Antwerpen schenken een schilderij, voorstellende het sterfbed van H. Antonius abt, welk stuk tijdens de beeldenstormerij(!?) in veiligheid zou gebracht zijn. Het hangt thans tegen den Zuider-wand der doopkapel. | 528 |
Een zeer erop gelijkend schilderij (voorbeeld? repliek?) in de verzameling van de graaf Schönborn in Schloss Weissenstein te Pommersfelden (Beieren), beschouwd als van de hand van Rubens, rond 1615 gedateerd, 204 à 206 × 143 à 146 cm. Een gravure naar een van beide, de compositie van het schilderij in spiegelbeeld gevend, door Pieter Clouwet, 1649. Een tekening van dezelfde compositie, 300 × 250 mm, zonder huidige bekende verblijfplaats. Een tekening van de kop van Antonius in het Prentenkabinet van Statens Museum for Kunst te Kopenhagen.183 Antonius, zieltogende op zijn legerstede en omgeven door kluizenaars, van wie er twee het T-embleem van de Antonietenorde op hun pij hebben, reikt zijn kledingstukken aan de heilige Athanasius (met patriarchenstaf) en Serapion (met abtsstaf). Engeltjes met een lauwerkrans zweven boven het hoofd van de stervende. De discipelen op de voorgrond raken Antonius' kemelsharen pij aan. Op de vloer staat een wijwatervat met aspergillum. Onder het bed verschuilt zich het varken, Antonius' vaste metgezel en attribuut. Het schilderij in Pommersfelden lijkt op de reproducties (Vlieghe, Warnke) van veel hoger kwaliteit en eerder van Rubens dan het Bossche exemplaar, maar nadere studie van de doeken ware toch gewenst omdat er een paar curieuze schriftelijke gegevens uit de 17de en uit de 19de eeuw nog eens nader geconfronteerd moeten worden. Het doek in Pommersfelden is uiterlijk in 1719 aangekocht voor prins-bisschop Lothar Franz von Schönborn, aartsbisschop van Mainz en bisschop van Bamberg, die in 1711-1716 het huidige barokke slot Weissenstein liet bouwen en daaraan ook een schilderijengalerij verbond. Dit doek werd in 1867 door de graaf van Schönborn als een werk van de schilder ‘Crayer’ in Parijs te koop aangeboden (Rooses ten onrechte: aldaar verkocht), maar het aanbod werd weer ingetrokken en het schilderij hangt sindsdien weer in Pommersfelden. Mede op grond van uitlatingen van bisschop Ophovius van 's-Hertogenbosch in zijn dagboek, acht Vlieghe het mogelijk, dat dit schilderij te Pommersfelden vereenzelvigd moet worden met Rubens' doek dat boven het altaar van het Hoedemakersgilde in de noordelijke zijbeuk van de St. Jan gehangen zou hebben. Daar stond inderdaad het aan Antonius en Clemens gewijde altaar van dit gilde. Maar wel moet opgemerkt worden, dat Ophovius noch over de Sint Jan, noch over het gilde rept, en dat er ook altaren ter ere | 368 |
van St. Antonius Abt te vinden waren in de Sint Pieterskerk te 's-Hertogenbosch en de Sint Antoniuskapel aldaar aan het Hinthamereinde. Maar ook komt in aanmerking een plaats op het altaar van Sint Sebastiaan en Sint Antonius Abt in de Sint Jan, beide heiligen als schutsen tegen de pest aangeroepen. Vermeld is immers al, dat in de Sint Amandskerk te Geel een barok retabel met beelden van Sebastiaan en Antonius erop staat, dat uit de Bossche Sint Jan afkomstig zou zijn. In dit retabel zou het schilderij goed passen. In Ophovius' dagboek lezen wij, op 10 maart 1631 aangetekend, dat de bisschop een brief ontvangen had van Arnold Godfried van Aken (in 1629 nog tot pastoor van de Sint Pieter in Den Bosch benoemd), mededelend dat vrouw de Moij van 's-Hertogenbosch ‘het schilderij van St. Antonius’ (zonder nadere aanduiding) verkocht heeft. Het gaat om een schilderij van Rubens, zo blijkt uit Ophovius' vraag om opheldering aan zijn vicaris. 10-III-1631: ‘Recepi litteras a D° Arnoldo Godefridi van Aken Antverpiae, quibus significat, uxorem de Moij (Buscod.) ad instantiam junioris Swertii (canonici Buscod.) vendidisse tabulam S. Antonii etc. Scripsi D° vicario hac de re’. 11-III-1631: ‘Scripsi quoque de tabula, picta per Rubbens, S. Antonii, quae debetur D° Arnoldo van Aken, quam vendidit uxor de Moij.184 En al op 16 maart vindt er een gesprek plaats tussen de bisschop, vrouw Moij, de schilder Rubens en kanunnik Swertius, waarin zij verklaart, dat zij niets verkocht heeft, maar dat daarentegen Van Aken vijf koperen kandelaars en andere versieringen van het Sint Antoniusaltaar ontvreemd heeft: 16-III-1631: ‘In prandio nemo nisi Da Taeterbeeck, de Moij Sylvaeducensis, pictor [P.P. Rubens] et Swertius canonicus; venerunt cum Pastore in Mirloo [Wichmans]. Tractavi negotium van Aken de ornamentis; et nec tabula vendita, nec ornamenta alienata etc.; imo accusabant ab Aken, quod quinque candelabra aenea altaris S. Antonii abstulisset et aliqua ornamenta.185 Vlieghe neemt op grond van deze passages aan, dat het schilderij van Rubens, voorgoed vervreemd uit het kerkelijk bezit van 's-Hertogenbosch, na omzwervingen in Pommersfelden is aangekomen. De situatie van het protestantse Den Bosch kent hij blijkbaar niet goed, want hij (en op zijn gezag Glen) zegt vervolgens, dat het Hoedemakersgilde zich in de 17de eeuw getroost heeft met het laten vervaardigen van een copie om hun origineel in de Sint Jan te vervangen, waar het nog steeds boven hun altaar (!) hangt. Wie was vrouw de Moij? Frenken meldt, dat rond 1629 in 's-Hertogenbosch een Nicolaas de Moy en een Hans de Moy leefden. Nicolaas, lid van de Lieve Vrouwe Broederschap, was gehuwd met zekere Barbara ..., uit welke echt in de Sint Jan gedoopt op 5 december 1626: Johannes Baptista de Moy.186 In Ophovius' dagboek staat op 11 april 1630 aangetekend, dat hij bezoek krijgt van Wichmans, de pastoor van Mierlo, kanunnik Swerts en van vader en zoon de Moye, maar niet waarom. Curieus is nu, dat zich in het Kerkarchief enige correspondentie bevindt over het schilderij van ‘den sterffenden Antonius Ermeyd’, afkomstig uit de Sint Janskerk en nu, 4 mei 1823, ‘in bewairnis bij Marie Trachez (of Fachez, zoals Mosmans gelezen heeft?), Kloosterstraat nr. 1838, Antwerpen’.187 Zij wil op bepaalde voorwaarden aan Sint Jan terugzenden: ‘Voorwaerde ende conditien op de welcke het Stuck van den H. Antonius sal wederom gegeven worden aende kercke van den H. Johannes in 's-Hertogenbosch’. Ten eerste: jaarlijks moeten twee missen opgedragen worden voor hen die het zo lang bewaard hebben sedert 1629, zolang als de kerk zal existeren. Als de kerk weer hervormd zou worden, moet het stuk terug naar ondergetekende. Ten tweede ‘moet in den autaer dat men in deselve capelle in den muer sal stellen gestelt worden met een steen’ waarop vermeld: ‘na twee eeuwen te zijn bewaard door gerardus de moij die het uit Den Bosch heeft meegebracht ten tijde der revolutie, dan bewaard door zijn dochter en haar man Adrianus Vrancken advocaat en nu weer door hare neven de eerwaarde heer Johannes Baptista Vrancken en de heer Petrus Josephus Vrancken in juni 1823 teruggegeven’. De brief is getekend namens Joh. B. Francken door Marie Trachez (Fachez). Deze Marie laat op 22 juli 1823 nog aan kerkmeester De Wijs van de Sint Jan weten, dat het stuk door Gerardus de Moij uit handen van beeldstormers gekocht is voor ƒ 500,-, opdat zij het niet zouden vernielen. Hij vluchtte ermee naar Antwerpen. Men zegt, aldus deze brief, dat het van Rubens is. Een prent ervan heeft zij gezien bij haar vrienden (dit kan de gravure van Pieter Clouwet uit 1649 geweest zijn). Op 31 juli 1823 bevestigt het kerkbestuur de ontvangst van het schilderij dat per schip verzonden is; de steen met het gevraagde opschrift wordt toegezegd.188 J.B. Francken heeft nog een notitie gemaakt over zijn stamboom: Gerardus de Moij, geboren 15 november 1621 te 's-Hertogenbosch, huwde met Angela Mol. Hun dochter Gertrudis de Moij, geboren 30 augustus 1657 te 's-Hertogenbosch, trouwt te Antwerpen op 24 december 1680 met Adrianus Franciscus Vrancken, advocaat. Uit dit huwelijk: Johannes Baptista Vrancken, gehuwd met Catharina Ghijsbrechts. Uit dit huwelijk: Franciscus Vrancken, gehuwd met Isabella van den Nieuwenhuijsen, en Aegidius Vrancken, gehuwd met | 369 |
Catharina Cabes. Zoon van Franciscus is Petrus Josephus, zoon van Aegidius is Johannes Baptista, priester. Deze beiden hebben het schilderij bewaard tot 1 juli 1823. Wanneer het geboortejaar van Gerardus de Moij 1621 is, kan hij onmogelijk (als achtjarig kind) het stuk tijdens de ‘revolutie’ van ‘beeldstormers’ in Den Bosch gekocht hebben wanneer daarmee de verovering van Den Bosch in 1629 en het protestants worden van de Sint Jan bedoeld is (wel eventueel het definitief Staats worden van de hele Meierij in 1648?). Is Gerardus wellicht een zoon van ‘vrouw de Moij’ en heeft zij in 1631 de bisschop niet alles verteld over het schilderij? Heeft zij het zich toegeëigend en aan haar zoon nagelaten? Een preciezere stamboom van de familie de Moij zou nog wat kunnen verhelderen. In elk geval zou men uit de aantekeningen van J.B. Francken kunnen opmaken, dat Gerardus de Moij nog in 1657 in Den Bosch woonde en al die tijd het schilderij waar dan ook bewaarde en dat pas zijn dochter zich, in 1680, in Antwerpen vestigde en daar op zeker ogenblik de hoedster van het schilderij werd. Al bij al zijn er echter zo veel onduidelijkheden, lacunes, dat er allerlei ogenblikken denkbaar zijn waarop de familie de Moij en dan de familie Francken het originele schilderij tegen een copie uitwisselden. | 370 |
Noten | |
183. | M Roses, L'oeuvre de P.P. Rubens, II, Anvers 1888, 218-219, pl. 135 (afb. van de gravure van Clouwet); Knipping, o.c. (zie noot 181), ii, 258, noot 2; H. Vlieghe, Saints (Corpus Rubenianum Ludwig Burchard Part VIII), 1, Bruxelles 1972, 92-95, fig. 112-113 (afb. van de schilderijen in Pommersfelden en 's-Hertogenbosch); TH.L. Glen, Rubens and the Counter Reformation, Studies in His Religious Paintings between 1609 and 1620, New York - London 1977 (Outstanding Dissertations in the Fine Arts), 276; M. Warnke, Peter Paul Rubens, Köln 1977, 44 en pl. 22 (Pommersfelden). |
184. | Ophovius, 192. |
185. | Ibid., 194. |
186. | Ibid., 19, n. 4; Taxandria 17 (1910), 303, n. 2. De 18de-eeuwse altarenlijst (zie noot 5) noemt Nicolaas de Moij als degene die met de Hoedemakers hun Antheunisaltaar ‘regeert’. |
187. | KA, Map 1 van een reeks in rode cijfers genummerde mappen met allerlei losse notities en brieven; Mosmans 1931, 528. |
188. | Rek. 1824, f. 7: geschonken in 1823 door juffrouw Francheij te Antwerpen en de heren J.B. Vrancken en P.J. Vrancken ‘eene schilderij verbeeldende den stervende Heiligen Anthonius den Eremijt, welke schilderij voor de reductie dezer stad in de kerk nog gehangen heeft’. |
1990 |
RedactiePeter Paul Rubens (Siegen 1557 - 1640 Antwerpen)Sterfbed van Sint Antonius, abt In Buscoducis 1450 1629 (1990) 181 |
A.M. Koldeweij, In Buscoducis (1990) 294-295
A.M. Koldeweij, In Buscoducis : Bijdragen (1990) 564-567
Jan Mosmans, De St Janskerk te 's-Hertogenbosch (1931) 70 (afb. 38), 528
C. Peeters, De kathedrale basiliek van St. Jan te 's-Hertogenbosch (1973) 75
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 368-369, 383 (afb. 402)
Frans van Valderen, De kathedrale basiliek van St. Jan te 's Hertogenbosch (1949) 71
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 179