Bijna aan het eind der Hinthamerstraat, nabij de Markt, ter plaatse waar de allereerste vischmarkt van den Bosch gehouden werd 1), stond oudtijds eene poort, die, zooals wij in Deel I blz. 16 reeds zagen, omstreeks het jaar 1202 door de stad Leuven gebouwd werd en daarom aanvankelijk de Leuvensche poort genoemd is; vanaf die poort liep, zooals wij ook reeds zagen, de allereerste vestingmuur der stad naar den toren, die met den Gasthuistoren eene waterpoort vormde 2). Toen de Leuvensche poort na de eerste uitbreiding der stad eene binnenpoort was geworden, werd zij tot gevangenis voor booswichten en gegijzelden bestemd en sedert dien de Gevangenpoort genaamd. Deze poort was van weerszijden geflankeerd door eenen toren, waarvan de N.-waarts gestaan
| 289 | ||||||
hebbende nog overblijfselen heeft achtergelaten in het huis, thans genaamd de Lovensche poort, en nu genummerd Hinthamerstraat 10; de Z.-waarts gestaan hebbende poort zal waarschijnlijk geheel afgebroken zijn toen de eigenlijke Gevangenpoort in 1813 gesloopt werd; van laatstbedoelden toren wordt immers nog melding gemaakt in eene Bossche Schepenakte van 1708, (Reg. n° 521 f. 208 vso), waarbij getransporteerd werd een huis, staande in de Hinthamerstraat tusschen den toren der Gevangenpoort ex uno en de poort van de St. Annaplaats ex alio. De Gevangenpoort werd reeds spoedig na haar ontstaan ingebouwd door particuliere woningen, die, evenals de helft van die poort, het eigendom waren van particulieren, zooals o.a. blijkt uit eene Bossche Schepenakte van 9 December 1638 (Reg. n° 382 f. 81), waarbij sprake is van een huis, staande onder de Gevangenpoort tusschen het Waterstraatje en het huis, genaamd Het Kasteel van Ravenstein, (thans genummerd Hinthamerstraat 12); alsmede uit de navolgende ingewikkelde Bossche schepenakte van 16 Maart 1526 (Reg. n° 131 f. 321), waarbij Henrica, dochter van Willem van den Velde Henrickszoon en weduwe van Gerard van Wyck Willemszn ten behoeve hunner kinderen: mr. Joost en Jan van Wyck en Wilhelma van Wyck, echtgenoote van Jacob Cuyper Jacobszn, afstand doet van den tocht van:
| 290 | ||||||
zijnde het onder a-d omschrevene thans: de helft van de Gevangenpoort, staande Kerkstraatwaarts; de helft van het officie van den ingebieder tot die helft behoorende; huis, erf en twee kamers of huisjes, aan elkander onder voormelde helft der Gevangenpoort en buiten die poort Hinthamerstraatwaarts staande en een ledig erf, gelegen tusschen een straatje, loopende van de Hinthamerstraat tot aan en achter de St. Annakapel ex uno en het erf der erfgenamen van Agnes weduwe van Jan Heeren ex alio 4).
Genoemde kinderen van Wyck verkochten daarop voorschreven helften aan de stad den Bosch, die toen wel reeds eigenares der wederhelften zal zijn geweest 5), althans in eene Memorie van inkomsten en lasten dier stad van 1557
| 291 | ||||||
komen voor: de gevangenporte en 't recht van den innegebot; 't huys onder de gevangenporte mitten winckel; 't voirhuys buyten aen de gevangenporte beneven (naast) den ganck van St. Anneplaets; de camer op St. Annaplaets after 't voirs. huys ende gevangenpoerte; eene andere camere daer 't eynde staende. In de stadsrekeningen van R.A. van Zuylen p. 1272 komt hetzelfde als het eigendom der stad voor. De preventieve gevangenen werden op de Gevangenpoort over het hun ten laste gelegde door ten minste één Schepen gehoord; dit geschiedde eerst buiten het gezicht der folterwerktuigen, die aldaar aanwezig waren, waarom hun eerste verhoor plaats had op het uitstek der Gevangenpoort 6); en daarna, wanneer zij althans van halsmisdaden beschuldigd waren, en zij hunne onschuld volhielden, met gebruik van bedoelde folterwerktuigen, ten einde hen met geweld tot bekentenis te brengen en wel krachtens eene daartoe door het College van Schepenen gegeven machtiging, veroordeeling tot scherper examen geheeten. Was dit gebeurd, dan werd door het College van Schepenen over hen vonnis gewezen; het gebeurde dan wel eens, dat dit College door het verhoor van den beklaagde nog niet voldoende van diens schuld overtuigd was; alsdan werd een tweetal uit zijn midden gecommitteerd om hem alsnog te hooren, zooals blijkt uit de navolgende Bossche Schepenakte van 21 Juli 1597 (Reg. n° 655 f. 87):
Wy Horenbeeck ende Oliviers, scepenen inne 's Hertogenhossche, doen condt, dat wy op huyden dato ondergescreven ten versuecke van Peter Dierix Colen, pasteyhacker, gevangen, ons, als daertoe by 't Collegie van Heer en scepenen gecommiteert, getransporteert ende gevonden hebben opter Gevangenpoerte deser stadt by den voirn, Peeteren, alwaer deselve Peeter in onse presentie, als getuygen, heeft verclaert ende verclaerde mits desen, dat hy hem ontsculdich ende innocent hielde ende oyck ontsculdich is van de delicten ende feyten,
| 292 | ||||||
hem hy mynen Heere den Hoogschoutet deser stadt ende sijnen Stalhouder ten laste geleght ende inder aensprake desselfs gementioneert, soo van de brantstichtinge, stelen van den gelde, plecken oft stroyen van de fameuse libellen ende dergelycken daeraf dependerende, gelyck hy oyck onlanx int ontfangen van de Eerw. Heylige Sacrament ende den Heyligen Olye heeft verclaert ende deselve daerop ontfangen, van 't geens voirscr. is ontsculdich te sijn, maer aengaende eenige afdragende woerden, die dese comparant uuyt impacientie oft haesticheyt mach hebben gesecht, dat hy daeraff sijn bichte heeft gesproken, absolutie ontfangen ende penitentie gedaen, ende oft de voirscr. comparant hierover quame afflyvich te worden, verclaert alnoch den doot daerop te sterven, dat deselve van 't geens voirscr. staet, hem alsvoer opgelecht, is ontsculdich, alsoo daeraff voor Godt Almatichch protesterende ende begerende die voirsc. Peeter hieraff van ons scepenen voirscr. betuycht te syn.
Nadat het vonnis gewezen was, werd hetzelve door het College van Schepenen nog geresumeerd, waarbij het niet zelden gebeurde, dat dit gerecht omtrent de strafmaat tot andere gevoelens kwam; daarna werd het vonnis op de vierschaar van het Stadhuis aan den beschuldigde, die daartoe door den ingebieder der Gevangenpoort en de gerechtsdienaars daarheen was gebracht, op eene plechtige wijze voorgelezen. Die vierschaar bevond zich in de benedenvestibule van het Stadhuis en was een met pilaren en staketsel omzet vierkant, zooals zij thans nog is. Voor deze vierschaar was in de vloer dier vestibule eene vierkante opening, breed genoeg om er een persoon, die gebonden was, door te laten naar den daaronder gelegen gewelfden kelder 7); waartoe die opening gediend heeft, is mij niet kunnen blijken; de meening van Dr. C.R. Hermans Bijdragen II p, 152, dat daardoor veroordeelden naar beneden
| 293 | ||||||
werden gelaten, die in het geheim moesten worden geëxecuteerd, berust slechts op gissingen. Aan het hoofd van de Gevangenpoort stond een ingebieder, niet krachtens eene aanstelling, maar doordien hij die gevangenis van de stad den Bosch pachtte en haar daarvoor huur betaalde; deze huur bedroeg blijkens R.A. van Zuylen de Stadsrekeningen blz. 1272 in 1620 fl 300; de exploitatie van de gevangenis, de Gevangenpoort, was derhalve de particuliere zaak van den ingebieder of cipier, doch hij was ook voor alle gevolgen daarvan verantwoordelijk 8); tevens was hij verantwoordelijk voor den gevangenisknecht, dien hij mocht aanstellen en wiens instructie voor het jaar 1595 nog berust in de Verzameling oorkonden van het Prov. Genootschap van K. en W. in N.-Brabant (Nieuwe Catalogus van Oorkonden n° 433a).
Somwijlen was de Gevangenpoort propvol met gevangenen, zooals in 1568 toen de Hervorming in den Bosch was uitgebroken; zij was alstoen zelfs te klein om al de gevangenen te kunnen bevatten, weshalve de Regeering van die stad toen eenige vertrekken van de H. Kruis- of Vughterbinnenpoort tijdelijk tot gevangenislokalen deed inrichten 9).
De gevangenen werden op de Gevangenpoort niet afzonderlijk, maar gemeenschappelijk opgesloten; voor eene afzonderlijke opsluiting was daarin trouwens geene plaats, want, zooals door C.R. Hermans t.a.p. blz. 148 wordt medegedeeld waren in 1806 in die poort op de eerste verdieping slechts 4 en op de tweede verdieping ook maar 4 hokken voor gevangenen; daarom werden alleen zij, die van misdaden beschuldigd waren, daarin opgesloten, want voor hen, die van wanbedrijven aangeklaagd waren, was op de Gevangenpoort geene plaats. Maar ook voor misdadigers was daarin dikwijls geene ruimte, zoodat de Overheid menigmaal genoodzaakt was hen los te laten, tot groote schrik voor de plattelandsbevolking, zooals wij in Deel I blz. 409 reeds zagen.
| 294 | ||||||
De lucht kon in gezegde gevangenishokken slechts binnendringen door tralies, die van dik ijzerdraad gevlochten waren, zoodat die hokken erg bedompt waren; in elk daarvan was slechts een brits en deze was enkel voorzien van stroo en twee wollen dekens. Onder in de Gevangenpoort was voor de opsluiting van eerstbedoelde soort van gevangenen ook nog een onderaardsche put, waarin noch brits noch stroo zich bevonden. Behalve deze hokken had men in 1806 op de eerste verdieping der Gevangenpoort ook nog 3 vertrekken voor de gegijzelden; deze lokalen waren, in tegenstelHng met de andere, luchtig en gezond. Waarschijnlijk diende een of meer van die lokalen, vóór de reductie van den Bosch in 1629, tot gevangeniskapel; daarin zal dan reeds na 1464 de H. Mis gelezen zijn, zooals valt op te maken uit Taxandria III p. 157, alwaar melding wordt gemaakt van eene fundatie van vrouwe Mechteld weduwe van Gerardus Back van 19 Mei 1464, tot het lezen van twee Missen 's weeks in de kapel op de Gevangenpoort en een op den dag, waarop een veroordeelde gevangene ter dood werd gebracht; volgens Schutjes Geschied, van het Bisdom den Bosch IV p. 386 stichtte verder Aleid weduwe van Jan van Berckel bij haar testament van 4 November 1546 eene Zondagsche Mis in die kapel en bepaalde de Bisschop van den Bosch 4 Januari 1625, dat voor eene op Zon- en feestdagen in die kapel te lezen Mis zoude worden bestemd het beneficie, dat Bartholomeus die Mombaer Janszn in 1549 had gefundeerd in de kapel van het H. Kruis te Vught, doch dat geen gevolg meer kon hebben sedert dat die kapel verwoest was 10).
Na de reductie van den Bosch in 1629 werd eveneens aan de Katholieken, die op deze poort gevangen zaten, de troost van hunnen godsdienst onthouden; bij hunne ter dood brenging mochten zij dan ook alleen door eenen Hervormden predikant worden bijgestaan; wel gaf alsdan een Katholiek priester hun bij hunnen laatsten gang van uit het een of ander huis of
| 295 | ||||||
van af de straat in het geheim de Absolutie, doch dit was, zooals wel niet zal behoeven betoogd te worden, voor de rust hunner ziel lang niet voldoende. Deze onverdraagzaamheid der Staten Generaal stuitte zelfs de Protestantsche Schouten der vier Kwartieren van de Bossche Meierij sterk tegen de borst, want in de Memorie van bezwaren der Meierij van 's Hertogenbosch, die in 1786 werd ingediend, gaven zij aan Hunne Hoog Mogenden daarover het volgende te kennen: Eindelijk is door de Roomschgezinde ingezetenen nog gedoleert, dat het niet geoorloofd is by de gevangene Roomschgezinden in cas van gevaarlyke ziektens, of wanneer dezelve ter dood zijn veroordeeld, eenen Roomschen pastor of kapellaan in de gevangenis te brengen of toe te laten, ten einde aan dezelve de laatste plichten, welke volgens derzelver godsdienst volstrekt vereischt worden om eenigzins gerust en getroost te kunnen sterven, te kunnen verrichten, terwijl intusschen Hun Hoog Mogende gunstig de oeffening van den Roomschen Godsdienst gelieven te tolereren. Welk bezwaar volgens derzelver opgave zou kunnen worden weggenomen, indien Hun Hoog Mogende gunstig geliefden te permitteren om by Roomschgezinde crimineele gevangenen in cas van gevaarlyke ziektens of wanneer dezelve ter dood zijn veroordeeld eenen Roomschen pastor of kapellaan te mogen toelaten en brengen en welke permissie volgens het denkbeeld van de ondergeteekenden geene nadeelige gevolge zoude kunnen hebben, maar integendeel zeer ten faveure van de Justitie strekken, dewijl de gevangenen hun geweten door den priester, als geopend, ter ontlasting van hetzelve zaken aan de Justitie zouden openbaren, welke zy anderzins als in hun toegeschroeid geweten zouden hebben gesmoord.
De Staten Generaal dachten er echter niet aan om aan dit bezwaar tegemoet te komen. Het was dan ook aan de Fransche Republikeinen, die aan zoovele andere ongerechtigheden in den Bosch een einde maakten, om zulks te doen.
Hanewinkel schreef in zijne Reize door de Majory I p. 13
| 296 | ||||||
van de Gevangenpoort: men heeft er aklige gevangenissen op, zegt men, doch de lust bekroop my niet om deeze plaatsen der ellende te beschouwen. Dit deed wel Servaas van de Graaf. In zijne Historisch-Statistische beschrijving van het Departement Braband Ie stuk blz. 184 schreef deze toch: „Ingevolge mijnen bekomen last ter inspectie der gevangenissen, in het Departement Braband 11), vertrok ik den 3 April 1806 naar 's Hertogenbosch en begon mijn onderzoek met de zogenaamde Gevangenpoort in die stad: dit oude gebouw is ten eenemale vervallen, en, zo uit hoofde van de constructie der hokken en kelders, als wel voornamelijk door de besmette lucht, welke in meest alle de gevangenlocalen heerscht 12), volstrekt onbruikbaar om tot eene algemene verzamelplaats te dienen voor alle die gevangenen, welke de Meijerij van 's Hertogenbosch kan opleveren, die, sedert dat deze stad de hoge Jurisdictie over de Meijerij heeft, alle, na een preperatoir verhoor, derwaards worden overgebragt en op deze Gevangenpoort geplaatst". Hij deelde er verder nog over mede, dat het gebouw te klein was, waardoor: „veroorzaakt wordt, dat verscheiden personen bij elkander geplaatst moetende worden, zulks eene verpeste lucht te weeg brengt, uit welke onberekenbare onheilen ontstaan, terwijl de zwakheid van het gebouw eene anderzints nodeloze gestrengheid vordert en dikwerf alleen de oorzaak is, dat de gevangenen geboeid worden of des nachts ijzeren hals- en handkragen worden aangedaan.” Een zelfde ongunstig oordeel sprak hij uit over den Gevangentoren te Breda en de Gevangenpoort te Bergen op Zoom, welke gebouwen, zoo schreef hij, even ongeschikt zijn ter bewaring van al de gevangenen, welke de Landen van Breda en Bergen op Zoom kunnen opleveren. Eene uitzondering maakte hij daarbij voor het: Rasp- of Tuchthuis te Breda, daar hij toch daarover mededeelde:
| 297 | ||||||
„het is een der best ingerigte gevangenissen van dit Rijk; jammer maar, dat hetzelve gene genoegzame ruimte heeft voor zo veel personen, als er thans in gevonden worden." Over het Tuchthuis, dat hij in gezegd jaar 1806 te den Bosch zag bouwen, had hij niets dan lof, want daarvan schreef hij: dit tuchthuis, waarvan ik het plan in alle zijne delen gezien heb, en waarmede men reeds verre gevorderd is, zal een uitmuntend gebouw zijn, en wel 200 personen, zo geconfineerden als criminele en civiele gevangenen kunnen bevatten en dus zeer geschikt zijn om na verloop van eenigen tijd de meer en meer onbruikbaar wordende Gevangenpoort in die stad te kunnen vervangen" 13). Had van de Graaf niets dan afkeuring over de ten zijnen tijde in N. Brabant nog bestaande gevangenpoorten, zoo was hij daarentegen over de verpleging van de daarin opgesloten personen vol lof, daar hij ook nog schreef: „op die plaatsen, daar ik gevangenen vond, heb ik mij de gewone spijzen der gevangenen doen voorbrengen, dezelve geproefd; en ik kan, tot lof van de cipiers, over het algemeen getuigen, dat zij de gevangenen van zeer goed en gezond voedsel voorzien, terwijl mij de respective heeren Drossaarden, de Leden der Criminele Rechtbanken en vele schouten civiel verzekerden, dat de gevangenen behoorlijk en menschlievend behandeld wierden. Op sommige plaatsen heb ik de gevangenen desaangaande zelve ondervraagd, welke mij ook hunne tevredenheid daarover te kennen gaven 14). 't Is de localiteit der gevangenissen voornamelijk, welke volstrekt eene verbetering behoeft." Nadat het Tuchthuis in den Bosch in gebruik was genomen, had de Gevangenpoort aldaar alle reden van bestaan verloren en besloot daarom de Conseil Municipal van die Stad in 1813 die poort, welke toen reeds in een vervallen staat verkeerde, | 298 | ||||||
af te breken, voor zooverre zij in de Hinthamerstraat stond, wat wel onmiddelijk daarna zal zijn geschied; de daartoe behoord hebbende toren en overige gebouwen zullen toen tevens verkocht en daarna van inrichting veranderd zijn. Hoe de Gevangenpoort, voor zooverre zij zich in de Hinthamerstraat bevond, er uit zag, kan men zien in van Heurn Historie II p. 121. | 299 |
Noten | |
1. | J. van Oudenhoven t.a.p. blz. 16. |
2. | Zie nog Deel I blz. 17. |
3. | Zij waren blijkens de hierbedoelde akte de kinderen van dezen Dirck Rovers en diens echtgenoote Hilla van Berze Woutersdr, en genaamd: Wouter, Willem, Elisabeth, (echtgenoote van Henrick den kersmaker) on Geertruid (de dochter van Lodewijk Tielmanszn). |
4. | Men zie over deze omschrijving nog akte van 30 Maart 1620 (Reg. n° 345 f. 253), waarbij optraden Elisabeth, huisvrouw van Isaack Aertszn en Jenneken, dochters van Claes Strick (zoon van Jan Nicolaaszn) en Geraertken van Sochel Henricksdr. |
5. | In 1449 bezat Willem Hinckaert 1/4 in de Gevangenpoort en het daartoe behoorend recht op het ambt van ingebieder. Zie Staat van aanwinsten van 's Rijks provinciaal Archief te den Bosch in 1895 p. 17. |
6. | Dr. C.R. Hermans Bijdragen II p. 117. |
7. | In dezen kelder worden sedert een paar jaren o a. de voorbedoelde folterwerktuigen bewaard. Men zie de beschrijving daarvan in Dr. C.R Hermans Bijdragen II p. 157 en vlgd. |
8. | Men zie hierover Taxandria VI blz. 3 en vlgd. |
9. | Van Heurn Histoire II p. 47. |
10. | Vgl. Deel I p. 246 noot 1. |
11. | Hij werd daartoe benoemd bij Kon. Besluit van 28 Maart 1806. |
12. | Zie nog Dr. C.R. Hermans Bijdragen II p. 148. |
13. | Over dit Tuchthuis schreef ik reeds in Deel I p. 409, alwaar voor: ,,werden in 1804 de gevangenissen gebouwd," gelezen moet worden; ,,werd in 1804 met den bouw der gevangenissen aangevangen." Het in dat en volgende jaren gebouwd Tuchthuis is in lateren tijd tot tweemaal toe uitgebreid geworden. |
14. | Men zie nog Dr. C.R. Hermans Bijdragen II p. 149. |
Aan het begin van de Hinthamerstraat herinneren ons opgemetselde muurfragmenten en - als men goed kijkt - een toren tussen een herenmodewinkel en een schoenenzaak, aan een van de drie oudste stadspoorten: De Leuvense- of Gevangenpoort. Eén van de torens van de poort werd in 1813 gesloopt, maar toen had hij al niet meer de functie van gevangenpoort. Gevangenisstraf kende men niet in de periode van vóór 1800. Men werd enkel opgesloten tot aan de rechtzitting. Dan kreeg men, indien het 'schuldig' werd uitgesproken, een andere straf dan gevangenisstraf.
Een 18e eeuws menu van de gevangenen is ons bekend. Zondag en maandag: soep van rundsvlees en gepelde gerst. Voor 11 gevangenen: 6 pond vlees. Het vlees werd op zondag verdeeld. Dinsdag en woensdag: erwtensoep van 3 pond spek. Het spek werd dinsdags verdeeld. Donderdag: zuurkool of knollen. Vrijdag: aardappelen met azijn en boter. Zaterdag: boekweitgrutten met karnemelk. Driemaal per dag kregen de gevangenen kokend water. 's Morgens en 's avonds warme koffie en iedere gevangene een halve kan bier per dag.
In 1807 werd de Gevangenpoort vervangen door een tuchthuis aan de Spinhuiswal. In 1806 werd de poort geïnspecteerd door Servaas van de Graaff. Hij schreef er een rapport over. Op de eerste en tweede verdieping vond hij in totaal acht hokken voor de zgn. 'criminele' gevangenen. Licht en lucht konden slechts spaarzaam in de cellen doordringen. Iedere cel had een krib met stro en twee wollen dekens. Ook trof hij er een onderaardse put aan ('diefput' of 'gayool'), waarin de zwaarste en meest onhandelbare gevangenen werden ondergebracht. Ze kregen er geen krib, geen stro, geen licht en geen verse lucht. De meeste cellen waren zó bouwvallig, dat de gevangenen 's nachts aan de ketting gelegd moesten worden door middel van ijzeren halskragen en handboeien, om niet te kunnen ontsnappen. Al met al geen prettige omgeving. „De stank was in de hokken zoo inflamabel en pestachtig, veroorzaakt door derzelver constructie en langdurig verzuim van verfrissing, dat ik niet beseffen kon, hoe de gevangenen er eenen nacht in konden doorbrengen zonder doodelijk ziek te worden.” Zo werden de Bossche gevangenen behandeld in het laatste jaar dat de Gevangenpoort in gebruik was.
Maar het voedsel was goed; dat had Servaas zelf geproefd!
|
In het plaveisel zien wij de contouren van deze stadspoort. Overal in de stad zijn de bij opgravingen gevonden muurresten, op deze wijze aangeduid. Een reliëf in de muur geeft aan hoe de poort er ongeveer heeft uitgezien. Een toren is nog zichtbaar in de winkel op de hoek met de Korte Waterstraat en steekt boven het dak uit. Deze poort is eeuwen lang in gebruik geweest als gevangenenpoort en in 1813 afgebroken. De naam verwijst naar de hoofdsteden van het hertogdom Brabant; de twee andere poorten heten dan ook de Brusselse en de Antwerpse poort. Het verhaal gaat dat de hertog indertijd die steden heeft gedwongen om mee te betalen aan de bouwkosten; leuk om te vertellen aan Belgisch gasten. |
1297 |
De Leuvense Poort doet dienst als Gevangenpoort. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1813 |
Omdat Napoleon voor zijn snelle troepenverplaatsingen weinig obstakels kan gebruiken, wordt in 1813 de Leuvense Poort (Gevangenpoort, voormalige Hinthamerpoort) grotendeels afgebroken. Het is de laatste stadspoort van de eerste omwalling. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
1523 |
Kapittel 10. De stad 's Hertogenbosch koopt de helft van de gevangenpoort met de regten daaraan verbonden.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 382-383
|
|
1523 |
Kapittel 88. Uitgaven voor de Gevangenpoort.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 403
|
|
1525 |
Kapittel 11. Verpachting der helft van het cipieren ingebiederschap der gevangenpoort.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 407
|
|
1526 |
Kapittel 15. De kinderen van Wijk en met hen hun zwager Jacob Cuyper, dragen de tweede helft van de Gevangenpoort de stad 's Hertogenbosch over.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 424
|
|
1526 |
Kapittel 16, 17 en 18. Gevangenpoort.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 426
|
|
1535 |
Kapittel 114. Zittingen en tafel in de gevangenpoort ten gebruike van schepenen bij het scherpe examen van misdadigers.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 524
|
|
1544 |
Kapittel 14. Luteranen in handen der Justitie op de gevangenpoort.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 624
|
|
1547 |
Kapittel 17. Renten en chijnsen uit de gevangenpoort.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 653
|
|
1558 |
Kapittel 6. Commissie uit den hove, om onderzoek te doen en te procederen tegen Gerrit Hagens, aangaande de ontvlugting van de gevangenpoort te 's Hertogenbosch, van Jacob Hagens.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 716
|
|
1582 |
Kapittel 16. De Stad betaalt de gevangeniskosten voor een Minderbroeder genaamd Andries, welke in 1579 door het Schermersgilde op de gevangenpoort was gebragt.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch II (1866) 1023
|
|
1586 |
Kapittel 16. Herziening der Verordeningen op het Ingebiederschap, op de invordering der belasting van den Meeden en de Meedenblanders, op het bedienen van het Cipierschap der Gevangenenpoort, tot staking der executie van het proces van den Drossaard van Brabant tegen de Stad.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch II (1866) 1065
|
|
1600 |
Kapittel 15. Jan Roeloffs van Diepenbeek, glasschilder, vervaardigt onder meer anderen, voor het altaar aan de gevangenpoort, het schilderij der furie van 1 Julij 1579. Maakt eene plattegrond teekening van de Stad, met de vestingwerken, de omliggende schansen, rivieren en omstreken, aan Stads gedeputeerden naar Brussel gezonden, om den Staten te betoogen, de insluiting der Stad, en den overlast die zij van den vijand heeft. Hij schildert ook het Stadhuis, de Gaffel en Sinter Klaas kamer, zoo als die vereenigd tot één gebouw zouden gemaakt worden.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch II (1866) 1130
|
|
1602 |
Kapittel 16. Willem Wels versiert het altaar aan de gevangenpoort.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch II (1866) 1150
|
|
1604 |
Kapittel 16. Het altaar bij de gevangenpoort volgens ouder gewoonte op 1 Julij versierd.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch II (1866) 1163
|
|
1620 |
Kapittel 15. Renten gaande uit beide gedeelten der gevangenpoort.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch II (1866) 1277
|
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 11, 14, 15, 16-17, 18, 20, 23, 50
Henk Henkes, Van den Raethuys tot Stadhuis (2016) 61, 90, 170, 230, 231, 233, 234, 235, 236, 256, 290
J.C.A. Hezenmans, 'Hoe 's Heeren Vroente in den Bosch geschonden was' in: Taxandria (1899) 3-8, 44-51
J.A.M. Hoekx e.a., Vruchten van de goede en de slechte boom : Heyman Voicht van Oudheusden over de godsdiensttwisten in zijn stad 's-Hertogenbosch en in Breda (1577-1581) (2008) 79
L.P.L. Pirenne, 's-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht (1959) 211
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 204, 341, 344n
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 83, 99, 143, 217
M.H.M. Spierings, Het Schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400 LIX (1984) 26n, 45, 255-257
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 69, 112, 119-121, 124, 177