Noten | |
1. | Annalen van de Congregatie 1843, p. 62-63 |
2. | Broeder Aloysius, in de burgerlijke stand A.J.Froesch, geboren in Maastricht 28-4-1823 voor het onderwijs. |
3. | Annalen van de Congregatie 1843, p. 66-69 |
4. | Broeder Camillus, J. van den Heuvel, geboren 22-11-1818 in Tilburg; hij stierf in 1846 als gevolg van een cholerabesmetting tijdens de ziekenverpleging in Maastricht. |
5. | Broeder Alexius d.i. H.A. van den Broek, geboren in Tilburg 12-12-1818, zou werken als koster om daardoor gedeeltelijk in de kosten te voorzien. |
6. | Annalen van de Congregatie 1843, p. 76. |
Bronnen | |
• | br. drs. Winifred Ubachs (red.) 1840-1965 Broeders van Maastricht 125 jaar; |
• | Annalen van de Congregatie uit de jaren 1840-1870, met dank aan br. Frans Turkenburg, archivaris; |
• | Stadsarchief ´s-Hertogenbosch ´Rooms Weeshuis´, inv. nrs. 55, 57, 101, 102; |
• | Dr. J.J.M. Franssen, De Bossche arbeider in zijn werk- en leefmilieu in de tweede helft van de negentiende eeuw, Tilburg 1976 p. 386-397 |
In het begin van de 19e eeuw werden er verschillende religieuze congregaties gesticht om de erbarmelijke sociale onrechtvaardigheid te bestrijden. Daartoe leunden ze op de inzichten van de H. Franciscus (1180-1228) en de H. Vincentius de Paul (1581-1660). De vrijheid van godsdienst, min of meer gegarandeerd door de nieuwe regering, na de schuilkerkentijd van 1629 tot 1811, werd gerespecteerd. Pastoor Antonius van den Heuvel van de St.-Pieterskerk/parochie in ´s-Hertogenbosch vroeg aan religieuze congregaties om opvoeding en onderwijs in parochieschooltjes te verzorgen aan de peuters en kleuters uit arme gezinnen. In 1843 kwamen eerst drie Broeders van Maastricht hierheen, van de Congregatio Fratrum Immaculatae Conceptionis Beatae Mariae Virginis (FIC). Ze begonnen het ´Gesticht St. Joseph´, de armenschool. ´Het Gesticht van de H. Joseph te ´s Bosch marcheerde gezegend, de pastoor gaf zich veel moeite en sprak met veel lof over de goede geest en ijver van de broeders. Dit gaf ook aanleiding om broeders te vragen voor het Instituut voor Doofstommen te St. Michielsgestel. Men zou zich wel met twee broeders willen behelpen´.1 ´Bij zijn terugreis bezocht de overste van de broedercongregatie, Broeder Bernardus Hoecken, in het voorbijgaan het R.K. Jongensweeshuis in de Keizerstraat om zich op de hoogte te stellen van de inrichting en soms iets nuttigs te kunnen opdoen en er zijn voordeel mee te doen. Doch nauwelijks was hij weg of de weled. heer C.J.A. van Rijckevorsel, regent, kwam hem een bezoek brengen in het broederhuis bij de St. Pieterskerk, met het verzoek om broeders voor het weeshuis te bekomen. De overste durfde niet te zeggen hoe armzalig het met het personeel gesteld was, hij zou de zaak in overweging nemen. Het was voorzeker aanmoedigend te zien dat er zo veel goeds gesticht kon worden, vooral onder wezen, doch O.L. Heer wil ook niet dat men álles op eenmaal onderneemt en nog minder dat men het één om het ander bederft´.2
Het aantal aanmeldingen van de in 1840 gestichte broedercongregatie was nog gering. Van 1842 tot 1855 werden 45 broeders geprofest, zo´n 4 à 5 jonge mannen meldden zich per jaar aan, onderwijzers zowel als niet-onderwijzers, van 1855 tot 1875 waren dat er gemiddeld 6 per jaar. Aanvankelijk moest de Algemeen Overste daarom de inzet voor onderwijs aan armenscholen, in weeshuizen, katechismus-onderwijs aan parochieschooltjes en de verpleging-aan-huis beperken.
´Nadat nog een paar aspirant-broeders zich hadden gemeld, besloot men na rijp beraad aan het verzoek van de regenten van het weeshuis te voldoen en wel per 1 november. Drie broeders kwamen onder leiding van de stichter van de congregatie naar Den Bosch om het bestuur over de wezen op zich te nemen. Als broeder overste werd Alphonsus (geboren op 2-12-1822 te Tilburg) aangesteld, hij kon nauwelijks alleen lopen, hij was op de normaalschool te Rolduc geweest, met Gods gratie hulponderwijzer, destijds derde rang, dat was voor nu genoeg. Eén broeder voor kleermaker en één voor het werk´. ´Deze wond was wederom gezalfd, weliswaar schraal en mager, doch O.L. Heer was tevreden, de goede mening maakte alles goed´.3
Dat het werk in het Rooms Weeshuis, 24 uur per dag, 7 dagen per week, 365 dagen per jaar niet eenvoudig was, is te lezen in de Verslagen van de Regenten. De administratie werd in wekelijkse vergaderingen besproken, de Regenten waren altijd op zoek naar inkomsten. Het beslechten van geschillen en corrigeren van gedrag kostte ook veel tijd. In 1863 vinden we op de balans de ontvangsten en uitgaven van dat jaar. Uitgaven voor levensmiddelen, vlees, brandstoffen en licht, was- en bleekloon, aanschaf van kledingstoffen, schoenen, schrijfbehoeften, brood. Betalingen voor kerkelijke diensten, onderhoud van het gebouw en aan de belastingdienst. Daar stonden de inkomsten tegenover uit verhuur van landerijen en huizen, roggepachten, collecten in de stad en de kerken, interesten en … de verdiensten op doodskisten en waskaarsen die de broeders en weeskinderen produceerden en verkochten. De broeders hadden geen gemakkelijke taak en dat lieten ze de Overste in Maastricht ook wel weten. Vandaar de vele mutaties in het personeelsbestand.
´In 1850 werd een nieuwe algemeen overste gekozen. Deze broeder Alexius (van den Broek, die slechts één jaar in ´s-Hertogenbosch in de St. Pieterskerk als koster had gewerkt) nam enige verkeerde beslissingen, o.a. riep hij broeder Alphonsus van het Weeshuis in 1850 terug naar Maastricht, evenals br. Aloysius van de Armenschool van de St. Pietersparochie in 1851´.4
Bij de verkiezing van Alexius was voor hem openlijk propaganda gemaakt door een der pastoors van Maastricht, het leek erop dat de Maastrichtse geestelijkheid de ´pauselijke´ mannencongregatie wilde beïnvloeden, waarvan de Regel op 10 februari 1848 door Rome was goedgekeurd. In deze Regel vallen twee dingen op: er zullen geen priesters deel uitmaken van de congregatie en de pauselijke goedkeuring stelt de congregatie in staat beschikbaar te zijn voor de hele wereldkerk.
´In de gestichten H. Joseph, te ´s Bosch, noch in St. Michielsgestel, evenmin als in het Weeshuis te Amsterdam was men tevreden. Het gaf botsingen en onenigheden door de onbezonnen besluiten van de algemeen overste. In 1853 moest de algemeen overste terugkomen op zijn beslissingen. Men was in ´s Bosch op broeder Aloysius gesteld en eiste dat hij terugkwam. De algemeen overste moest bezwijken, ongaarne, maar hij stond toe wat men hem vroeg. Broeder Laurentius volgde hem in het Moederhuis op als onderoverste en novicenmeester´.5´In het Gesticht ´St. Joseph´ te ´s Bosch gingen de scholen enz. weder naar wensch, jammer maar dat de middelen en het personeel ontbraken om op andere punten van de stad ook scholen op te richten; de behoefte om R.K. scholen te hebben werd meer en meer gevoeld, het zedenbederf en de ongodsdienstigheid drongen door alle standen heen en de jeugd werd er de prooi van. Het was wel te betreuren dat het Bestuur (in Maastricht) zoo zonder kracht werkte voor het onderwijs, dat vooruit moest. De Eerw. Overste, een man van talent, doch onbekend met het onderwijs, moest zich laten geleiden, natuurlijk ontbrak hem de ware belangstelling voor het onderwijs´.6 Voorgevel van het Weeshuis aan de Keizerstraat, ca 1860
Achtergevel van het Weeshuis aan de Keizerstraat, anno 1860
(wordt vervolgd) |
Noten | |
1. | Annalen van de Congregatie 1844, p. 89 |
2. | Ibid. 1845, p. 100 |
3. | Ibid. 1845, p. 109 |
4. | Ibid. 1853, p. 177 |
5. | Ibid. 1853, p. 177 |
6. | Ibid. 1854, p. 185 |
Bronnen | |
• | br. drs. Winifred Ubachs (red.) 1840-1965 Broeders van Maastricht 125 jaar; |
• | Annalen van de Congregatie uit de jaren 1840-1870, met dank aan br. Frans Turkenburg, archivaris; |
• | Stadsarchief ´s-Hertogenbosch ´Rooms Weeshuis´, inv. nrs. 55, 57, 101, 102; |
• | Dr. J.J.M. Franssen, De Bossche arbeider in zijn werk- en leefmilieu in de tweede helft van de negentiende eeuw, Tilburg 1976, p. 386-397 |
Het kosteloze onderwijs aan de arme kinderen van de parochieschool van de St.-Pieter, het ´Gesticht St. Joseph´ genoemd, werd vanaf 1843 verzorgd door enkele broeders van de congregatie van de Onbevlekte Ontvangenis van de maagd Maria uit Maastricht die in 1840 was opgericht. De pastoor van de parochie, Antonius van den Heuvel, had hen daartoe overgehaald. Deze jongensschool werd in 1861 opgeheven. Dit was kennelijk het gevolg van het vertrek van de broeders van Maastricht in 1858. Het Rooms-Katholiek weeshuis in de Keizerstraat, waar vanaf 1845 ook drie broeders van Maastricht het onderwijs en de verzorging op zich hadden genomen, werd na 23 jaar ook geconfronteerd met het vertrek van de broeders en wel in 1870. Wat was er aan de hand?
´Het gesticht ´St. Joseph´, te ´s Bosch ging zeer wel. De heer pastoor aldaar was zeer tevreden, ook de broeders leefden er rustig en tamelijk naar genoegen, de ouders en kinderen beminden de broeders en de aanzienlijken stelden belang in het gesticht. De terugkomst van br. Aloysius had weder alles hersteld. Hij had de hoogste klas voor zich, de kinderen maakten goede vorderingen, doch de duivel, jaloers en nijdig over het goed dat deze school beloofde, kon niet nalaten onkruid te zaaien. Van de algemeen overste in Maastricht, broeder Alexius, moest br. Aloysius terug naar het moederhuis en stelde hem als novicenmeester aan. Hij bleef alsdan vrij van school, hield zich met huiselijke bezigheden onledig, hielp den eerwaarde overste in zijn administratie, terwijl hij ook tegelijk onderoverste was´.1
Broeder Alexius bestuurde de congregatie van 1850 tot 1857, blijkbaar niet tot ieders tevredenheid; broeder Bernardus werd in 1857 tot algemeen overste herkozen en bleef dit tot zijn dood in 1880.
Deel van de stadsplattegrond, anno 1870, met de St. Pieterskerk en het huis Achter de Tolbrug nr. 5 (a) . De voormalige schuilkerk stond daarachter. In 1843 werd die ingericht als school (a) De ´St. Pieterskerk´ stond er van 1843 tot 1982.
Reeds sedert enige tijd ontstonden er moeilijkheden omtrent het bestaan der broeders in het gesticht St. Joseph. Dit gesticht was begonnen alleen voor arme kinderen der parochie St. Pieter, terwijl een broeder tegelijkertijd het ambt van koster bekleedde. Men beweerde dat door omstandigheden de broeders niet meer in hun onderhoud konden voorzien en men begon met de kinderen te laten betalen. Het hoofdbestuur in het moederhuis in Maastricht verzette zich hier tegen, omdat het hoofddoel der congregatie was de armen bij voorkeur pro Deo te onderwijzen en dat men oordeelde dat de nood niet vereiste dat men van het doel der oprichting afweek. De broeders werkten gratis, daarbij zag men bij de invoering van de nieuwe wet
Van 1857, de exameneisen werden verzwaard en de broeders moesten meer studeren voor akten, hetgeen ten koste ging van het praktische werk.
geen middel om aan uitbreiding te denken; de zaken zagen er somber uit. De eerwaarde pastoor der parochie drong aan en meende dat het bestuur der congregatie zou toegeven, hetgeen echter niet gebeurde. Liever het gesticht verlaten, tot grote smart van de parochianen die zeer gaarne dat gering offer ter bekostiging van de broeders wilden bijdragen; doch men had zich misrekend. De broeders zouden het gesticht verlaten. Op de 14de maart nadat de broeders in het gesticht ruim 14 jaren voor de arme kinderen gewerkt hadden, vertrokken ze uit hetzelve. De school werd door een onderwijzer overgenomen, doch verviel weldra. Later heeft men vele pogingen aangewend om broeders te ´s Bosch voor de scholen te bekomen, ook voor de parochie St. Pieter, doch de omstandigheden veroorloofden het niet.
De jongensschool in de parochie St. Pieter werd in 1861 opgeheven; de school kon kennelijk het vertrek van de broeders van Maastricht niet te boven komen.2
Had de congregatie de loop der zaken kunnen voorzien, dan waren de broeders wellicht nimmer uit ´s Bosch vertrokken, doch de vrees voor de nieuwe wet op het onderwijs, gebrek aan geschikt personeel, maar vooral met het oog op de H. Regel, waren zovele beweegredenen, die later echter geheel en al omkeerden.3De hoogeerwaarde heer Mgr. L. H. Rutten, de stichter van de congregatie, die om bijzondere redenen de gestichten te ´s Bosch, St. Michielsgestel, ´s Hage en Amsterdam in drie jaren niet meer bezocht had, verkoos deze schone maand om zijne broeders te gaan bezoeken. Welk een genoegen hun stichter en weldoener in hun midden te mogen ontvangen. Vrolijk en opgeruimd bracht hij enige dagen onder hen door, iets wat nimmer gebeurde, dewijl Zijne Hoogwaardige doorgaans slechts korte tijd bij hen verbleef.4 (wordt vervolgd) |
Noten | |
1. | Annalen van de Congregatie 1856, p. 199 |
2. | Zie Franssen p. 395. |
3. | Annalen van de Congregatie 1858, p. 215-217 |
4. | Ibid. 1868, p. 336 |
Bronnen | |
• | br. drs. Winifred Ubachs (red.) 1840-1965 Broeders van Maastricht 125 jaar; |
• | Annalen van de Congregatie uit de jaren 1840-1870, met dank aan br. Frans Turkenburg, archivaris; |
• | Stadsarchief ´s-Hertogenbosch ´Rooms Weeshuis´, inv. nrs. 55, 57, 101, 102; |
• | Dr. J.J.M. Franssen, De Bossche arbeider in zijn werk- en leefmilieu in de tweede helft van de negentiende eeuw, Tilburg 1976 p. 386-397 |
De eerste wezen in het Rooms-Katholiek weeshuis in de Keizerstraat, het voormalige Hof van Zevenbergen, kwamen in 1783. De jongens werden bevoogd door de z.g. binnenvader. Het Bestuur bestond uit vooraanstaande Bosschenaren, de Regenten. Het Stadsarchief in onze stad heeft 13 meter aan documenten over de geschiedenis van dit Weeshuis. Vooral de Notulen van de vergaderingen van de Regenten geven veel informatie. Op 31 oktober 1845 worden enige broeders van Maastricht en zusters van de Choorstraat vermeld: ´Christelijke broeders ten getal van drie, en zusters ten getal van vier, worden in de vergadering geroepen, wordt aan dezelve in het kort onderrigting hunnen plichten en bedieningen gegeven en vervolgens aan de kinderen voorgesteld´. Het takenpakket was voor de drie broeders zo veel omvattend, dat er na enkele decennia onenigheid ontstond met de Regenten van het Armenweeshuis, en wel in 1869, waarna de Broedercongregatie een onherroepelijk besluit nam. In de Annalen van de broedercongregatie over 1869 staat: ´Menigmaal was opgeworpen geworden, dat om duurzaam te werken en den vrede te bewaren, het volstrekt nodig was, dat het getal broeders en de werkzaamheden zodanig moeten kunnen verdeeld worden, dat men geregeld de oefeningen kan verrichten en men elkander kan afwisselen. De broeders, ofschoon religieus, blijven toch mens en het is den mens nodig, zich van tijd tot tijd al eens te ontspannen; de boog kan niet altijd gespannen blijven. Twee dergelijke gestichten waren reeds door de broeders verlaten en een derde was aan de beurt´. ´Reeds jarenlang had men (i.c. de broeders) geklaagd over het weeshuis te ´s Bosch. Dit gesticht werd door drie onzer broeders bediend; het was onmogelijk aldaar geregeld te leven, meermalen had men pogingen aangewend om het getal der broeders te vermeerderen door er een parochiale school mee te verenigen; doch dit bleef zonder gevolg, een bijzondere omstandigheid veranderde de zaak. De broeder overste die er reeds jarenlang werkzaam was geweest en tot dusverre van de heren regenten bemind was geweest, viel niet meer in de smaak van enige heren regenten; er was geen vooruitgang onder de wezen; men werkte zijdelings om zijne verplaatsing´.
Het betreft de Heer H. Voss, d.i. broeder Servatius, binnenvader, die na een verzoek zijnerzijds, volgens een beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken van 25 mei 1859, lager onderwijs aan de wezen mag geven - hij behaalde de hoofdakte in 1862 - ; hij was te Cuyk geboren op 30 april 1821 en was overste in het weeshuis van september 1850 tot eind januari 1861 en van september 1862 tot 1 mei 1870. Hij was van 1847 tot 1850 alg. overste.
´Middelerwijl viel er iets voor, dat onenigheid ten gevolge had. Men zou een plaats inrichten voor kapel, doch deze moest dienen voor jongens en meisjes, voor Zusters en Broeders. Men scheen daarmede vooralsnog genoegen genomen te hebben, doch de Alg. Overste of het Bestuur der Congregatie berustte daarin niet: men wilde zo goed mogelijk alle gemeenschap vermijden, gegrond op ondervinding. Dit gaf aanleiding tot groot verschil en men besloot het gesticht te verlaten, weliswaar om vele redenen niet aangenaam, doch er was bezwaarlijk iets goeds van te maken. 24 Jaren hadden de broeders het weeshuis bediend en nog al vele opofferingen moeten doen´.1´Middelerwijl naderde de tijd dat de broeders het weeshuis te ´s Bosch zouden verlaten. Men was overeengekomen met mei 1870 te verhuizen; nu verlangde men de broeders te hebben in de parochie St. Catharina voor scholen en wilde men ook gezamenlijk werken met de parochie St. Pieter, alwaar vroeger broeders geweest waren. Het aanbod was voor de broeders zeker vleiend en gaarne hadden zij het aangenomen, doch twee bezwaren stonden in den weg, gebrek aan personeel en de broeders van de congregatie van O.L. Vrouw, moeder van Barmhartigheid (z.g. Fraters van Tilburg) die al een school in de stad hadden. Ofschoon vooral de Z.E. Heer Kuppen, pastoor van de St. Catharina bleef aanhouden en al het mogelijke wilde doen, de congregatie durfde het voorstel niet aannemen´.2
Hiermee kwam een eind aan de aanwezigheid van de Broeders van Maastricht in ´s-Hertogenbosch.
De Regenten noteerden in hun verslag van de gebeurtenissen nogal geagiteerd: ´de houding die broeder overste tegenover de Regenten heeft believen aan te nemen …´. En: ´we kunnen niet anders dan berusten en zo spoedig mogelijk de nodige stappen doen om in de bestaande behoefte te voorzien´. Dat hebben ze gedaan: Op 4 juli 1870 wordt een overeenkomst getekend tussen de Regenten van het Rooms Armenweeshuis en het bestuur van het Instituut ´des bonnes oeuvres´ te Ronse / Renaix in België. Er zullen 4 broeders van Ronse komen, van de congregatie van O.L.V. van Lourdes, ook wel bekend als de Broeders van Dongen, waar ze zich ook gevestigd hadden. De vier broeders zijn inmiddels op 1 mei 1870 reeds met hun werkzaamheden in het weeshuis begonnen). In de zes artikelen van de overeenkomst wordt o.a. gesproken over een behoorlijke voeding, verwarming, bewassing en een geschikte bidplaats. Het bestuur van het weeshuis zal per jaar 300 gulden betalen aan het Instituut.3 |
Noten | |
1. | Annalen van de Congregatie 1869, p. 349-350 |
2. | Ibid. 1870, p. 352 |
3. | Zie S.A. Weeshuis inv. nr. 101 |
Bronnen | |
• | br. drs. Winifred Ubachs (red.) 1840-1965 Broeders van Maastricht 125 jaar; |
• | Annalen van de Congregatie uit de jaren 1840-1870, met dank aan br. Frans Turkenburg, archivaris; |
• | Stadsarchief ´s-Hertogenbosch ´Rooms Weeshuis´, inv. nrs. 55, 57, 101, 102; |
• | Dr. J.J.M. Franssen, De Bossche arbeider in zijn werk- en leefmilieu in de tweede helft van de negentiende eeuw, Tilburg 1976 p. 386-397 |
2014 |
Ton VogelBroeders van Maastricht in 's-Hertogenbosch1KringNieuws 1 (2014) 26-27 |
|
2014 |
Ton VogelDe broeders van Maastricht in 's-Hertogenbosch2KringNieuws 2 (2014) 4-5 |
|
2014 |
Ton VogelDe broeders van Maastricht in 's-Hertogenbosch3Bossche Kringen 1 (2014) 22-23 |
|
2014 |
Ton VogelDe broeders van Maastricht in 's-Hertogenbosch4Bossche Kringen 2 (2014) 34-36 |