afb. H. Korvers
n° 72 Ging men van het erf, waarop thans de Teekenschool staat, in de richting van de Vughterstraat, dan kreeg men eerst aan zijne rechterhand twee naast elkaar staande woningen,
| 427 |
die dan eens twee verschillende eigenaren dan weder slechts één eigenaar hadden. Arnoldus, zoon van Jan van Broeckhoven genaamd Persoens en Yda, de bastaarddochter van Dirck Lambertszoon, verkocht in 1530 (Reg. n° 138 f. 31 vso) de naast het erf der Teekenschool staande woning, (nu genummerd 80 en 78), welke alstoen gezegd werd te zijn: huis, erf en achterhuis, staande tusschen het huis van Daniel van Vlierden ex uno en dat van domicella Mechteld, weduwe van Ricold van Vladeracken 1), ex alio, aan Henrick Henrickszoon die Loose, wever. Later behoorde deze woning aan Ancelmus Ancems, spelmaker. In 1585 behoorde deze en de andere daarnaast staande woning aan Johanna, dochter van Everard van de Water Peterszn, de echtgenoote van Lambert Stooters van Enckevoirt, den zoon van Peter Mathijszoon; zij verkocht toen (Reg. n° 240 f. 166) de naast het erf der Teekenschool staande woning aan mr. Jan Schenckels, zoon van den med. doctor Dominicus Schenckels; deze woning werd 8 Mei 1623 door Cornelis van Davelaer weder verkocht en wel aan Huybrecht de Mares, commandant op 't fort royael op Deuteren en capiteyn in Spaenschen dienst, die ze 29 September 1625 (Reg. n° 325 f. 312) op zijne beurt verkocht aan Reynier Gevaerts, commissaris van het leger van den Koning van Spanje.
De andere woning (nu genummerd 76) behoorde eens aan Jacob van Vladeracken, zoon van Gerard en domicella
| 428 |
Mechteld van Nuland; hij schijnt kinderloos te zijn gestorven, want na zijnen dood traden als eigenaars daarvan op de bloedverwanten zijner moeder (Reg. nos 141 f. 274; 152 f. 300; 158 fos. 57 en 156 en 161 f.143), alsmede de erfgenamen van Philips van Geldrop, den tweeden man zijner vrouw (Reg. n° 152 f. 300); zij verkochten ze in 1540 en 41 aan Dirck, den zoon van Peter, den zoon van Jan de Borchgrave. Diens dochters Maria, begijn op het Groot begijnhof te den Bosch, Petra en Egidia de Borchgrave verkochten 11 Februari 1558 (Reg. n° 201 f. 499) deze laatste woning, die toen gezegd werd te zijn: huis, erf, plaats en achterhuis, staande tusschen de woning van Ancelmus Ancems, spelmaker, ex uno en het huis der erfgenamen van Zeger, den zoon van Jan Goijartszn van Hedel, ex alio, aan Jan, den zoon van Gielis van Bladel. In 1585 behoorde ook deze woning, zooals wij zooeven reeds zagen, aan Johanna van de Water en in 1625 was zij het eigendom van de weduwe van Jan van der Meer. In 1640 behoorden de beide woningen aan Maria Laureynsdochter Donckers, de weduwe van Goijart Wynants Roelofszn van Bernagie, bierbrouwer 2); hunne dochter Theodora Wynants van Bernargie, laatst weduwe van den med. doctor Ambrosius Lintermans, verkocht 22 November 1658 (Reg. n° 415 f. 230) de meest Vughterstraatwaarts staande woning aan Willem Peterszoon van Oudenhoven, notaris te den Bosch, die ze 28 November 1661 (Reg. n° 456 f. 121), als wanneer ze gezegd werd te staan tusschen het huis van den kapitein Faex ex uno en het huis van Peter Groenhoft en dat van Hendrijck de Marees, Fransch predikant te den Bosch, ex alio, weder verkocht aan Jacob de Gruyter Aertszn, commies ter recherche te den Bosch; de andere woning werd 5 Mei 1664 (Reg. n° 444 f. 328) door laatstgenoemde gekocht van voorzegden Peter Groenhoft, die ze 16 Juli 1660 gekocht had van den curator over den desolaten boedel van genoemde Theodora Wynants van Bernagie. Van voornoemden | 429 |
de Gruyter erfde deze beide woningen Agnes van Loenen weduwe van Nicolaas Coenen, van wie ze geërfd werden door haren kleinzoon mr Gerard Cornelis van Blotenburg; deze liet als zijne weduwe na Maria Vreda van Blotenburg, (die na zijnen dood hertrouwde met Jacob van Brandwyck) en als zijn kind Vreda Elisabeth van Blotenburg, die geboren was uit zijn huwelijk met haar. Genoemde van Brandwyck verkocht 25 Juli 1739 (Reg. n° 559 f. 331 vso) voor zijne genoemde vrouw en voorzegd kind de naast het erf der Teekenschool staande woning, welke nu gezegd werd te zijn: huis met erf en achterhuis, staande tusschen het huis van den Predikant de Witt ex uno en het volgend huis ex alio, aan Lucas Wesselman, burger van den Bosch, en de andere woning, welke alstoen omschreven werd als: een schoon huis, voorzien van schoone kamers en keukens en met eenen schoonen tuin, staande tusschen het voormeld huis en dat van van Gemert, aan Daniel Mobachius Quaet, professor in de medicijnen en regeerend schepen van den Bosch; zij heette toen de Witte hand. Over het daarop volgend huis, thans genummerd 74, komt in Reg. n° 101 f. 231 vso de navolgende schepenakte van 17 November 1506 voor: Jan, zoon van Goyart van Hedel en weduwnaar van Yda, dochter van Zeger van Brede en Geertruid, de dochter van Henrick Back, den zoon van Gyselbert van Loen, doet afstand van den tocht van een huis, staande aan de Oude Huls tusschen dat van Gyselbert Gyselbertszn van Doorn ex uno en dat van Jan die Ridder ex alio, (welk huis Jacob van Gheel had verkocht aan genoemden Henrick Back), ten behoeve van Zeger, zijnen zoon, dien hij had van zijne genoemde vrouw, waarna die zoon dat huis, hetwelk nu was: „huis, erf, plaats, achterhuis en tuin, staande tusschen dat der erven van Jacob van Vladeracken ex uno en dat van Peter die Borchgreve ex alio, en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het erf van Heer Cornelis van Bergen, heer van Zevenbergen, de Mortelgrave tusschen beide liggende,” overdroeg aan zijnen genoemden vader.
| 430 |
Zeger van Hedel voornoemd had yan zijne vrouw Aleid, dochter van mr Willem van den Bosch, deze kinderen: Lazarus, Martha, huisvrouw van Henrick de Heusch en Zeger van Hedel; dezen verdeelden in 1550 (Reg. n° 180 f. 16) de nalatenschappen van hunnen grootvader Jan Goyartszn van Hedel en diens tweede vrouw Aleid van Gunterslaer en alstoen kreeg Lazarus voor zijn deel dit huis, dat daarbij omschreven werd als een huys, erve, hoff ende erffenisse, dair aenliggende, staende in Sint Jorisstraet tegen den hoff over van de Schutten van den Alden Voetboege. Genoemde Lazarus van Hedel huwde met Cecilia Kievits Cornelisdochter, en verwekte bij haar eene dochter Barbara, die de huisvrouw werd van Lambrecht Dirckszn Remmen, raad van den Bosch en dat huis erfde; het werd toen gezegd te zijn: eenre voirpoirte, voirplaetse, hoven, woonhuysinge ende afterhuysinge, staande in de St. Jorisstraat bijna tegenover den Bogaard van de Oude Schutterij tusschen het huis van Goyart, zoon van Wynand Roelofszn, bierbrouwer, ex uno en dat der erfgenamen van wijlen Jor. Willem de Borchgrave, heer van Oerle, ex alio (Reg. n° 257 f. 252 vso). In 1650 (Reg. n° 493 f. 114) werd het door Aert van Orthen verkocht aan Servaas van Zutphen. Later behoorde dit huis aan mr. Johan van Gemert advocaat te den Bosch, die gehuwd was met Maria Anna Goolen, dochter van mr Cornelis Coolen Henrickszn, advocaat te den Bosch en rentmeester van de Adellijke Abdij van St. Geertruid te Leuven. Johan Baptist van Gemert, die naar alle waarschijnlijkheid hun zoon was, verkocht 4 Mei 1757 (Reg. n° 576 f. 290 vso) dit huis, dat alstoen omschreven werd als: huis met achterhuis, tuinkamer, stal en tuin, zich achterwaarts uitstrekkende door eene poort, de Faasche poort genaamd 3), tot aan de gedempte Mortelgraaf, aan Theodora Allegonda Suyskens 4), dochter van
| 431 |
mr Paulus 5) en Theodora Maria de Hee en weduwe van Franciscus Hyacinthus van den Berghe; zij woonde toen te Vught, vermoedelijk op Sionsburg en stierf te den Bosch 7 Februari 1762. Haar man werd 15 Augustus 1718 in het bedehuis van St. Catharina te den Bosch gedoopt en was zoon van den kapitein Adriaan Hyacinth van den Berghe 6) en Beatrix Josepha van Geffen, die 3 Juni 1714 in gezegd bedehuis gehuwd waren; laatstgenoemde was denkelijk de dochter van Petrus van Geffen, die 14 Juni 1717, als op blz. 418 noot 2 is gezegd, het huis Sionsburg kocht. De echtelieden van den Berghe-Suyskens hadden deze kinderen: a. Isabella Theodora, gedoopt 25 Mei 1746 in het bedehuis van St. Jan te den Bosch, huwde met Jor. Johannes Baptista Josephus Guyot, aalmoezenier der stad Antwerpen; b. Theodora Johanna, gedoopt alsvoren 6 October 1747, huwde met Jor. Jan Steven Grigis en c. Franciscus Josephus, gedoopt alsvoren 7 Augustus 1749, aalmoezenier der stad Antwerpen, huwde aldaar Maria Theresia de Knyff. Zij verkochten 22 April 1776 (Reg. n° 584 f. 369) het goed Sionsburg aan Jan van Heemskerck, kolonel te den Bosch, en 4 October 1775 (Reg. n° 592 f. 209) het door hunne moeder, als gezegd, gekocht en hierbedoeld huis aan mr. Zacharias Mathias Lomans, advocaat te den Bosch; deze verkocht 4 April 1778 dat huis (Reg. n° 585 f. 185 vso), dat nu stond tusschen dat van na te noemen kooper ex uno en het huis de Witte hand, toebehoorende aan Mobachius Quaet, ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende voor de Franse (Faasse) poort van de straat tot aan de gedempte Mortelgraaf , aan Daniel Baert Verspyck, schepen van den Bosch en rentmeester der geestelijke goederen in de kwartieren van Oisterwijk en Kempenland, zoon van
| 432 |
mr Arend Verspyck 7), die gehuwd was met Theodora Elisabeth Nobel en weder zoon was van Leonard Verspyck, ontvangergeneraal in het Kwartier van Nijmegen en Huberta Ingenool; gezegd huis, dat, toen hij het kocht, was een huis met achterhuis, kamer, stal, tuin en erf, werd door hem tot eene hovenierswoning gemaakt, wat het nu nog is. De executeur van het testament van genoemden Daniel Baert Verspyck verkocht 28 Juli 1807 (Reg. n° 622 f. 348 vso) deze hovenierderij, die toen gezegd werd te zijn: „een moeshof meteen kamertje voor aan den ingang en achteraan eene woning, mitsgaders stal en koetshuis,” aan Johan van der Bruggen in diens hoedanigheid van rentmeester van het na te melden Kuysten's of Loyen's Mannengasthuis. Het huis, waarin dit oudmannenhuis thans gevestigd is, staat naast laatstbedoelde hovenierswoning en is nu genummerd St. Jorisstraat 72.
De oudst bekende eigenaar daarvan was Peter, de zoon van Peter Rycolduszoon de Borchgrave; dat hij de zoon was van dezen Peter Rycolduszoon blijkt ten duidelijkste uit eene Bossche schepenakte van 1524 (Reg. n° 127 f. 449), waarbij Peter, de zoon van eerstgenoemden Peter de Borchgrave, verkocht het goed ten Mortel onder Udenhout, dat door zijnen overgrootvader, Rycoldus de Borchgrave, gekocht was geweest, alsmede uit eene Bossche schepenakte van hetzelfde jaar (Reg. n° 128 f. 139 vso), waarin uitdrukkelijk gezegd wordt, dat Peter de Borchgrave, die, als gezegd, het goed ten Mortel verkocht, had tot pater eerstgenoemden Peter de Borchgrave, tot avus diens vader Peter en tot abavus den vader van dezen laatste, Rycoldus de Borchgrave; het blijkt verder ook nog zoo duidelijk mogelijk uit eene Bossche schepenakte van 1523 (Reg. n° 125 f. 111). Ik beroep mij op al deze akten, omdat in het werk van L. de Herckenrode Collection de tombes etc
| 432 |
dans les églises et couvents de la Hesbaye blz. 337 gezegd wordt, dat Peter de Borchgrave, de verkooper van het goed ten Mortel, de zoon was van Dirck de Borchgrave 8) en Geertruid Brant van Grobbendonck en dientengevolge de meening kon ontstaan, hadde ik mijne bewering niet gestaafd, dat ik mij vergiste.
Eerstgenoemde Peter de Borchgrave huwde met 1° Zumborch, dochter van Floris van der Dussen en Elisabeth Brant; 2° Beatrix, dochter van Adolf van Dommelen en Heylwich, de dochter van Jan Loenman Janszn; uit heide huwelijken kreeg hij kinderen; die uit den eersten echt waren: a. Peter de Borchgrave, die stierf 6 September 1553 en huwde met Anna van Nuland; b. Maria de Borchgrave, echtgenoote van Bartholdus Wyffliet Janszn; c. Willem de Borchgrave, heer van Oerle en Meerveldhoven.
De onder a en b genoemde kinderen erfden het hierbedoeld huis, thans genummerd 72; zij bezaten het reeds 28 Augustus 1505 (Reg. n° 99 f. 349), als wanneer het omschreven werd als: domus, area, ortus ac domus posterior, sitae in Buscoducis ad vicum dictum aen den Alden Huls in opposito pomarii Sagitiariorum ibidem inter hereditatem Johannis Goyartssoen van Hedel ex uno et inter hereditatem Egidii dicti des horemekers ex alio, tendentes a dicto vico retrorsum usque ad hortum Domini Cornelii de Bergis, domini de Zevenbergen, Grevenbroeck, etc., quodam fossato interjacente.
| 434 |
Zij verkochten 6 Maart 1524 (Reg. n° 128 f. 139 vso) dat huis, dat alstoen gezegd werd te zijn: domus, area et camerae, necnon domus posterior, olim dicti quondam Petri de Borchgreve (hunnen vader n.l.), sitae in Buscoducis quasi in opposito pomarii Antiquorum Sagittariorum, dicti den Ouden Scutter bogart ibidem, inter hereditatem Johannis, filii quondam Godefridi de Hedel, ex uno et inter hereditatem Egidii horenmakers, ex alio, tendentes a communi platea retrorsum usque ad hereditatem heredum domini Cornelii de Bergis, domini temporalis de Zevenbergen, Hezewijc, etc., in quibus quondam Petrus (vader de Borchgrave zeker) decessit, aan domicella Beatrix, dochter van Adolph van Dommelen en weduwe van dien Peter de Borchgrave in vruchtgebruik en aan hare kinderen in eigendom.
In 1565 behoorde dit huis, dat toen gezegd werd te zijn: porta, domus, area, ortus ac domus posterior, staande tusschen het huis van Lazarus Zegerszn van Hedel ex uno en dat van mr Willem van den Bosch, ex alio, aan Willem de Borchgrave, heer van Oerle en Meerveldhoven, den hiervoren reeds genoemden zoon van Peter de Borchgrave en diens eerste vrouw Zumborch van der Dussen; van zijne echtgenoote Everarda van Nuland, dochter van Everard en Adriana van Kessel Jansdochter, had hij deze kinderen: Everard, schepen van den Bosch, Yda en Jan de Borchgrave, koningsgezind kapitein te den Bosch in 1584. Willem de Borchgrave droeg in dat jaar aan dezen laatste (Reg. n° 239 f. 421) over de heerlijkheid van de parochie en dorp Meerveldhoven mette warande, vogelrye, visscherye, cueren, breucken, amenden, criminele ende civile confiscatien van bastaerd goederen etc. Genoemde Jan de Borchgrave schijnt kinderloos vóór zijnen broeder Everard te zijn gestorven, want in 1592 noemde deze laatste zich heer van Oerle en Meerveldhoven. Toen in 1607 de nalatenschappen van diens ouders verdeeld werden, werd het hierbedoeld huis, - waarin die ouders hadden gewoond en dat in dat jaar omschreven werd als: huysinge met erve, tuinen, plaets en poort
| 435 |
in de St. Jorisstraat” - aan hem toegescheiden 9). Hij verkocht het 13 Mei 1610 (Reg. n° 297 f. 95) aan Jor. Henrick Dachverlies Joriszn. Laatstgenoemde kooper behoorde tot een tak der adellijke familie Dachverlies 10), van wie Jan Janszn Dachverlies reeds vroegtijdig te den Bosch gevestigd was 11); deze huwde met Goeswina van Varick (die na zijnen dood hertrouwde met Frans de Vos van Steenwijk); zij schonk hem deze kinderen:
a. Margaretha Dachverlies, die huwde met Jan van Bemmel en hem schonk eene dochter Anna, alsmede een zoon Sweder van Bemmel; (Bossche schepenakte van 1530).
b. Henrich Dachverlies, die volgt onder I;
c. Walraaf Dachverlies 12), die huwde met Elisabeth van Rijswijck Gerardsdr en bij haar deze kinderen verwekte: Jan en Geerlac.
I. Henrick Dachverlies, hiervoren onder b genoemd, was eerst schepen en daarna hoogschout te den Bosch; hij verkocht in 1535 een huis, staande in de Hinthamerstraat aldaar naast dat van zijnen vader; kocht 25 Juni 1534 (Reg. n° 147 f. 200) van Willem, den zoon van Jan van Rijswijck en Geertruid, dochter van Willem Monicx, zoon van mr Jan, een steenen huis met erf, klein huis, boomgaarden en grachten, genaamd Havelsdonck, (of Havincdonck), staande te Belveren onder Haaren en huwde met Engelken, dochter van Peter Colen den oude; in 1544 deelden hunne kinderen: Henrick, Geertruid, beiden toen reeds meerderjarig en Franck, Joris, Walraaf en Mariken, toen
| 436 |
nog minderjarig, voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 645 f. 214) hunne nalatenschappen en werd alstoen toebedeeld een huis, genaamd Crakenstein, met aanliggende hoeve, gelegen te Ruimel ter plaatse de Plack, aan Henrick, Franck en Geertruid voornoemd. Van deze kinderen 13) huwde: Henrick met Christina 14), dochter van Henrick de Ruyter, (die bij haar verwekte twee dochters Angela en Christina); en Geertruid met Albert Henrickszn de Ruyter; waren mr Franck en Walraaf geestelijken; werd Mariken non en huwde
II. Joris Dachverlies met Yda van Berckel Aelbrechts dochter. Zij schonk hem deze kinderen:
a. Jor. Henrick Dachverlies, den kooper van het hierbedoeld huis; hij huwde met 1° Marie van Vladeracken, dochter van Nycolaus en Barbara van Brecht; 2° Agnes de Gruytere, dochter van Jor. Philips, heer van Dirksland.
b. Angela Dachverlies, huwde met Floris van Ysselsteyn, wien zij schonk: Christoffel Floris, Maria en Margaretha van Ysselsteyn.
c. Aelbrecht Dachverlies.
d. Willem DachverlieSj in 1609 vermeld.
De onder II a genoemde Jor. Henrick Dachverlies Joriszn verleende 23 Juni 1614 (Reg. n° 339 f. 478 vso) als weduwnaar van Agnes de Gruytere Philipsdochter eene grondrente uitliet hierbedoeld huis, dat alstoen omschreven werd als: huysinge, poorte, ledige plaetssen, hoff, voorhuysinge ende achterhuysinge, staande in de St. Jorisstraat tegenover den Ouden Schuttersbogaard tusschen het erf van Lambrecht Remmens, schepen van den Bosch, ex uno en dat van den schrijnwerker Herbert ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de bleek,
| 437 |
genaamd het Hof van Zevenbergen. In zijne hoedanigheid van weduwnaar verkocht hij verder 19 Mei 1618 (Reg. n° 253 f. 279) dit huis aan Jor. Lodewijk Vereycken, kapitein ten dienste der Aartshertogen Albert en Isabella. Van laatstgenoemde kwam dit huis, hoe blijkt niet, aan Frans Franssen, koopman te Keulen, die het 18 December 1634 verkocht aan Johan van Werden, priester; deze verkocht het 19 November 1636 (Reg. n° 338 f. 248 vso) weder aan Jor. Elbert Le Lyon, president-schepen van den Bosch en drossaard van Oud-Herlaer. Hij was gehuwd met Adriana Vlas, dochter van Jacob en Anna Raessen, die hem deze kinderen schonk: Henrick, heer van den Grooten Ruwenberg, luitenant in de compagnie van den kommandant van Tuyll van Bulkenstein en kastelein, rentmeester en stadhouder van de leenen van Oud-Herlaer; en Digna, die huwde met den kapitein Frangois Doublet de Margigny; aan haar werd 30 September 1655 (Reg. n° 408 f. 172 vso) uit de nalatenschap harer ouders het hierbedoeld huis aanbedeeld, dat alstoen omschreven werd als een huis met stal, plaats en tuin, staande aan de St. Jorisstraat tusschen het huis der kinderen Lambert Remmens, ex uno en dat van mr. Philips, knopmaker, ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Mortelgraaf. Hoe dit huis uit haar bezit geraakte is mij niet kunnen blijken; wellicht werd het gerechtelijk uitgewonnen. Blijkens eene akte van den Bosschen notaris Theodorus van Asten van 24 November 1702 werd het bewoond door Catharina van Roye weduwe van Rutger Tulleken, schepen van den Bosch en is het toen bij de verdeeling van de nalatenschappen dezer echtelieden toebedeeld aan hunne dochter Antonetta Tulleken, die het 24 Februari 1707 (Reg. n° 520 f. 211 vso) verkocht aan Abraham Tscharner, luitenant-kolonel in het regiment Zwitsers van den kolonel Chambrier en echtgenoot harer zuster Helena Tulleken; het werd alstoen gezegd te zijn huysing, erve, hoff, stallinge ende koetshuys in de St. Jorisstraat, ex uno mr Johan van Gemert, ex alio Verheijen, Van laatstgenoemden kooper erfde het
| 438 |
diens dochter Barbara Antonetta Rosina Tscharner, die huwde met 1° den kapitein Adriaan de Lange; 2° in 1742 Herman Gideon Clemens, professor in de godgeleerdheid en predikant te den Bosch, weduwnaar van Alletta Lampsins. Haar tweede man overleed 23 Februari 1772, zij op dienzelfden dag, een half uur na hem (Reg n° 586 f. 148); zij stierf kinderloos en dientengevolge erfden de kinderen van haren broeder Abraham Assuerus Tscharner, vaandrig in Zwitserschen dienst, haar hierbedoeld huis, evenals zij ook van haar erfden hare helft in het kasteel Nieuw-Herlaer onder St. Michielsgestel; dezen verkochten gezegd huis 30 Juni 1772 (Reg. n° 591 f. 310 vso) aan den hiervoren reeds genoemden Daniel Baert Verspyck. De executeur-testamentair van dezen laatste verkocht 28 Juli 1807 (Reg. n° 622 f. 348 vso) ook dit huis, dat alstoen gezegd werd te zijn: huis met poort daarnaast, groote open plaats, schoone tuin, tuinkamer, stal en koetshuis, alles bij elkander staande tusschen diens voorschreven perceel ex uno en het huis van van Kerkhoven ex alio, aan den Rentmeester van het Kuysten's of Loyen's Mannengasthuis, om te dienen tot woning van de oude mannen, voor wie dat gast- of oudmannenhuis gesticht werd. Stichters van dat gasthuis waren Willem Loyer en diens huisvrouw Heylwich; volgens J. van Oudenhoven t.a.p. blz. 126 richtten zij het op in 1407, doch volgens eene oude akte geschiedde zulks in 1440. Het werd eerst gevestigd op den Uilenburg te den Bosch en kreeg in 1535 zijne statuten. Toen een gedeelte van den Uilenburg en daarmede dit gasthuis in 1614 bij het eerste Capucynenklooster van den Bosch getrokken werden, werden de oude mannen van dit gasthuis in een gebouw in de Tolbrug straat aldaar overgebracht, alwaar zij verbleven totdat zij in 1809 werden ondergebracht in het hier beschreven huis; het gasthuis in de Tolbrugstraat, (dat stond tegenover de vroegere kazerne, nu van den Bergh's schoenfabriek), is in 1822 door den Provisor van dit gasthuis verkocht.
Dat gasthuis werd aanvankelijk gesticht voor vijf be-
| 439 |
hoeftige mannen, vroom van leven en buiten staat om in hun onderhoud te voorzien. In den beginne was voor hen geen leeftijdsgrens gesteld, doch later is die bepaald op 60 jaren. Volgens de statuten zouden zij verpleegd worden door eene meid, die, evenals zij, jaarlijks zoude bekomen 40 brooden en wekelijks een braspenning, terwijl die meid bovendien zoude ontvangen eene huur van 4 Rijnsche guldens 's jaars Zij kregen daarenboven elk een kan bier 's daags en allen gezamenlijk jaarlijks een half varken. De oude mannen, die in dit gasthuis werden opgenomen, waren gehouden daarin te brengen een behoorlijk bed en 12 pond fijn tin. Na de familie Loyer waren provisors van dit gasthuis leden der familie van Witmeer, welke aan haar verwant was. Door het huwelijk van Mechteld van Witmeer (of Witmerii) Jansdochter met Claes Kuyst of Kuysten, secretaris van den Bosch, kwam het provisorsschap van dit gasthuis in diens familie en van daar, dat het ook het Kuysten's gasthuis genoemd wordt.
Uit het huwelijk van genoemde Mechteld van Witmeer met Claes Kuysten werd geboren Hendrik Kuysten, schepen van den Bosch in 1538, wiens zoon was Gijsbert Kuysten, die in 1599 stierf en tot vrouw had Susanna van Casteren, dochter van Jacob Gerritszoon en Wendelke Spijckers; tot hunne familie behoorde mr Otto van Cattenburch 15), die dientengevolge provisor van dit gasthuis werd; hij werd als zoodanig opgevolgd door den in dat jaar geborenen mr Leonard Kuysten van Hoesen; deze was een kleinzoon van Leonard van Hoesen, die gehuwd was met Maria Kuysten, de dochter van mr Gerard Kuysten, die weder een achterkleinzoon was van voornoemden Gijsbert Kuysten;
Mr Leonard Kuysten van Hoesen assumeerde zich op 23 Juli 1793 als provisor van dit gasthuis Dr Petrus Josephus van Berckel, als zijnde van den bloede van deszelfs stichters;
| 440 |
op zijne beurt assumeerde deze zich na doode van genoemden van Hoesen in 1809 tot provisor Mr Petrus Andreas van Meeuwen, van wien hij bij de akte van benoeming verklaarde, dat hij ten duidelijkste onderricht was, dat deze een afstammeling van de Kuysten's was; hetzelfde verklaarde hij van zijnen neef, den eerwaarden heer Theodorus Dominicus van Berckel, dien hij bij akte van 10 April 1816 tot zijnen opvolger aanstelde. Jhr. Mr. P.A. van Meeuwen voornoemd werd als provisor opgevolgd door zijnen zoon Jhr. mr. Eduard van Meeuwen en deze laatste door den tegenwoordigen provisor Jhr. mr. Petrus van Meeuwen, oud-president van het Gerechtshof te den Bosch. Dit gasthuis is, blijkbaar tengevolge van den grooten politieken invloed van zijnen toenmaligen provisor, ontkomen aan het vernietigingsbesluit van den Franschen Prefect van 28 December 1811, want het bestaat nog altijd als eene zelfstandige stichting. In de plaats van vijf worden daarin thans twaalf oude mannen verpleegd, die wegens dat getal in den volksmond heeten de Twaalf apostelen.
Het tweede huis verder dan dit huis in de richting van de Vughterstraat, nu genummerd 68, was het Jacob Uter Oisterwyck's gasthuis, dat Jacob Uter Oisterwyck en zijne vrouw Mechteld, de dochter van Godevaert Schunken, in 1408 hadden gesticht voor dertien oude mannen. Dit gasthuis kocht 29 Mei 1660 (Reg. n° 440 f. 322) daarbij aan het daarnaast in de richting van de Vughterstraat staand huis, dat aan den anderen kant grensde aan dat der weduwe van den predikant Valckenarius; het was de kleindochter van Arend Gast, echtgenoote van den kuiper Pieter Swaen te Haarlem, die het aan dat gasthuis verkocht. Dit gasthuis is 29 September 1789 aan zijne bestemming onttrokken doordien zijne toenmalige rentmeester het toen verkocht aan Jacoba Oucoop weduwe van Wouter van Wolfsbergen.
| 441 |
Noten | |
1. | Voor van Vladeracken zal moeten worden gelezen de Borchgrave, zooals blijkt uit eene akte van 12 Maart 1505 (Reg. n° 100 f. 312), waarbij Daniel van Vlierden Danielszn aan Jan van Os Hermanszoon verkoopt een huis, genomen van twee naast elkaar gelegen huizen, staande aan de Oude Hulst tusschen het huis van Jan Persoens ex uno en dat der erven van Rycold de Borchgrave ex alio, en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan eene gracht. Genoemde Rycold de Borchgrave had tot vrouw na te noemen Mechteld van Nuland Jansdr., die na zijnen dood hertrouwde met Gerard van Vladeracken. (In 1507 deelden voor Schepenen van den Bosch de dochters van Geerlach van Nuland Willemszn, zijnde Sophia en Aleid, de huisvrouw van Henrick van Lynther. (Reg. n° 101 f. 410); genoemd Geerlach van Nuland had ook nog een zoon Jan van Nuland, wiens zoons waren Alfard, (Reg. n° 161 f. 143) en Jacob (Reg. n° 141 f. 274). Rycold de Borchgrave en Mechteld van Nuland hadden tot kinderen: Johannes Theodorus; Rycold en Ludovicus, conventuaal in de Abdij van Berne. |
2. | Men zie over zijne familie Maandblad van de Nederland Leeuw XXIX blz. 90 en vlgd. en blz. 207. |
3. | Men zie hierover Reg. n° 456 f. 121. |
4. | Haar broeder was Constantyn Suyskens, geboren te den Bosch 20 Aug. 1714 en gestorven te Antwerpen 1771. Bij was Jezuit en nam een werkzaam deel aan de Acta Sanctorum der Bollandisten. |
5. | Hij was zoon van mr Lambert Suyskens en Maria Elisabeth van Beughem, dochter van Jaspar, (den zoon van Jan Janszn en Catharina Grevenraet) en Johanna van Wamel. |
6. | Men zie zijne genealogie in het werk: La familie van den Berghe. Anvers 1890. |
7. | Zijn broeder Johan Stephan Verspyck, majoor der Infanterie, had van zijne vrouw Elisabeth Maria Smits een zoon mr Leonhard Verspyck, gedoopt te den Bosch 10 Januari 1728, die de stamvader werd van den adellijken tak van zijn geslacht. |
8. | Dirck de Borchgrave, die de zoon was van Dirck de Borchgrave en Margaretha Bacx genaamd Houtappel. (Hun andere zoon was Ricold de Borchgrave, die weder tot zoon had Dirck van Borchgrave, welke huwde met Yda van Kryeckenbeeck Jansdr die hem schonk: Rycold en Heylwich de Borchgrave), werd in 1492 bij doode zijner moeder beleend en stierf in 1519; hij had van zijne genoemde vrouw deze kinderen: a. mr Dirck de Borchgrave, schepen van den Bosch, stierf kinderloos in 1536. b. Arnd de Borchgrave, stierf omstreeks 1540, h. Anna van den Daele, die hem schonk: 1° Adriaan, die ongehuwd bleef; 2° Jan; 3° Dirck; 4° Catharina; 5° Geertruid. c. Margaretha de Borchgrave, h. Nicolaus Oem van Bockhoven (Reg. n° 125 f. 423 vso). d. Ida de Borchgrave h. Gerard van Berckel. |
9. | Zijne vrouw was Johanna 's Groets, dochter van Jor. Michiel, heer van Piepingen en Schalckhoeven; zij schonk hem een zoon Michiel de Borchgrave. |
10. | Men zie over dezen tak Maandblad van de Nederl. Leeuw XX blz. 129. |
11. | In 1524 wordt vermeld frater Adrianus, bastaard van Jan Dachverlies en biechtvader van het klooster Valle St. Hieronymi te St. Truiden. |
12. | In 1545 (Reg. n° 169 f. 328) worden vermeld de navolgende bastaarden van Walraaf Dachverlies en Marie, de bastaard van Frans de Vos van Steenwijk: Anneken en Jan; deze laatste trad in 1555 op als man van Sophia, dochter van Joorden die Leeuwe. |
13. | In eene Bossche Schepenakte van 1552 (Reg. n° 185 f. 280) wordt nog als hunne zuster vernield: Antonia, huisvrouw van Petrus Janszn van den Yser. |
14. | Zij hertrouwde na zijnen dood met Jor. Willem van Heerdt. |
15. | Hij was kleinzoon van Dirck van Cattenburch, president-schepen van den Bosch, die gehuwd was met Catharina van Casteren (dochter van Jacob, den zoon van Jacob Gerritszn voornoemd) en zoon was van mr Jean Louis van Cattenburch, secretaris van den Bosch en Moralla Catharina Copes, dochter van Otho en Josina Schade van Westrum. |
1981 |
prof. mr. J.P.A. CoopmansDe Bossche liefdadige instellingen gedurende de Franse tijdBossche Bouwstenen IV (1981) 79 |
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 355
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) IV. 529