1845. Abr. Bloemaerts' altaarstuk: „Het Middelaarschap van Christus” komt door bemiddeling van den HoogEerw. heer I. Cuijten, President van het Seminarie, uit Mechelen terug2 en wordt weder in het hoogaltaar geplaatst. Het in 1845 daarvoor verwijderde altaarstuk stelde voor: Den berg van Calvarië met drie kruizen in het verschiet. „Op den voorgrond draagt een engel en eene weenende vrouw het gestorven lichaam des Verlossers, terwijl vóór hunne voeten een spelend kindje ligt, waarmede de maker misschien zinspeelt op de heiligheid, medelijdende liefde en onschuld van den Zaligmaker.”3 | 529 |
Noten | |
2. | P.A. Verlinde, peintre-artiste te Antwerpen, ontving 312 gulden voor het in orde maken en opzenden. In 1869 heeft A.J. Schull het verdoekt of opnieuw opgespannen en er een zeker gedeelte aan geretoucheerd. |
3. | De Faam, 1829, bldz. 126 en 127. Waar bleef dit altaarstuk na 1845? |
In het midden troont op de wolken God de Vader, links knielt Christus, in lendendoek, zijn wonden tonend, rechts Maria, in smekende houding en haar rechterborst ontblotend, de heilige Geest in de gedaante van een duif straalt van links boven zijn licht over de drie gestalten. Grote en kleine engelen, de Lijdenswerktuigen tonend, omgeven deze groep. Deze voorbede, niet alleen van Maria, maar ook van Christus, bij de Vader en de Geest, kon als thema niet ieders goedkeuring wegdragen. Tijdens de visitatie van het Bossche kapittel door bisschop Zoesius in 1615 liet aartsdiaken en kanunnik Antonius Bruynincx reeds zijn afkeurend oordeel horen: ‘dicit novam tabulam positam in majori altari non esse conformem Scripturae Sacrae et Patribus propter genuflexionem Christi Domini, quae damnatur a doctoribus post Ascensionem Domini, et quod nulla nova imago insolita posset absque approbatione Episcopi poni in ecclesia’.181 | 367 |
Het knielen van Christus werd dus beneden de waardigheid van zijn verheerlijkt lichaam geacht. De klacht werd nu theologisch onderzocht, doordat men van het schilderij een pentekening liet maken en deze naar de universiteit van Leuven stuurde, die bij monde van drie professoren, Jacobus Janssonius, Guilielmus Fabricius en Guilielmus Mercerus de voorstelling inderdaad afkeurde, niet alleen om Christus' geknielde houding, maar ook omdat zijn lichaam (althans op de tekening) meer dan vijf wonden toont, vol kneuzingen en littekens lijkt, in plaats van verheerlijkt. De tekening, 14 × 18 cm, werd bewaard in het archief van het Seminarie Haaren (nr. 155, aldus Frenken, maar onder de afb. bij zijn editie van de kerkvisitatie staat: nr. 160); volgens C.F.-X. Smits is de tekening van Bloemaert zelf. Van enig verweer uit Den Bosch is niets bekend en ook is het schilderij niet gewijzigd of verwijderd. Opmerkelijk trouwens is, dat het volgens het getuigenis van aartsdiaken Bruynincx in 1615 al in de kerk op het hoogaltaar prijkte, terwijl het barokke altaarretabel van Hans van Mildert werd besteld, maar nog niet aan uitvoering toe was. Het schilderij werd in 1629 naar Antwerpen en daarna naar Mechelen getransporteerd, maar keerde in 1845 naar de St. Jan terug, nadat de President van het Seminarie van Haaren, I. Cuijten, het in Mechelen ontdekt had. Het werd door de Antwerpse schilder Verlinden vóór de terugzending voor ƒ 312,81 opgeknapt. Toen het barokke hoogaltaar gesloopt werd, kwam het schilderij op 20 november 1869 in de Doopkapel te hangen. Het werd in 1873 door de schilder-fotograaf A.G. Schull gerestaureerd (verdoekt?) en opnieuw in 1939 door J. van de Laar, die de signatuur te voorschijn bracht. Maria's boezem is met grijzigblauwe verf overschilderd geweest. | 368 |
Noten | |
181. | C.F.X. Smits, ‘Schilderstuk van Abraham Bloemaert’, St. Lucas 3 (1910/11), 369; Mosmans 1931, 444-445, 529; Mosmans, Het Hoog-altaar (zie noot 14): daar wordt het schilderij van Bloemaert terecht in 1615 gedateerd, in Mosmans' boek van 1931 echter in 1620. Over de censuur: Frenken 1963-1964, 104 en Bijlage op 115; een voorstudie voor het schilderij, gewassen pentekening en krijt, 41,1 × 30,5 cm, in het Kupferstichkabinett van het Kunstmuseum te Basel; Catalogus Zingende Kathedraal, aanvulling nr. 97. Over het contrareformatorische thema van Maria's voorspraak bij de Drievuldigheid: J.B. Knipping, De iconografie van de Contra-Reformatie in de Nederlanden, Hilversum 1940, dl II, 33-36. |
1990 |
RedactieDe Intercessie bij God de Vader. Het altaarstuk van Bloemaert voor de Sint JanIn Buscoducis Bijdragen (1990) 561-563 |
Peter-Jan van der Heijden e.a., 800 jaar Den Bosch, de Bosschenaren en hun vertier 11 (1982) 249
A.M. Koldeweij, In Buscoducis (1990) 316-317
A.M. Koldeweij, In Buscoducis : Bijdragen (1990) 561-563
Jan Mosmans, De St Janskerk te 's-Hertogenbosch (1931) 443 (afb. 263), 444 (afb. 264), 529
C. Peeters, De kathedrale basiliek van St. Jan te 's-Hertogenbosch (1973) 39
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 367, 382 (afb. 397)
J.J.M. van Susante (voorwoord), Sprekende stilte (1958) 52
Frans van Valderen, De kathedrale basiliek van St. Jan te 's Hertogenbosch (1949) 73
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 179
Nik de Vries, Mirakelse en merkwaardige vertelsels rondom de Sint Jan (1974) 42-43