afb. A.F.A.M. Wetzer, 10 juni 2015
Achter de Tolbrug 11 Aan de overzijde van de Binnendieze lagen enkele grote percelen waarop een hertogcijns rustte. Het terrein dat grensde aan de Ruischepoort was 41 voet breed. Vermoedelijk liep het tot aan de eerste stadsmuur door. In 1520 moet Jan van Heel de cijns betalen, in 1573 Jan Pynappel. Beiden behoren tot de rijke burgers van de stad. Na hen is het klooster 'op den Hage' cijnsplichtig. Op het terrein werd in de 15de eeuw, evenwijdig aan de Binnendieze, een lang en smal pand gebouwd. Via een inpandige poort die aansloot op de brug over de Binnendieze stond het gebouw in verbinding met de Ruischepoort. In de jaren 1540 tot 1550 is het pand verlengd en is er een dwarsvleugel met traptoren aangebouwd. De zeshoekige traptoren is versierd met beeldhouwwerk in mergel met vroege Renaissance vormgeving. Het onderste deel van de trap is van zwarte Belgische kalksteen, het bovenste deel is een eikenhouten spiltrap. Het pand bezit bijzondere kapconstructies uit de 16de eeuw. Ook de balklagen dateren uit die eeuw. Ze zijn voorzien van geprofileerde sleutelstukken en consoles. Hoewel de haardentelling in 1553 geen melding maakt van stookplaatsen in het gebouw, zijn er zeker vijf stookplaatsen geweest. De aanwezigheid van de Binnendieze pal naast het huis was geen belemmering voor het aanbrengen van enkele kelders. Deze waren van buitenaf en via de traptoren toegankelijk. Aan de brede zijvleugel is later, wanneer is niet precies duidelijk, een smallere vleugel aangebouwd. | 174 |
Voormalige pastorie van de St. Pieterskerk, oorspronkelijk Refugiehuis der Augustijnen Kanunniken van het klooster Mariënhage te Woensel. Aan de achterzijde een puntgevel met uitmetselingen, waarin twee korfboogvensters met schelpmotieven in het boogveld. Westelijke zijgevel met grote korfboogvensters en aan de oostzijde een door een gebogen dak afgesloten traptoren in baksteen met natuurstenen banden en blokken, waarin twee kleine korfboogvensters met in de sluiting een portretbuste. Omstreeks 1540. Inwendig natuurstenen ingangspoort van de traptoren met daarboven, als "salvegarde" het wapen van Karel V tussen balusters met het devies "Plus oultre". | 7 |
Pastorie van de St.Pieterskerk, oorspronkelijk Refugiehuis der Augustijnen Kanunniken van het klooster Marienhage te Woensel. Aan de achterzijde een puntgevel met uitmetselingen, waarin twee korfboogvensters met schelpmotieven in het boogveld. Westelijke zijgevel met grote korfboogvensters en aan de oostzijde een door een gebogen dak afgesloten traptoren in baksteen met natuurstenen banden en blokken, waarin twee kleine korfboogvensters met in de sluiting een portretbuste. Omstreeks 1540. Inwendig natuurstenen ingangspoort van de traptoren met daarboven, als "salvegarde" het wapen van Karel V tussen balusters met het devies "Plus oultre". |
Naast het laatst beschreven huis stond oudtijds Marktwaarts eene poort, waarvan de voorgevel nu nog bestaat en thans de Ruysche poort heet. Boven die poort bevond zich toen een bovenhuis, waarvan de vloer lag ter hoogte van het bovenste gedeelte van de verbreeding van den zijgevel van het daarnaast staand huis de Pijnappel; dat bovenhuis had toen een stal, die achter laatstgezegd huis stond en boven welken eene galerij was; voorts behoorde tot dat bovenhuis eene brug over de Dieze en aan de overzijde daarvan de tegenwoordige Pastorie van de St. Pieterskerk met een achterhuis en eenen tuin, welke thans nog tot die pastorie behoort en met eene poort uitweegde in het Eerste(?) straatje van Best, dat toen over eene brug tot achter dien tuin zich uitstrekte en verder behoorde er toe een bleekveld, op een deel waarvan de tegenwoordige St. Pieterskerk van den Bosch staat. (Reg. n° 232 f. 525 en vlgd.).
Al deze goederen behoorden oudtijds aan Jan Pynappel den oude, den zoon van Willem Pynappel Janszn en Heylwich,
| 150 | ||||||||
de dochter van Wouter Bollic, welke echtelieden behalve hem nog deze kinderen hadden: Jan Pynappel den jonge, Wouter en Heylken Pynappel.
Jan Pynappel de oude was gehuwd met Catharina, dochter van Jacob Dierckszn van Hedel, van wie hij deze kinderen had: Jacob, Barbara, Mechteld, huisvrouw van Adriaan Aelbertszn Ketelaers, Elisabeth, echtgenoote van Jan den jonge, zoon van Mathijs Stooters Lambertszn, Willem, Johanna en Catharina Pynappel. Hij liet van voorschreven goederen den tocht na aan zijne vrouw en den eigendom aan zijne genoemde kinderen; nadat zijne vrouw ten behoeve van die kinderen afstand van haren tocht had gedaan, verkochten dezen waarbij voor Willem, Johanna en Catharina Pynappel, omdat zij nog minderjarig waren, als voogden optraden Willem Pynappel, Wouter zijn zoon, Egidius en Gooswijn, zonen van Jacob Dierckszn van Hedel, 4 Maart 1563 (Reg. n° 209 f. 236 vso) die goederen aan genoemden Jan Pynappel den jonge; zij werden alstoen gezegd te zijn: huis, erf, plaats, achterhuis met stal en galerij, ledig erf, poort, waardoor men gaat naar de Orthenstraat; eene andere poort in het Straatje van Best en eene watertrap aldaar, zijnde die goederen gelegen bij de Orthenstraat achter het huis de Pijnappel tusschen het huis de Roos, toebehoorende aan de erven van Zeger, den zoon van Jan Goijartszn van Hedel, ex uno en het erf van Wouter van Uden, alsmede het Straatje van Best ex alio en strekkende zij zich achterwaarts uit van af het huis de Pijnappel over de Dieze tot aan het erf van genoemde erfgenamen van Hedel en het Klooster achter de Tolbrug.
Wouter Pynappel huwde met Catharina, dochter van Jan. den zoon van Jan Henrickszn Scepers, die hem deze kinderen schonk:
a. Wouter
b. Elisabeth huisvrouw van Gerard Janszn van Dael.
c. Maria huisvrouw van Paulus Boen er.
d. Anna h. met 1° Jan van Tesselt; 2° Ryckaert Rubbens.
e. Jenneken huisvrouw van Jan Adriaanszn.
| 151 | ||||||||
Jan Pynappel de jonge huwde met Heylwich, dochter van Willem Olivier van Berchuysen en eerder weduwe van Laureyns van der Sprange. Toen hij weduwnaar van laatstgenoemde vrouw was verkocht hij 5 Juni 1589 (Reg. n° 246 f. 11) voorschreven goederen aan Mr. Frans Goossenszn. van der Borcht, priester en kanonik der Collegiale kerk van St. Peter te Boxtel; ze werden toen aldus omschreven:
Een poorte mette huysinge ofte timmeragie boven de voirs. poerte, ledige erfenisse, galerye en de stallinge onder de galerye, steenen brugge, huys, erve, hoff, bleyckvelt ende achterhuys, mit een andere poerte, in het straetken van Best uuytgaende, watertrappe in tselve straetken van Best staende ende put, mit allen hennen rechten ende toebehoerten, gestaen ende gelegen binnen deser stadt van 't Shartogenbossche inne de Orthenstraet tegen over de Vischstraet tussen den huyse ende erffenisse genoempt den Pynappel, de erffenisse ende cameren toebehorende totten huyse genoempt de Roose, op dese zyde van den water ende over den water tussen de Ramen ende bleyckeryen, 't anderen tyde totte voors. Roose behoert hebbende, d'een zyde ende tussen den huyse, erfve ende brouwerye, genoempt de brouwcuyp, toebehoorende Jannen Joosten op dese zyde van den water, ende over de water tussen 't voers. Straetken van Best ende zeekere cameren ende erfenissen der kijnderen Jans Pynappel d'oude, d'ander zyde, strekkende voer van der gemeynder straet mit een steenen brugge over het water totten erfenisse des convents achter de Tolbrugge, d' water tussen beyde lopende.
De bouw van een huis boven de Ruysche poort tusschen de huizen van twee andere eigenaren in; het feit, dat het daarnaast staand huis de Pijnappel had een kijckvensterentralie, tussen die poirte ende dien huyse, den Pijnappel genoempt, staende, waarvan beweerd werd, dat het bestaan daarvan alleen op vergunning berustte, en nog meer de omstandigheid, dat er zoowel op hetgeen bij voormelde akte van 1589 verkocht werd, als op het huis de Pijnappel en op de zeven kameren, staande aan de overzijde der Dieze langs het straatje van Best (welke
| 152 | ||||||||
in 1593 toebehoorden aan Roelof Janszn. Noppen) grondrenten voor het geheel drukten, gaven aanleiding tot tal van kwesties, die eindelijk bij Schepenakte van 8 Mei 1593 (Reg. n° 232 f. 525 en vlgd.) 1), waarin uitvoerig vermeld staat hoe voormelde gebouwen in elkander gebouwd waren, afdoende geregeld werden. Bij diezelfde akte verkochten Mr. Frans Goossenszn. van der Borcht en Roelof Janszn. Noppen gezamenlijk zoowel hetgeen aan eerstgenoemde hunner toebehoorde krachtens meergemelde koopakte van 5 Juni 1589 als de voorschreven zeven kameren of woningjes langs het Eerste straatje van Best, die het eigendom waren van laatstgenoemde: aen den Eerwerdigen ende seer religieusen heeren ende bruederen Rutgeren Janss van Schijndel, prior ende heeren bruederen Franchoysen Martens van Weert, procurator des convents van de Regulieren van onser Lieven vrouwen hage bij Eyndhoven ende nu haar residentie houdende binnen der stadt van 't Shartogenbossche inne die Orthenstraet tegens de Vischstraet over, tot behoef van de voirs convente, dat tot dezen koop gemachtigd was bij octrooi van Koning Philips van Spanje, als Hertog van Brabant, d.d. 9 Nov. 1592. Het huis, waarin deze monniken volgens laatstgemelde akte hun verblijf hielden, zal het door hen bij akte van 1593 gekochte huis van Mr. Frans van der Borcht zijn geweest, daar toch in de akte van 23 December 1592 (Reg. n° 256 f. 484 vso), waarbij de Eerwerdige ende zeer Religieuse Heeren ende Broederen Rutger van Scyndel, prior ende heere Adrianen van Luycxgestell, supprior des Convente van de Reguliere, genoempt geweest zijnde Onser Liever Vrouwen Haghe bij Eyndhoven, van Henrick de Heusch, zoon van wijlen Henrick de Heusch en Martha. de dochter van Zeger, den zoon van Jan Goijartszn van Hedel, het reeds meermalen gemeld huis de Roos, staande aan den Hoogen Steenweg in den Bosch, kochten — gezegd wordt, dat zij toen waren residerende bijnnen deser stadt 's Hertogenbossche in het huys van mr. Fran- | 153 | ||||||||
choys van der Borcht Goossenszn; zij zullen in dat huis hunnen intrek hebben genomen, nadat de Staatschen in 1581 hun klooster Marienhage onder Woensel in brand hadden gestoken. 2) Het huis van genoemden Henrick de Heusch was evenwel niet het eerste, dat zij in den Bosch bezaten, daar zij reeds in 1526 (Reg. n° 132 f. 15 vso) van Adriaan Zegerszn de Ruyter en Nicolaus Vuchts gekocht hadden een huis met erf, staande in de Orthenstraat te den Bosch tusschen dat van Marcelis van Hoculem ex uno en dat van de kinderen van Godefridus van Lynden ex alio.
Boven de plaats, waar oudtijds was de ingang van den toren, behoorende tot de tegenwoordige pastorie van St. Pieter en zijnde een deel van de gebouwen, die de kloosterlingen van Marienhage van mr. Frans van der Borcht, als gezegd, hadden gekocht, werd door hen geplaatst het in zandsteen gebeeldhouwd wapen van Keizer Karel V, ingesloten door de twee kolommen van Hercules en omhangen met den keten der orde van het Gulden Vlies, terwijl op den tekstband boven dat wapen gebeiteld stond het devies Plus Oultre. Dit wapen, dat zich nog steeds terzelfder plaatse bevindt, zal een teeken van verleende sauvegarde zijn geweest, doch daarmede is nog niet de vraag opgelost, waarom daartoe het wapen van Keizer Karel V werd gebezigd, die reeds in 1555 zijne regeering had nedergelegd. Mogelijk had het te voren gediend tot sauvegarde van het klooster Mariengarde zelf.
Na de reductie van den Bosch in 1629 moesten de kloosterlingen van Marienhage hun voormeld refugiehuis aan de Orthenstraat metterwoon verlaten en keerden zij naar hun gezegd klooster terug. Hun refugiehuis schijnt toen domein van het Huis van Oranje geworden te zijn, want in het procesverbaal van schatting, den 9 November 1648 opgemaakt ten verzoeke van Johan Stappaerts, rentmeester-generaal der domeinen van den Prins van Oranje en der geestelijke goederen van Eindhoven en Cranendonk, komt het voor onder deze omschrijving: eene huysinge met bleycke ende liuysken, mitsgaeders vier
| 154 | ||||||||
camerkens in forme als baracken. Desniettemin had reeds 4 Maart van dat jaar Johan Boutmans in zijne hoedanigheid van prior van het klooster Marienhage dat refugiehuis, hetwelk toen omschreven werd als des voirs. Convents haysingen, erven en hoff, gelijck de voirs. heere commissaris deselve tegenwoirdich is bewonende, metten beempdt ofte bleyck, genoempt de Raemen, verkocht aan Johan Ruysch, den zoo even bedoelden commissarisordinaris van de monstering van wege de Staten Generaal over de garnizoenen der stad den Bosch en hare forten, die behalve dat, ook nog raad van den Bosch was. Deze verkoop kon echter geen effect meer sorteeren en om die reden heeft genoemde Johan Ruysch den 17 Februari 1650 dat huis, waarvan de voorpoort naar hem de Ruysche poort is genoemd geworden, ook nog moeten koopen van genoemden Johan Stappaerts in diens hoedanigheid van rentmeester der Domeinen van den Prins van Oranje. (Reg. n°. 430 fol. 132).
Hij behoorde tot de Amsterdamsche familie Ruysch, waarvan in het volksrijmpje gezegd werd:
De Wael'en, de Zael'en, de Schaep'en, de Ruysch'en
Zijn de vier oudste van de drie kruisen.
Zijne vrouw was Clara van Boenen, dochter van Johan en Clara van Swansbel.
Beiden zijn begraven 3) in eenen grafkelder in de St. Janskerk te den Bosch, waartoe genoemde Johan Ruysch in 1652 van de erven van Huybrecht van Maenen had aangekocht eene blauwe steenen zerk, welke in die kerk lag. Boven dien kelder werd na hun overlijden een rouwbord gehangen, waarop hunne navolgende kwartieren stonden:
| 155 | ||||||||
Hij had van zijne genoemde vrouw deze kinderen: Gijsbert, overste der cavalerie, die huwde met Theodora Ploos van Amstel 4) ; Frederick; mr. Henrick, secretaris van den Bosch; Diederick 5); en Veronica, de huisvrouw van Reynerus Vogelsangh, professor en predikant te Deventer. Bij akte van 5 September 1676 (Reg. n° 494 f. 368) verkochten zij aan genoemden mr. Henrick Ruysch het hier bedoeld goed, dat alstoen gezegd werd te grenzen ex uno aan het huis van Jaspar van Emmerick, koopman in den Pijnappel en aan de bleek van Daniel van Zutphen, en ex alio aan het huis de Brouwcuyp van Mayke de Raet, eerst weduwe van Dirck van Hoey, daarna huisvrouw van Johan Brant en aan het erf van het Convent van St. Geertruid, terwijl het voorts gezegd werd zich uit te strekken tot aan eene beemd van het Convent van de Tolbrug.
Mr. Henrick Ruysch overleed 25 Ag. 1678, van zijne vrouw Alletta Tulleken, bij wie hij 14 kinderen verwekt had 6), o.a. deze kinderen nalatende; mr. Rutger Ruysch, advocaat en ontvanger te Roosendaal; Barbara Catharina Ruysch; Johan Adriaan Ruysch, president-schepen van den Bosch 7) ; Hendrik Ruysch, achtereenvolgens predikant te 's Gravemoer, Zevenbergen, Arnhem en Delft en Alletta Ruysch, die huwde met 1° Carel Jacob Swaen, luitenant der cavalerie; 2° Leonard van Eys, koopman; 3° Jan van Sevenhoven, schepen van den Bosch. Jan Hezenmans in zijn den Bosch 1629 — 1798 p. 320 vermeldt hoe de zoons van mr. Henrick Ruysch zich verweerden, toen een van diens schuldeischers de meubels, behoorende tot zijne nalatenschap, in dit voormalige Refugiehuis had doen in beslag nemen.
| 156 | ||||||||
Zijne genoemde kinderen verkochten 8 Januari 1700 dit huis bij eene akte, luidende als volgt:
De heer Johan Adriaen Ruysch, Hendrick Ruysch, predicant tot 's Gravemoer ende Carel Jacob Swaen, luitenant te peerde ten dienste der Vereenigde Nederlanden, als man van Aletta Ruysch, alle kinderen ende erfgenamen van wijlen mr. Hendrick Ruysch, in zijn leven secretaris dezer stad ende van Aletta Tulleken, verkoopen aan Sr. Roelandt Scholt, koopman te 's Hertogenbosch, eene huysinge, erve, plaetse, regenback ende grooten hof daeraen gelegen, met oock een achterkamer op het water, geheten de Diese, aldaer vlietende, uytsiende ende een turfhuys daerby ende neffens staende ende alnoch eene stallinge voor vier paerden met een erfganck van de voors. stallinge of muur van den voors. hof over de steene brugge tot dit erf gehoirende ende het recht van den uyt ende inganck door een poortie deses erfs in het straetje van Best, sonder nochtans hierby te begrypen het ledich erfje ontrent tegenover de voors. stallinge met alle verdere rechten ende toebehoorten van dien, gestaen alhier op den hoogen steenwech tegensouer de Vischstraet nevens huys ende erven van wijlen Jasper van Emmerick, genaamd in den pijnappel ende erve wylen Daniel van Zutphen, sijnde een blycke, ex uno ende nevens huys ende erve van Johan van Eijl, genaamd in den broucuype, d'erve van 't convent St. Geertruyt ex alio, strekkende voor van de straet tot op erve des convents van de Tolbruch, geheeten den beempt, de riviere de diese tusschen beyde vlietende, welcke voors. huysinge ende erve Johan Stappaert, rentmeester van de domeynen ende geestelycke goederen van Eyndhoven van sijne Hoocheyt den Heere Prince van Orangien, geauthoriseert van sijn Hoochgemeltes Hoocheyt signateure ende opgedruckte segel, in rooden wassche daervan gedepescheert, op den 25 November 1649 ivettich ende erffelijck hadde opgedragen aen de heer Johan Ruysch, in sijn leven commissaris van de monsteringe ende raedt deser stadt, der heer en opdrageren grootvader zal., — welcke huysinge ende erve naer voorgaende afgaeninge van tochte van vrouwe Clara van Boenen zal., weduwe des voorn. Johan Ruysch, de heeren Gijsbert ende Frederick Ruysch zal. ende vrouwe Veronica Ruysch, huysvrouw van heere Reynerus Vogelsangh, professor ende predicant tot Deventer ende mede tsamentlijck de rato caverende voor de heer Diedrick Ruysch, haeren broeder, voor vier vijfde parten hadden wettich ende erffelijck opgedragen den heer Hendrick Ruysch, der opdrageren vader, die het ander vijfde part daerin van te voren ivas toebehoorende, prout litteris d.d. 5 Sept. 1676, ende alsoo daernaer midts doot van haere ouders op haer verstorven. 8).
Genoemde Roeland Scholt had deze kinderen:
Vreda Elisabeth Scholt, die huwde met Warner Arent van Keppelfox en Johanna Scholt, die trouwde met mr. Meynard van Soesbergen; zij erfden van hem het voormalig Refugiehuis, dat de eerstgenoemde echtelieden, alsmede mr. Meynard van Soesbergen als erfgenaam zijner gezegde vrouw 30 October 1716 verkochten aan mr. Paulus Suyskens, advocaat te den Bosch. Hij was zoon van mr. Lambertus Suyskens en Elisabeth van Beugen en de man van Theodora Maria de Hee; zoowel hij als zijne vrouw waren vurige Katholieken, die veel voor de instandhouding van het Katholieke geloof over hadden en het is daarom zeer waarschijnlijk, dat hij het voormalig Refugiehuis kocht voor eene pastorie van den Pastoor van het bedehuis, dat de toenmalige parochies van St. Pieter en St. Jan gezamenlijk Achter de Tolbrug te den Bosch hadden staan.
Deszelfs eigenaar in naam, zooals ik vermeen hem te mogen betitelen, Mr. Paulus Suyskens, had van zijne vrouw Theodora Maria de Hee deze kinderen: mr. Lambertus Suyskens, woonachtig te den Bosch; Isabella Johanna Suyskens, echtgenoote van Petrus Mathias van der Vrecken, Keizerlijk postmeester te Maastricht; Anna Maria; Maria Allegonda en Theodora Allegonda Suyskens, echtgenoote van Franciscus Hyacinthus van den Berghe; dezen verkochten 4 Mei 1742 aan Johan
| 157 | ||||||||
de Hee, Roomsch wereltspriester te Berlicum, dat huis, dat nu omschreven werd als: „huis met erf. plaats, regenbak, grooten hof daaraan gelegen, met eene achterkamer op de Dieze, een turfhuis daarnaast staande, een stal van vier paarden met recht van uitgang voor dien stal van den voormelden tuin over de steenen brug daartoe behoorende 9) en het recht van uit- en ingang door eene poort in het straatje van Best, staande het voorschrevene aan den Hoogen Steenweg tegenover de Vischstraat, ex uno het huis de Pijnappel, ex alio het huis de Brouwkuip en strekkende van den Hoogen Steenweg tot aan het erf van het Klooster van de Tolbrug, genaamp de Beempt, de rivier de Dieze tusschen beide loopende." Genoemde Johan de Hee verkocht 4 Mei 1747 dit huis weder aan Lambertus Hoeks, Roomsch priester te den Bosch; hij was plebaan aldaar en woonde in dat huis. In zijn testament van 14 Juli 1758 bepaalde hij o.a.: „ik wil en begeere, dat het huys, gelegen agter de Brouwcuyp en Pynappel, verder beschreven in de brieven van den coop, na myne dood zy een pastoreel huys van de Parochie agter Tolbrug ; het kan en mag gestelt worden op den naam van myne erfgenamen, dewelke nogtans het minste regt in conscientie tot hetselfde sullen hebben.”
Uit dit testament valt alzoo op te maken, dat bij het maken daarvan het bovenhuis, dat oudtijds boven de Ruysche poort stond, toen niet meer bestond. De voormelde beschikking van plebaan Hoeks werd door zijne erfgename trouw nagekomen, want 24 Aug. 1764 transporteerde Maria Hoeks weduwe van Peter van Iperen, wonende te Berchem, ten behoeve van de Gemeente der Roomsche Kerkschuur achter de Tolbrug: aan Johan van Venrooy, Roomsch priester en pastoor in de Rhoomsche kerkschuure achter de Tolbrug, huis en erf op den Hoogen Steenweg tegenover de Vischstraat achter het huis genaamd de Pijnappel eenerzijds en het huis de Brouwkuip anderzijds, strekkende achterwaarts met eene steenen brug over de Dieze
| 159 | ||||||||
tot aan de Beemd van het Convent Achter Tolbrug en hebbende eenen uitgang in het straatje van Best. Het huis van dit voormalig réfugié„ dat over de Dieze stond, bestaat nog altijd en strekt, evenals in de 18e eeuw, nog steeds tot pastorie, thans van de kerk van St. Pieter. Het heeft vrijwel zijne vroegere gedaante behouden, behoudens dat in het begin der 19e eeuw het tegenwoordige voorhuis er aangebouwd is. Ook wordt het nog altijd geflankeerd door eenen toren evenals zulks in den Bosch oudtijds met de adellijke huizen het geval was.
| 160 |
Noten | |
1. | Zie ook nog register no 246 fol. 12. |
2. | Houben Geschied, van Eindhoven I blz. 195 en 196. |
3. | Hij stierf Aug. 1657, zij 22 Aug. 1678. |
4. | Hun zoon was Adriaan Dirck Ruysch, die in 1655 in de Waalsche kerk te den Bosch werd gedoopt. |
5. | Hij was commissaris van de monsteringen en raad te den Bosch; zijne vrouw was Leonora Wylde, met wie hij huwde in 1681 ; zij wordt in eene Bossche Schepenakte van 1692 gezegd te zijn de eenige erfgename van Henriette Maria Blom. |
6. | Herald. Bibliotheek. Nieuwe Reeks III p. 296 en 297. |
7. | Van zijne vrouw Johanna Maria Crayenest, (dochter van Ghristiaan, die te Gent woonde) had hij maar één zoon: Ghristiaan Adriaan Ruysch. |
8. | Reg. no. 483 fol. 189. |
9. | Deze brug lag over de Dieze tusschen den tuin en een straatje van Best; zij werd omstreeks 1803 afgebroken. |
Achter de Tolbrug 151 is het voormalige 'vluchthuis' van de priorij Mariënhage uit Woensel, nu een stadsdeel van Eindhoven. Jarenlang deed dit huis dienst als pastorie van de Sint Pieterskerk. De 19e eeuwse zijvleugel verbergt het oude gedeelte dat in de 16e eeuw als Refugiehuis diende. Vanuit de tuin hebben we echter een goed zicht op het huis met de uitgebouwde traptoren in baksteen met natuurstenen banden en blokken. | 60 |
1593 |
In 1593 kocht de abdij dit langs de Dieze staande gebouw. Uit bouwhistorisch onderzoek is vast komen te staan dat het pand in drie fasen is gebouwd. Bron: Kloosters, Kronieken en Koormuziek |
|
1860 |
Van circa 1860 tot 1971 was het de pastorie van de Sint Pieterskerk. Bron: ? |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 7
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) IV. 511
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 192