Midden in een wijk, die in de late middeleeuwen het centrum was van de lakenindustrie, leefde een kleine, typisch middeleeuwse kloostergemeenschap: de bogarden. Een stil zijsteegje van de Verwersstraat, het Oud Bogardenstraatje, herinnert eraan dat zij in deze buurt hebben geleefd en gewerkt. Bogarden of begarden waren vrome mannen die naar het voorbeeld van de begijnen in de 13e eeuw, gezamenlijk leefden en zich toelegden op gebed, innerlijk leven en handenarbeid. In 1309 kochten enkele mannen een huis in de Verwersstraat, ongeveer op de plaats van het huidige Noordbrabants Museum en bestempelden het tot klooster. De bogarden verdienden de kost met het weven van wollen lakens. Net als de begijnen waren het geen echte kloosterlingen, maar hadden ze een status tussen een kloosterling en leek in. Bogarden kun je mannelijke begijnen noemen. In 1439 namen ze de regel en kledij van de derde orde van Sint Franciscus aan, enkele bogarden werden tot priester gewijd. In 1467 sloten acht bogarden zich aan bij de orde van de Kruisheren. Naderhand ontstond er een conflict tussen de nieuwe Kruisheren en de overgebleven bogarden over het eigendomsrecht van de kloostergebouwen. Paus Paulus II besliste in 1469 ten gunste van de bogarden, waardoor de Kruisheren gedwongen waren te vertrekken. Het aantal bogarden was in 1526 tot zeventien opgelopen. Daarna begint er langzaam een verval in te treden. Omstreeks 1588 was hun klooster bijna uitgestorven, er leefden er toen nog twee. Het klooster werd afgestaan aan de zusters van Sint Annenborch, in 1613 kochten de jezuïeten het. |
De bogarden waren vrome mannen die naar het voorbeeld der begijnen in de 13e eeuw, gezamelijk een leven leidden van gebed, boete en handenarbeid. In Den Bosch verenigden zij zich in 1309; in 1340 aanvaarden ze de regel van de derde orde van Sint Franciscus. Hun klooster was gelegen achter de huizen van de | 43 |
Verwersstraat, aan de overkant van de Dieze; daar, rondom omgeven door de lakenindustrie, verdienden ook zij de kost met weven op de getouwen die ze op de weefkamer van hun klooster hadden staan. Op den duur verloor deze vorm van kloosterleven toch zijn werfkracht. Het getal der bogarden liep terug. Omstreeks 1588 was hun klooster bijna uitgestorven. Zij stonden het daarom af aan de zusters van het Rosmalense klooster Sint Annaborch die in 1572, na de plundering van dit klooster door de hervormden, naar Den Bosch waren gevlucht en tot dan een onderkomen hadden gevonden in het huis De Cluyt, dat gelegen was ongeveer ter plaatse van het wachthuis links van de ingang van het Gouvernementsplein. | 44 |
Kort na 1300 ontstond te 's-Hertogenbosch een groepering van zogenaamde Bogarden of Begharden. Het waren mannen, die een religieuze gemeenschap vormden, maar geen geestelijke regel volgden.7 Zij vestigden zich in een huis aan de zuidzijde van dat deel van de Colperstraat, | 3 |
dat later Verwerstraat zou gaan heten. In deze stadswijk bloeide vanouds de textielnijverheid.8 Ook de Bogarden voorzagen met het weven van linnen in hun onderhoud, hetgeen, zoals ook elders waar kloostergemeenschappen dit deden,tot conflicten met 't weversgilde aanleiding heeft gegeven.9 In 1439 besloten zij de derde regel van Sint Franciscus aan te nemen. Een kleine dertig jaar later gaf een aantal van hen er echter de voorkeur aan, om tot de orde der Kruisheren toe te treden, hetgeen natuurlijk op een splitsing van het convent moest uitlopen. Een geschil over de eigendom der kloostergebouwen werd in 1470 door paus Paulus II ten voordele der Bogarden van de derde regel van Sint Franciscus, zoals zij voortaan heetten beslist . De Kruisheren verlieten het klooster, de Franciscaner Tertiarissen sloten zich aan bij het kapittel van Zepperen.10 In het begin van de 16e eeuw schijnen de Bogarden "clercken ende scholieren", die in de stad naar de latijnse school gingen, in de kost gehad te hebben.11 Of ze zelf ook onderwijs hebben gegeven, is niet bekend. Vanaf die tijd begint echter ook een langzaam verval in te treden, een verpaupering, die zich overigens niet alleen tot de Bogarden beperkte. Zij kon in deze periode alom in | 4 |
de Nederlandse kloostergemeenschappen geconstateerd worden.12 Rond 1575 moet het dieptepunt bereikt zijn, zowel voor wat betreft de fondsen waaruit de kloosterlingen voor hun levensonderhoud konden putten, als voor wat betreft de toeloop van nieuwe conventualen. In 1571 worden de Bogarden maar voor één gulden "aangeslagen" in de bijdrage die aan de kloosters gevraagd werd ten bate van de oprichting van een seminarie voor het nieuwe bisdom 's-Hertogenbosch, terwijl bijvoorbeeld de Wilhelmieten in dezelfde stad getaxeerd werden op 20 gulden.13 Volgens de bul van paus Sixtus V van 1 mei 1585, waarbij aan de zusters van Sint Annenborch toestemming werd verleend om gebruik te maken van de gebouwen van het Bogardenklooster, waren er al sedert 28 jaren slechts twee fraters over, waarvan de één als "confessor" van een vrouwenklooster in de stad optrad en de ander geheel alleen het huis bewoonde.14 De genoemde beslissing moet dan ook voor Sixtus V niet moeilijk geweest zijn. | 5 |
Noten | |
7. | R.R. Post, "Kerkgeschiedenis van Nederland in de Middeleeuwen" (2 dln. Utrecht/Antwerpen, 1957) 226. |
8. | A.FO. van Sasse van Ysselt, "De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch alsmede hunne eigenaren of bewoners in vroegere eeuwen. Aantekeningen uit de Bossche schepenprotocollen loopende van 1500-1810" 9z.j., z.p.; 3 dln.) II, 215-249: "De Verwerstraat". |
9. | N.H.L. van den Heuvel, "De ambachtsgilden van 's-Hertogenbosch vóór 1629. Rechtsbronnen van het bedrijfsleven en het gildewezen" (Utrecht, 1946) 122. D. de Man, "Maatregelen door de middeleeuwse overheden genomen ten opzichte van het economisch leven der kloosterlingen en leden van congregaties"; Bijdragen voor Vaderlandse Geschiedenis en Oudheidkunde, vijfde reeks, VIII (1921) 277-293. |
10. | Hensen, "De kroniek", 255-256; Schutjes, a.w. IV, 397-399; M. Schoengen en D. de Kok O.F.M., "Monasticon Batavum" (5 dln. Amsterdam, 1941-1942) I supplement, 81. |
11. | R.R. Post, "Scholen en onderwijs in Nederland gedurende de middeleeuwen" (Utrecht/Antwerpen, 1954) 169; Nauwelaerts, "Latijnse school", 115. |
12. | L.J. Rogier, "De ondergang der kloosters" in Beschouwing en onderzoek (Utrecht/Antwerpen, 1954) 66-79. |
13. | G. van den Elsen O.Praem. en W. Hoevenaars O.Praem., "Analecta Gijsberti Coeverincx" (uitgegeven door het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, z.p., z. j.) 209. |
14. | Hensen, "De kroniek", 256; Aubertus Miraeus en Joannes Franciscus Foppens, "Opera Diplomatica" (4 dln. Leuven/Brussel, 1723-1748) IV, 140. |
1873 |
L.H.C. SchutjesBogardenGeschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch IV (1873) 397-399 |
|
1983 |
mr. J.A.M. HoekxBegijnen en BogardenBossche Bouwstenen VI ('s-Hertogenbosch 1983) 16 |
|
1991 |
Ad van Drunen, E. Jas, J.A. van OudheusdenKloosters, Kronieken en KoormuziekHet Noordbrabants Genootschap ('s-Hertogenbosch 1991) 29 |
|
2002 |
Ad van DrunenBogaardenklooster, later Tertianenklooster en van 1609-1629 JezuïetencollegeKloosters en religieus leven ('s-Hertogenbosch 2002) 74 |
1309 |
Er ontstaat in de stad een godsdiensige vereniging van jonge mannen, de Bogarden, die geen kloosterhabijt dragen, maar een genootschap vormen dat door handenarbeid de kost verdient en een godsdienstig leven wil leiden. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1398 |
De Bogarden zijn gevestigd in een huis aan de Verwerstraat, waar zich thans het Gouvernement bevindt. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1468 |
Een deel van de Bogarden gaan over naar de orde van Kruisheren met toestemming van de bisschop van Luik. De generaal van de Kruisheren te Hoey komt zelf naar 's-Hertogenbosch om deze inlijving te voltrekken. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1470 |
De Bogarden hebben weefgetouwen in hun klooster geplaatst. Het gilde van de wevers komt hier tegen in opstand. Het geschil wordt als volgt opgelost: de broeders mogen voortaan maximaal acht weefgetouwen hebben en ze moeten een cijns van drie ponden betalen. Daartegenover staat dat het meesterschap niet vereist is en zij behoeven geen eigen wapenuitrusting te bezitten. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1515 |
In 1515 werd het weven hen door het stadsbestuur geheel verboden. In die tijd hadden de inmiddels bij het kapittel van Zepperen aangesloten Bogarden scholieren van de latijnse school in de kost. Bron: Bossche Bouwstenen VI |
|
1585 |
Paus Sixtus V geeft op 1 mei toestemming tot de verkoop van het Bogardenklooster aan het convent van Annenborch uit Rosmalen. Deze zusters willen zich vestigen in het Bossche klooster, dat de Bogarden na de Beeldenstorm hadden verlaten. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1588 |
Hoewel de paus hen reeds drie jaar tevoren toestemming hiervoor gegeven had, betrekken de nonnen van Sint Annenborch nu eerst feitelijk her voormalige Bogardenklooster. Zij doen dat op één voorwaarde: wanneer zich Jezuïten in 's-Hertogenbosch willen vestigen, dan zal het voormalige Bogardenklooster aan deze Jezuïeten worden afgestaan. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1609 |
Precies een maand na afkondiging van het Twaalfjarig Bestand komen er vanuit Antwerpen vijf Jezuïeten naar Den Bosch. Zij worden hartelijk ontvangen door Bisschop Masius en vestigen zich in het voormalige Bogardenklooster in de Verwerstraat, waar nu nog enige zusters van Annenborch wonen. Zij gaan daar onderwijs geven. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
? |
Alleen van de in de 17e eeuw aan het Jezuïtenklooster toeggevoegde woonhuizen aan de Verwersstraat zijn nog enkele aanwezig. Van het gesloopte pand 'De Pauwe' zijn onlangs bij graafwerkzaamheden funderingen ingemeten. Deze stammen uit de 15e eeuw. Bron: Kloosters, Kronieken en Koormuziek |
|
1985 |
Bij een archeologisch onderzoek in 1985 zijn de funderingen van enkele kleine huisjes aan het Bogaardenstraatje onderzocht. Achter de huisjes was een hellingbaan naar het water van de Dieze. Bron: Kloosters, Kronieken en Koormuziek |
1519 |
Kapittel 9Afkoop van den bieraccijns door het Convent van de Boogaarden, voor het bier dat door de Klerken en scholieren binnen 's Hertogenbosch te school gaande en in dat Convent wonende, gebruikt.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 334
|
|
1521 |
Kapittel 75Het convent St. Geertruide te 's Hertogenbosch ontvangt loten voor aan de stad 's Hertogenbosch geleende gelden.Idem de conventen achter Tolbrug op den Uilenburg en de Bogaarden.
R.A. van Zuylen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch I (1863) 367
|
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 17
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 257
L. van de Meerendonk, Het klooster op de Eikendonk te Den Dungen II (1964) 4, 5, 21, 28, 37, 45, 46, 51, 53, 56, 88, 99
L. van de Meerendonk, Tussen reformatie en contra-reformatie IX (1967) 32, 112, 113n, 117, 119, 122, 125, 126, 128, 150, 183, 214, 215, 251
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 63, 127, 129, 131, 369
Jan Sanders, 'Verkloostering in het vijftiende-eeuwse 's-Hertogenbosch' in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 33 (2016) 80-81, 95
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) 397-399