Antoon Derkinderen, 1892
Thans is de gansche benedenvestibule van het Raadhuis te 's-Hertogenbosch voltooid volgens de plannen van den kunstschilder A.J. der Kinderen. Waren de wandschilderingen op zichzelven reeds geruimen tijd in haar geheel, er ontbrak nog een oirkonde aan en deze is thans aangebracht gedeeltelijk door Der Kinderen zelf, gedeeltelijk door twee zijner leerlingen. Aan rechter- en linkerwand prijken, door heraldieke wapens omgeven, de namen der schenkers van de rechterwandbeschildering en die der bestuursleden van 't departement 's-Hertogenbosch der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Men herinnert zich, dat „het Nut” de eerste wandschildering aanbood aan de gemeente in zijn qualiteit van beheerder van het zoogen. legaat Van der Heijden. De heer A. van der Heijden, geboren te 's-Bosch in 1779 en overleden te Brussel in 1854, legateerde aan genoemd departement zijn vermogen, opdat de rente zou worden aangewend tot bevordering van kunst en wetenschap in zijne geboorteplaats. Boven de ingangspoort is het volgende aangebracht: „Het huis der gemeente reeds in de 15de eeuw op deze plaats gevestigd na den brand van 1669 in den stijl destijds vernieuwd, werd naar aanleiding der feestelijke herdenking van hat 700jarig bestaan der stad vereerd met de beschildering ter verheerlijking van stad- en kerkbouw. Zoo zij men indachtig het woord van den dichter der oudheid noemende historie: Getuigenis der tijden, licht der waarheid en meesteres des levens." | 2 |
't Is een onaangename taak, het werk te moeten beoordeelen van iemand, met wien men onaangenaamheden gehad heeft, zooals met den Heer Der Kinderen en mij het geval is geweest. Vooral is dit onaangenaam, wanneer men met bijzonder met dat werk is ingenomen en men zichzelven geweld zon moeten aandoen om het tegendeel neer te schrijven. Waarom dan liever niet geheel er over gezwegen ? zal men zeggen. Men wete, dat er al geen grooter belediging voor een kunstenaar bestaat dan over zijn werk geheel te zwijgen, het als onopgemerkt, als niet der moeite waard te beschouwen, en dat vooral, wanneer er sprake is van zulk een omvangrijken arbeid als die van Der Kinderen. Want inderdaad: 't is een zaak van belang geweest, en ik bewonder den moed van den schilder om ze te durven ondernemen. Zooals men weet, werd aan den Heer Der Kinderen door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen de beschildering opgedragen van den wand of wel van een der wanden, van de vestibule van het Raadhuis te 's Hertogenbosch. Of de keus van het onderwerp aan hem was overgelaten dan wel of dit hem is opgegeven, doet weinig ter zake, 't is genoeg te weten, dat de stichting van de stad 's Hertogenbosch het hoofdonderwerp uitmaakte. Der Kinderen ondervond al dadelijk moeilijkheden door de bestaande architectonische toestanden. Vooreerst wordt de wand in tweeën gebroken door een portiek met frontispies, dat niet eens in het midden staat, terwijl het bovengedeelte van den muur door zeven lange balkdragers in acht vakken, ongelijk van grootte, verdeeld wordt. Der Kinderen heeft zich echter met moed door deze moeilijkheden heengeslagen. Een tweede moeilijkheid bestond in den architectonischen stijl van het Raadhuis, dat in 1670 door Van Kampen gebouwd werd. Daar 't nu een der grondregelen in de kunst is, dat de architectuur zich aan de schilderkunst, zoo de hulp daarvan tot versiering wordt ingeroepen, moet huwen, m.a.w. dat de stijl bij beide dezelfde moet zijn, zoo moest dit ook hier in het oog worden gehouden. Dit is echter niet geschied. De fout daarvan kan evenwel minder aan den schilder geweten worden, dan wel aan hen, van wie hij de opdracht tot het werk ontving. Deze hadden moeten weten, hoe Der Kinderen een schilder is, die zich uitsluitend op middeleeuwsch terrein beweegt en aan wien de stijl, die hier had moeten toegepast worden, geheel vreemd is. Het thans tentoongestelde behoort in een middeleeuwsch gebouw, niet in een van 1670. Zooals ik hiervoren zeide, heeft Der Kinderen zich flink uit de eerstgenoemde moeilijkheden weten te redden. Links van de portiek stelde hij een groot middenvak met aan weerszijden een kleiner, terwijl hij het geheel aan de linkerzijde met een breeden band afsloot. Aan de rechterzijde van de portiek vinden wij slechts één grooter tafereel. De balkdragers vereenigde hij door een soort van fries of lijst. Waarschijnlijk zal het geheel beneden door een lambriseering worden afgesloten. Het hoofdonderwerp: „De stichting van 's-Hertogenbosch” vult het middenvak. Een woelig tafreel, waarop een menigte werklieden aan den arbeid. In het midden Hertog Hendrik, op een wit paard gezeten, een valk op de hand. Achter hem een drietal zijner knechten en eenige jachthonden. Een opzichter van den bouw schijnt, voor hem staande, hem inlichtingen te vragen of te geven. Op den voorgrond een paar grootere figuren, werklieden, de een met een bijl, de andere met een zaag in de handen. Eigenaardig, dunkt mij, zou 't geweest zijn, zoo nu in de verdere tafereelen de uitbreiding en ontwikkeling, de bloei der stad ware geschetst geworden. Der Kinderen heeft dit anders begrepen. Op het eene zijvak toch vertoont hij Paus Urbanus III met een Benedictijner monnik en een kardinaal achter zich, op het andere Keizer Frederik Roodbaard met een bisschop en een zwaarddrager. Wat den schilder er toe gebracht heeft om deze figuren te kiezen, vat ik niet. „'t Is," zal hij wellicht zeggen, „om de geestelijke en de wereldlijke machten te vertegenwoordigen, die destijds heerschten." Maar deze personen hadden, zoover ik weet, toch niets met de stichting van Den Bosch uitstaande. Toepasselijk had ik 't gevonden, zoo hij, in plaats van Paus en Keizer, een paar der beroemdste mannen, die Den Bosch heeft opgeleverd, gekozen had, of wel de stedemaagden van Antwerpen, Brussel en Leuven, welke bevriende steden volgens de kroniek hare hulp hebben verleend bij het bouwen van de poorten der nieuwe stad. Het fries is geheel gewijd aan de kruistochten. Waarom? Dat Hertog Hendrik, en zeker met hem een aantal Bosschenaars, een der kruistochten heeft meegemaakt, kan toch geen motief zijn, om daaraan zooveel plaats te verleenen. Door de draagbalken en verder door de geschilderde palmboomen is dit fries in verschillende vakken als statiën verdeeld, waarin achtereenvolgens de navolgende figuren voorkomen: Peter de kluizenaar, aan wien de Christus verschijnt, en Paus Urbanus III, die op het concilie van Clermont tot uitvoering van des kluizenaars plannen opwekte. Daarop volgt Godfried van Bouillon, de veroveraar van Jerusalem, tusschen Hugo, den tempelier, en Gerard, den grootmeester van de Johannieter-orde. Met den abt Bernard de Clairvaux begint een nieuwe reeks, de tweede kruistocht, waarvan door hem het plan werd gevormd. Naast hem de Duitsche Keizer Conrad en de Koning Lodewijk van Frankrijk, knielende voor het kruis. Vervolgens Keizer Frederik Roodbaard en Richard Leeuwenhart. Boven het fronton de beide schrijvers van de kruistochten-kronieken Olivier van Keulen en Jean de Joinville, voorgelicht door twee vrouwen, de geschiedenis voorstellende. Aan de andere zijde van het fronton Willem van Holland en Hugo van Wolvega, terwijl de reeks besloten wordt door Lodewijk den Vrome op zijn doodsbed. Waarom niet liever de groote ruimte van dit fries benut, om de bedrijven, die te 's Bosch met succes worden uitgeoefend en waardoor het geworden is wat het thans is, voor te stellen? Het komt mij voor, dat de Heer Der Kinderen zich hierin en in 't geheel zich te veel door zijne godsdienstige richting heeft doen leiden. De rechterzijde is geheel ingenomen door de voorstelling van een gasthuis, als symbool van den weldadigheidszin der Bosschenaars. Eindelijk blijft nog over de breede band, die van den linker-bovenhoek van het geheel, in welken het Christusbeeld, afdaalt. Deze is gevuld met arabesken, waarop het monogram vau Christus, de wapens van Paus en Keizer, dat van Brabant en die van de hulpvaardige steden Antwerpen, Brussel en Leuven in kleuren uitkomen. Geheel onderaan een korte kroniek van de stichting der stad. Tot zoover over 't geen voorgesteld is, nu een woord over de wijze van uitvoering. Ofschoon er in het tentoongestelde geen sprake is van bontheid en er een zekere harmonie in heerscht, is deze wandschildering voor de oogen zeer vermoeiend, ook al sluit men het invallend bovenlicht af. Dit is het gevolg van het onzekere, het dommelige, visioenachtige. Men zoekt den nevel, die als voor de schilderij hangt, te doorboren, om alles duidelijker te kunnen onderscheiden, en dit vermoeit het ingespannen oog. De overheerschende kleur is het goudachtig geel, hier en daar door andere gedempte, zwakke tinten gebroken. Alle kracht, alle licht, elke eenigszins sterke kleur is zorgvuldig ontweken veel sterker nog dan in Der Kinderen's „mirakelschilderij.” Alleen het Christusbeeld, door zijn vergulden achtergrond, en de wapens in den band, door hunne vrij bonte kleuren, spreken vrij duidelijk. Onbegrijpelijk blijft het mij steeds, waarom Der Kinderen zijn licht niet helderder laat schijnen en waarom hij geen gebruik maakt van de hulpmiddelen, die hem in staat stellen meer kracht en licht in zijn werk te brengen. 't Kan toch niet zijn bedoeling zijn een middeleeuwsche fresco-schildering na te bootsen. Maar die zagen er, toen ze gemaakt werden, frisch uit; daarvan getuigt de Heer Cuypers, die door elk als een der eerste kenners van middeleeuwsche kunst wordt beschouwd, door de beschilderingen, door hem in het Nederlandsch Museum aangebracht, als b.v. de marteldood van Maximus en zijne volgelingen, enz. Dit kan men niet alleen frisch, maar zelfs bont van kleur noemen. De Heer Der Kinderen weet evengoed als elk ander, dat de middeleeuwen veel van bonte kleuren hielden. Hij moet met zijne nevelachtigheid, zijn weinige kracht en kleur iets anders voorhebben. Wellicht wil hij zijne schilderij doen voorkomen als een soort van visioen; in dat geval heb ik vrede met het twijfelachtige, ongedecideerde. Zooals bekend is, behoort Der Kinderen tot onze beste teekenaars. 't Is daarom onbegrijpelijk hoe hij zich in enkele figuren heeft laten meeslepen door zekere traditioneele stijfheid, die de middeleeuwen kenmerkt. Zoo b.v. in de figuren van Paus en Keizer, geheel beelden uit de middeleeuwen; zoo bederft de stijfheid van den Hertog geheel den goeden indruk van het geheele tafereel, 't Zijn geene misteekeningen, doch ze zijn niet smaakvol. Wat we den middeleeuwers vergeven kunnen, nemen wij onzen tegenwoordigen artisten kwalijk. Uit de eerste spreekt een kinderlijk, naïef geloof, waarvoor wij eerbied hebben. Men beschouwt hunne werken als kunstuiting van den tijd; als voorbeelden tot trouwe navolging zijn ze, we bedoelen hier de voortbrengselen der schilderkunst, niet aan te bevelen, met uitzondering van die van sommige Italianen. Hadden de ouden het beter kunnen doen, gewis, ze zouden het wel gedaan hebben. Kan ik, niettegenstaande het goede, wat er in zit, mijne ingenomenheid met het geziene niet betuigen, voor het gedeelte rechts van de portiek daarentegen gevoel ik de hoogste sympathie. Daarin toont Der Kinderen zich een verheven, fijn gevoelend artist. 't Is, zooals ik vroeger zeide, de voorstelling van een gasthuis of klooster. Het tafreel is in tweeën gedeeld door een muur en een poortje van het gebouw, in het verkort gezien. Een reeks ongelukkigen meldt zich aan en wordt door de broeders liefderijk opgenomen. Treffend is het blinde meisje, dat al tastende eindelijk den ingang gevonden heeft. Deerniswekkend de man op krukken en de moeder met haar ziek kind. Deze figuren zijn alle nog buiten de poort. De monnik-portier heeft deze juist geopend voor een zieke, arme vrouw, terwijl een tweede monnik met de meeste zorg en angstvallige liefde een man verder naar binnen geleidt. Alleen een uitstekend artist is in staat op zulk een wijze het ongeluk en de hulpvaardigheid te schetsen. Deze enkele figuren zijn mij dan ook meer waard dan al het overige te zamen. De teekening is onverbeterlijk, de drapeering eenvoudig en toch grootsch. Der Kinderen is hier zichzelf geweest en heeft aan geen navolging gedacht. Moge hij er toe te brengen zijn, het bonte behangselpapiertje, dat den kloostermuur bedekt, weg te nemen en daarvoor een stillen achtergrond aan te brengen, die niet voor de figuren uitspringt, gewis, hij zal er menig beschouwer genoegen mee doen. 't Is de eenige aanmerking, die ik op dit gedeelte weet te maken. | 5 |