monumentcode: SOM1010
|
Om in te kunnen treden in een religieuze instelling in vroeger tijd, moest men gewoonlijk een groot bedrag aan geld bezitten. Om in een Bagijnhof te kunnen intreden was gewoonlijk een bedrag van f 1000,== vereist.1 In onderstaande acte komen de materiėle aspecten van het intreden bij de Kruisbroeders te 's-Hertogenbosch naar voren.2 Matthijs, zoon van Boudewijn Peeters van Santfoort te 's-Hertogenbosch heeft de wens te kennen gegeven te willen intreden tot het convent van de Cruijsbroeders aldaar. Daartoe gaat zijn vader op 1 maart 1623 een overeenkomst aan met de prior, Johannes Lievens, de subprior, Frater Adriaan, en de procurator Frater Wilhelmus Judoci, namens alle andere fraters.3 Matthijs zal opgevoed worden tot priester en religieus; Boudewijn zal in de periode van 6 weken tot 1 maand voorafgaande aan de professie een bedrag van f 700,== in eens betalen. Voorts zal hij het convent tijdens de professie een jaarlijkse en erfelijke rente van f 70,==, gevestigd op goederen van de Abdij van Bern te Heeswijk, schenken. Verder moet Boudewijn het habijt van zijn zoon bekostigen, een bed met zijn toebehoren, twee paar slaaplakens, twee sargien4, twee oorfluwijnen5 met een dozijn goede hemden, een nieuw Choorcleet en een nieuwe strijlpot. Volbrengt Matthijs zijn noviciaat niet, dan moet hij zijn geestelijk habijt aan het convent laten ter voldoening van zijn mondkost. Na volbrenging van het noviciaat wordt Boudewijn bevrijd van alle andere actien en pretensien. | 222 |
Noten | |
1. | Brabantse Leeuw 36, pag. 103 (1987). |
2. | Gemeente-archief 's-Hertogenbosch, Oud Notarieel Archief 2679 folio 2. |
3. | procurator: kloosteradministrateur. |
4. | sargien: dekens. |
5. | oorfluwijn: kussensloop. |
Dit klooster, dat achter de Vughterstraat aan het Kruisbroedershof stond, was van uit eerstgemelde straat te bereiken zoowel door eene poort, die, zooals wij reeds zagen, voor den Kuipertjeswal stond als door eene poort, de Kruisbroederspoort
| 343 | ||||||||
geheeten, welke voor het Kruisbroedersstraatje zich bevond 1); bovendien kon men er komen van uit de St. Jorisstraat door eene poort, ook genaamd de Kruisbroederspoort, waarboven zich uitstrekte eene kamer van het huis, nu genummerd St. Jorisstraat n° 11; van af deze poort liep naar het klooster eene straat, eveneens het Kruisbroedersstraatje geheeten, in welke laatste straat eene brug over de Dieze lag, die 16 September 1606 door dat convent aan de stad den Bosch werd overgedragen (Reg. n° 272 f. 322 vso). Naast de Kruisbroederspoort in de Vughterstraat stond het huis, genaamd in de Ploeg, thans genummerd 82. Nicolaas Kuysten, zoon van Aard Franchoyszn 2), verkocht 13 Augustus 1614 (Reg. n° 286 f. 434) van dat huis een bleekveld, gelegen achter het achterhuis van het voorhuis daarvan, welk voorhuis toen gezegd werd te staan naast de Kruisbroederspoort, - aan heer en mr. Henrick Voss, priester, baccalaurus in de Godgeleerdheid en pastoor der parochiekerk van St. Catharina te den Bosch, mr. Henrick van Heumen, licentiaat in de rechten en raad van den Bosch, Jan der Sluys en Emond Peterszn, in hunne hoedanigheid van fabriekmeesters der gezegde kerk, ten behoeve van haar „tot der zeer nootelycke vergrootinge van den kerckhoff aldaer tot begraeffenisse der dooden. Mr. Jacob van Balen, president-schepen van den Bosch, als man van Angela Creeft, dochter van Michiel en Elisabeth Kuysten, vernaderde echter het verkochte 12 Augustus 1615; hij was echter niet altijd de St. Catharinakerk zoo ongenegen als hij zich nu jegens haar betoonde, want 20 December 1596 (Reg. n° 260 f. 93 vso) had hij als man zijner genoemde vrouw, c.s. aan de Fabriekmeesters van die kerk verkocht, tot behoeft der breydinge ende ampliatie des kerkwechs der
| 344 | ||||||||
kercke voors, een tuin, gelegen omtrent der Cruysbroederenkercke in de Cruysbroederepoort tussen den kerckwech aen d'een syde ende erffenisse, eertijts Jan van de Laer, nu der fabrycke van St. Catharyne parochiekercke aen de ander syde.
Aan het einde der beide Kruisbroedersstraatjes moet ook nog eene poort gestaan hebben, die tot het Kruisbroedersklooster toegang gaf. zooals blijkt uit de na te melden Bossche Schepenakte van 1534 (Reg. n° 144 f. 418), betreffende het bouwen an eenen boog boven de Dieze achter het huis, genummerd St. Jorisstraat n° 11, en uit meergemeld werk van Jac. van Oudenhoven, eerste uitgave blz. 53, waar hij zegt, dat het volgend opschrift stond op de Kruysbroerenkerckspoort, welke de Vossen- of Kruisbroederspoort heette en blijkens van Oudenhoven 1.c. dit opschrift had:
Da tua dum tua sunt, post mortem tua non sunt.
De geschiedenis van het Bossche Kruisbroedersklooster vindt men bij Schutjes in diens meergezegd werk uitvoerig vermeld; ik zal daarom ze hier niet mededeelen. Alleen wil ik hier vermelden eenige bijzonderheden aangaande de kapel van dit klooster en de aan zijn kloostergebouw na 1629 gegeven bestemming, die Schutjes niet geeft en die ik vond in de Beschrijving van van Heurn.
Volgens die Beschrijving bestond de kapel van dit klooster aanvankelijk alleen maar uit het tegenwoordig koor der kerk van St. Catharina; dit prachtig stuk bouwwerk, dat het eenig merkwaardige is, dat oplevert het uitwendige van die kerk, welke naar hare vroegere eigenaars de Kruisbroeders - of, zooals meest gebruikelijk is, de Kruiskerk geheeten wordt, schijnt eerst in 1533 begonnen te zijn, omdat in een steen, staande in een harer dommers, dat jaartal uitgehouwen stond; in het gewelf van het koor stond het jaar 1542 geschilderd, wat kan beteekend hebben dat dit koor eerst in dat jaar voltooid werd.
| 345 | ||||||||
In het jaar 1569 werd deze kapel tot parochiekerk verheven 3) en daardoor al spoedig te klein om het aantal geloovigen te bevatten, die er hunne godsdienstplichten moesten vervullen; daarom werd in 1601 aan gezegd koor een schip gebouwd, waarvoor Anthony Schetz, baron van Grobbendonck, de toenmalige bevelhebber van den Bosch, den eersten steen legde, zooals blijkt uit het opschrift van een steen, die in den N.W. muur van dat schip gemetseld was en dat luidde als volgt:
Als men schreef sestien honderd en een.
Leyde den Heer van Grobbendonck, Gueverneur deser stat, Aan desen Piler den eersten steen. De uitbreiding der kapel schijnt in 1616 voltooid te zijn geweest, omdat dit jaartal in het gewelf van het schip geschilderd stond; dat gewelf was slechts van hout, terwijl dat van het koor van steen was; dit was ook beschilderd.
Bij den bouw van het schip werd daar aan de N.zijde ook nog een dwarspand gebouwd, doch aan de Z.zijde niet; dit werd waarschijnlijk nagelaten om het Kruisbroedersklooster, dat daar stond, niet te veel te beknellen. De Regeering der Stad deed in 1620 in het nieuw gebouwde schip dezer kapel, die nu geheel en al eene kerk was geworden, een raam plaatsen, waarin het wapen der stad geschilderd was, nadat reeds in het jaar 1609 Bisschop Masius 4) daarin een geschilderd raam gesteld had waarop hij in knielende houding was
| 346 | ||||||||
afgebeeld, terwijl aan zijne eene zijde geschilderd was Christus aan het kruis en aan den anderen kant de Moeder Gods. Bij het bloed, dat uit de zijde van den Zaligmaker liep, stond geschilderd: Hinc a sanguine pascor en uit de borsten zijner Moeder liep melk naar den Bisschop met de woorden er bij: Hinc ab ubere lactor, terwijl onder de beeldtenis van den Bisschop geschilderd stonden de woorden: Positus in medio quo me vertam nescio. Toen tijdens het Twaalfjarig bestand eenige Protestanten uit de Noordelijke Provinciėn des Rijks den Bosch waren komen bezichtigen en zij daarbij ook een bezoek hadden gebracht aan de Kruiskerk, vond men onder dit raam met rood krijt, blijkbaar door een hunner, geschreven:
O groote zot!
Keer u tot God. Tot veel twistgeschrijf gaf dit laatste glasraam aanleiding, zooals ik medegedeeld heb in Taxandria X p. 63.
Boven de Kruiskerk werd na hare voltooiing een torentje met een hooge spits geplaatst, in welk torentje twee luiklokken gehangen werden. Bij den geweldigen storm van 8 December 1703 woei dat spits er van af en viel het door het houten gewelf van het dwarspand naar beneden; daarna werd het torentje met een lager spits gedekt.
Bij het beleg van den Bosch in 1629 werd deze kerk erg gehavend 5), welke schade de Regeering der stad eerst in 1648 is begonnen te herstellen; het schijnt, dat dit werk pas in 1650 voltooid werd, omdat dit jaartal geplaatst werd boven het portaal, dat bij dit herstellingswerk aan deze kerk werd aangebracht; bij gelegenheid van dat werk werden twee kapelletjes der kerk wegens bouwvalligheid afgebroken; van Heurn gist, dat die aan weerszijden van het koor der kerk stonden. Toen deze kerk weder hersteld was, is zij door de Hervormden voor hunnen eeredienst in gebruik genomen. Hun predikant predikte er
| 347 | ||||||||
alleen des namiddags. De Regeeringspersonen der stad hadden in den Protestantschen tijd in deze kerk eene bank. In 1688 barste de klok, welke in den toren van deze kerk hing en toen is daarvoor in de plaats gehangen de klok, die zich bevond in den toren van de kerk van het Groot Begijnhof.
In het jaar 1758 bevond men, dat de vijf pilaren, welke aan de N.zijde der kerk stonden en welke de eenigen waren, die zij toen had, sterk Westwaarts begonnen over te hellen, zoodat men beducht werd, dat de kerk aan die zijde zoude instorten; daar aan hare buitenzijde geene plaats was om er een dommer tegen den gevelmuur der kerk te zetten, heeft de Regeering der stad, ten einde hare instorting te voorkomen, een sterken muur binnen in de kerk doen bouwen tusschen den laatsten der pilaren en haren Westelijken muur. In 1794 moesten de Hervormden deze kerk ontruimen, om ze te doen dienen tot garnizoensbakkerij der Franschen. Hare verdere lotgevallen vindt men nauwkeurig vermeld bij Schutjes IV p. 347 en volgd.
De grafzerken, welke zich voorheen in deze kerk bevonden en thans allen daaruit verdwenen zijn 6), waren de volgende:
Tegen de N. muur van het koor was eene fraaie graftombe, waarop in marmer uitgebeiteld stonden de wapens der hieronder te vermelden abten der Abdij van Bern, met eenige teekenen hunner waardigheid er bij, terwijl op een zwarten steen daarvan in gouden letters dit opschrift stond:
Monumentum reverendorum admodum in Christo patrum, Domini Johannis Vercuylen, Abbatis monasterii Beatae Mariae Virginis in Berna, Ordinis Praemonstratensis, hic in exilio sepulti. Obiit 1621 prima Novemb.
NEC NON
reverendorum admodum Dominorum ejusdem Monasterii Abbatum, pridem ob exilium hoc loco quiescentium, D. Adriani Vlimii,
| 348 | ||||||||
qui obiit 1606 18 Decembris, D. Arnoldi a Vessem de Tilborch, qui obiit 1608 24 August. Orate pro eis.
Tegen den Z. muur van het koor stond ook eene fraaie graftombe en wel van de familie van den Graef. Daarboven stonden de wapens van van den Graef en van Sambeek en daaronder stond in gulden letters in eenen blauwen steen dit grafschrift:
D. O. M.
Begravenisse Govaerts Gerardsen van den Graef, sterft den 29 December 1620. Ende Maria van Sambeek, sijn huisvrouwe, sterft den 9 Junij 1626, midt haere kienderen en kientskienderen, borgeren en cooplieden dezer stadt 1627.
In het O. einde van het koor lag eene groote grafzerk, waarvan door Schepenen van den Bosch 12 November 1773 de volgende beschrijving gegeven werd, die geregistreerd staat in Schepenregister n° 586 fol. 230:
Wy mr. Jan Hendrik van Heurn en Willem Gornelis van Heemskerck, scheepenen in den Bosch, maaken kenlijk, certificeerende mits deezen, dat wy ter instantie en requisitie van Jonkheer de Vooght, wonagtig binnen de stad Eyndhoven. gelaste, zoo hy zyde, van zyne principalen, ons hebben vervoegt binnen deeze stads parochiale kerk, gen., de Kruysbroederskerke en ons op het hooge choir hebben laaten aanwysinge doen van eenen grooten blauwen zarksteen met figuuren en wapenen behouwen, waarvan ons beschryvinge is versogt, dewelke wy bevonden hebben te weezen als volgt: in het middelste vak of perk was de gedaante van een manspersoon, omhangen met een mantel tot op de voeten, hebbende op de linkerzyde van de borst een cruys in deze gedaante (hamerkruis) en boven aan in dat vak ter weederzyde van het hooft een wapenschild, verbeeldende byde hetzelve, namentlyk een cruys (hamerkruis) aldus; in de bovenste afsneede stond in het midden in een rond de verbeeldinge van een ciborie met
| 349 | ||||||||
een halve Hostie boven uitkomende en aan de eene zyde het wapen van Masschereel en aan de andere zyde het wapen van Oey. byde met timbers; in de onderste afsneede stond deze inscriptie: Clauditur hoc saxo venerabilis D. Florentius Masscherelius, ordinis equestris Beatae Mariae Teutonicorum commendator in Vucht, qui obiit anno 1608 die 29 Aprilis, nec non Domicella Petronella Spirink, avia, ac soror sua Maria Masschereel, quae obiit 1540. Requiescant in pace.
De quartieren op den rand van deezen steen verbeelt, waaren vier aan elke zyde, als volgt:
Ten N.W. van laatstbedoelde zerk lag eene andere, waarop de wapens van de Fierlandt en de Wolff uitgehouwen stonden met dit grafschrift er onder:
Nobili et Amplissimo Viro Do. Simoni Fierlants, Philippo II° Hispaniarum Regi Catholico a Consiliis, ac per 18 annos Ducatus Brabantiae in districtu hujus Urbis Ditionibusque sub ea Quaestori generali.
NEC NON
D. Theodorae de Wolff, ejus carae conjugi, Liberi moesti posuere. Obiit ille 8 Aprilis 1601, illa 10 Decembris 1621. Jacet et hic Amplissimus Dominus Martinus Fierlants, eorum filius, nobilis paterni stemmatis, animi status ac tumuli aequus haeres, successor, ac Nobilis Domicella Catharina van Eyck praevius ante obiit 12 Febr. 1622.
Tu lector piis manibus bene apprecare.
In het schip der kerk lag niet ver van het koor eene zerk, waarop het wapen van van Gerwen uitgehouwen stond en waaromheen in het vierkant dit opschrift zich bevond:
| 350 | ||||||||
Hier leyt begraeven Jonker Jan van Gerwen die sterft in 't jaer 1504 den 19 October. En Juffrou Geertruyd sijn huisvrou, die sterft in 't jaer 1526 den 24 September. In elk der hoeken van het vierkant stond een kwartier en wel als volgt:
Wat verder westwaarts lag de grafzerk van de familie van der Sluys. Daarop stonden de wapens van van der Sluys en van Cronenburg en daaronder dit grafschrift:
Hier leyt begraeven Jan Jansse van der Sluys, sterft 1631 den 10 October. En Adriaan van der Sluys, sijn soon, sterft den 14 Januarij 1634. En Maria van der Sluys, huysvrou van Adolph Cremers, sterft den 2 Maert 1634. En Cornelis Jacobse van Vechel sterft den 17 November 1675. En Catharina Vilters, sijn huisvrou, sterft 25 July 1683.
Ter zijde van de wapens stonden deze, evenwel niet juiste kwartieren:
In het Z.W. van het schip lag de grafzerk der familie van den Velde gezegd Honselaer. Daarop stonden uitgehouwen de wapens van van den Velde gezegd Honselaer en van Wel en daaronder het volgend grafschrift:
Hier leyt begraven Heer Mathys Jansse van den Velde d. H., sterft den 26 Julij 1622. En Maria van Wel, sijn Ed. huysvrou, sterft den 15 Julij 1637. En Walraven van Rosmalen, sterft den 3 November 1619. Johanna Mutsaerts, sterft den 4 Februarij 1657 en Hr. Jan van den Velde d. H., haer man, sterft den 22 Junij 1668 aet. 78. Heer Franciscus van den Velde dict Honselaer sterft den 26 December 1685, desselfs soon. Juffrouw Joanna Maria van den Velde dict Honselaer, sijn Dogter, sterft den 27 December 1706.
In de doopkapel dezer kerk was nog een epitaphium
| 351 | ||||||||
ter nagedachtenis van Gerardus a Brueckelaer, haren derden pastoor, nadat zij tot parochiekerk verheven was. De inhoud van dat epitaphinm vermeldt Schutjes IV p. 350. Van Heurn vermoedt dat dit epitaphium eene schilderij was en dat die uit deze kerk in 1629, na de reductie der stad, verwijderd is. Het Kruisbroedersklooster stond ten O. der Kruiskerk en wel tusschen die kerk en het terrein der tegenwoordige gevangenis. Het werd in 1682 ingericht tot eene militaire gevangenis, de geweldiger provoost genaamd, nadat een deel van het gewezen Minderbroedersklooster, dat aan de Snellestraat stond, opgehouden had zulks te zijn; Foppens in zijne Historia Episcopatas Sylvaeducensis p. 300 deelt dit aldus mede: ex conventu crucigeroriim facti sunt carceres militum praesidii, terwijl in de Rekening van den Rentmeester der Geestelijke goederen van den Bosch over 1677 dit als volgt wordt medegedeeld:
Het Cruysbroeders clooster wort volgens resolutie van haar Ed. Mog., geexihibeert in de reechening de a° 1673, bewoont bij N. Bystervelt (zoo) als als oock in voorgaende reechening is geseyt.
Het voornoemde clooster, als in het voorgaande reeckeninge is geseyt, niet genoech en mochte gelden, ten tyde als haer Ed. Mog. heeren Gedeputeerdeu 1/2 Marty 1681 present waren hebben nu (soo men verstaet) toegestaen aen den capiteyn geweldiger tot desselfs won in ge en gevangenhuys memorie.
In 1748 bepaalden de Staten Generaal, dat het gewezen Kruisbroedersklooster speciaal zou dienen tot gevangenis voor de deserteurs tot en met den rang van sergeant of wachtmeester van de garnizoenen van den Bosch, Grave, Venlo, Gelderland en Utrecht en dat daartoe bestemd zoude worden eene zaal voor hun dag- en eene andere zaal voor hun nachtverblijf; over dag zouden zij met de boeien aan de beenen aan de vestingwerken moeten arbeiden. De Raad van State stelde voor deze gevangenen eenen ziekentrooster aan, die hun des Zondags den Bijbel moest uitleggen.
| 352 | ||||||||
In 1789 was deze gevangenis, gemeenlijk het Geweldiger genoemd, zoo oud en vervallen, dat de Raad van State besloot in de plaats daarvan op het fort de Papenbril eene geheel nieuwe te doen bouwen met vertrekken tevens voor den Provoost en den Krijgsraad. Het voormalig Kruisbroedersklooster, Geweldiger of Geweldiger provoost, zooals het ook heette, is daarop den 28 Juli 1801 door Bernard Willem de Roy van Wichen, kolonel-directeur van 's Lands Fortificatiėn, in zijne hoedanigheid van gemachtigde van den Agent van Oorlog der Bataafsche Republiek, verkocht aan Arnoldus Kluytmans, wonende te den Bosch; het werd toen omschreven als „huis en erf, voorheen gebruikt tot eene Militaire Provoost, gelegen bij de Manege”; de kooper zal dit gebouw toen wel gesloopt hebben; op de plaats, waar die provoost stond, staan thans gebouwen, toebehoorende aan de parochiale kerk van St. Catharina.
De provoost-geweldige, die over gezegde gevangenis of provoosthuis gesteld was, huurde in lateren tijd van particulieren een bij het Geweldiger staand huis, zooals blijkt uit eene Schepenakte van den Bosch van 29 Mei 1755, waarbij Peter van der Veen, vorster en gerichtsbode van Eersel, Duizel en Steensel, als gehuwd met Catharina Kelderman; Arnoldus Kelderman te den Bosch en Martinus van Heynsbergen, vorster en gerichtsbode van Vechel, als gehuwd geweest met Allegonda Kelderman, zijnde zij respectievelijk zoon en schoonzonen van Johan Kelderman, in leven koopman te den Bosch, aan Wouter van Aalst aldaar verkochten: een huis, staande bij het gewezen Kruisbroedersklooster, nu de woning van den Geweldigen provoost, achter de kerk aldaar naast een gangske, separeerende dit huis van het erf van mijnh. van Boxtel, door hunnen genoemden erflater 8 October 1738 gekocht geweest van Johannes Martinus, Thomas Wolterus en Maria Geertruid van der Vaart, alsmede van Jan Brouwers. Dit huis zal ook wel tot het Kruisbroedersklooster behoord hebben.
Op een erf van dit klooster was door den Staat na 1629 eene manege gebouwd, die in het jaar 1788 werd vergroot en
| 353 | ||||||||
geheel vernieuwd. Deze bestaat thans nog. Ook behoorden tot dit klooster de op blz. 333 vermeldde bleek, zoomede een open terrein, dat gelegen was ten W. der Kruisbroederskerk en, na te zijn vergroot toen deze kerk eene parochiekerk geworden was, een tijd lang tot openbare begraafplaats gediend heeft; thans is het als tuin in gebruik bij de bloemkweekers firma Verhoeven; op de poort daarvan kan men nu nog lezen de woorden: Gedenk de dood. | 354 |
Noten | |
1. | Zie hiervoren blz. 289. |
2. | Mathijs Henrickszn Kuysten verkocht in 1564 (Reg. n° 210 f. 382) aan zijne zuster Margriet de helft van een huis, staande in de Kruisbroederspoort tusschen het erf van het huis In de ploeg ex uno en dat der kinderen van Michiel Kreeft ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan eerstgemeld erf. |
3. | De Pastoor dezer parochiekerk kreeg tot pastorie het antieke huis, dat ten N. der kerk staat en waarin thans de koster van die kerk woont; blijkens het jaarcijfer, dat in den gevel van dit huis staat, werd het eerst in 1619 gebouwd, zoodat te voren de Pastoor der parochie van St. Catharina eene andere woning moet hebben gehad. Dit was ook werkelijk het geval, want blijkens eene Bossche Schepenakte van 1605 stond in dat jaar in de St. Jorisstraat tegenover het Kruisbroedersstraatje een huis, toebehoorende aan de Pastorie van de St. Catharinakerk, dat te voren had toebehoord, eerst aan mr. Ewald Mallants, daarna aan Catharina weduwe van Henrick van Deventher (zijnde deze laatste eigenares vermoedelijk Catharina van den Kerckhoff wed. van Henrick Proening van Deventher.) |
4. | Hij is 11 Juli 1614 in het hoogkoor der St. Janskerk van den Bosch begraven onder een monument, dat thans op eene andere plaats in die kerk staat. |
5. | J. van Oudenhoven 1.c. p. 30. |
6. | Men zie hierover nog van Heurn Historie II p. 512. |
1529 | Het uitbreken van de zweetziekte of Engelse pest. | |
1606 |
Op 16 september 1606 staat de prior Petrus van Balen van het Kruisbroedersklooster een stuk land en een brug over de Binnendieze af aan de stad, op voorwaarde dat de stad de brug zal herstellen en in de toekomst goed onderhouden. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 42, 49, 56, 91
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 259-260
L. van de Meerendonk, Het klooster op de Eikendonk te Den Dungen II (1964) 5
L. van de Meerendonk, Tussen reformatie en contra-reformatie IX (1967) 112, 119, 125, 126, 128, 134n, 145, 159, 216, 217, 223
L.P.L. Pirenne, 's-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht (1959) 13n
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 63, 127, 129, 215, 275, 323, 349, 369
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) 427-434