Woordenlijst

Ruud van Aart

Auditeur / Auditeurmilitair:
bij de krijgsraden en schuttersraden. Deze titularissen nemen bij die collegies, die regt spreken in strafzaken over krijgslieden te water en te land en over schutters, het ambt waar van het Openbaar Ministerie. Zij werden door de Koning aangesteld, en, voor zover zij bij het leger behoren, uit 's lands kas, en bij de schutterijen uit de gemeentekas betaald. Zij zijn belast met de vervolging van de zogenaamde militaire misdrijven, dat zijn die misdrijven, welke óf alleen door krijgslieden kunnen bedreven worden, óf die ook wel door andere burgers kunnen begaan worden, doch voor den militairen strafrechter gebracht worden, omdat de schuldige in krijgsdienst is. De auditeur spoort alle feiten en omstandigheden op, die tot klaarheid kunnen brengen, welk misdrijf en onder welke omstandigheden een misdrijf gepleegd is, en wie de schuldige daaraan is; hij verzamelt de bewijzen, die nodig zijn om 's rechters veroordelend vonnis te kunnen uitlokken; hij leidt de voorlopige instructie der zaak, vóór zij aan 's rechters kennisneming wordt onderworpen, dagvaardt den beschuldigde daarna voor de rechter, en tracht dan zijne beschuldiging te staven door een juiste uiteenzetting van al de feiten en omstandigheden, die door zijn onderzoek hem gebleken zijn, ten einde de rechter tot het vellen van een vonnis in staat te stellen.
Besseman:
Afgeleid van bessem, bezem. Gelet op de te betalen huishuur gaat het om een bezemmaker. Zie ook D 210.
Bidder:
Na de reformatie kwamen er veel lieden in de steden wonen die niet tot een gilde behoorden. Deze lieten zich begraven door personen die van het leiden van begrafenissen hun beroep hadden gemaakt. Meestal waren deze personen koster, kapper of hadden zij een rouwwinkel waar men lange jassen en hoeden kon huren. Aangezien de titel 'aanspreker' aan de gildeknecht was voorbehouden, noemden zij zich 'bidders' of 'doodbidders'. Bron: Funerair lexicon.
NB In Den Bosch kende men in de negentiende, begin twintigste eeuw de term 'aanzegger', een persoon - de begrafenisondernemer - die bij familie en buren en bekenden het overlijden van iemand kwam aanzeggen.
Bierdrager:
Van stadswege aangestelde vervoerder van bier.
Zij verzorgden zowel het lossen van de vaten bier (en wijn) uit de schuiten naar de kelders van de bierstekers (die zorgden voor het bottelen en verhandelen van soorten bier) en het vervoer van bestellingen naar particulieren en tappers. In Amsterdam was het bierdragers verboden tijdens de arbeid te drinken en mochten aan de loskade geen tapperijen gevestigd zijn. Bier werd gevaat in tonnen van 155 liter en in halve en vierendeelstonnen.
Borgerprovoost:
Zie ook onder 'Provoost'.
Cessat:
Staat soms als aantekening bij de te betalen belasting. Het is de afkorting van cessante causa cessat effectus en betekent dat bij het ontbreken van de oorzaak ook het effect ophoudt. De bewoner is vertrokken, of is opgehouden met de bedrijfsactiviteit zodat geen belasting meer behoeft te worden betaald (zie bv C 197 en C 226)
Clapperman (Klepperman):
Is een nachtwacht die in vroeger tijden met klep (een apparaatje vergelijkbaar met een ratel) de ronde deed en daarbij ook riep hoe laat het was. Ook fungeerde hij in veel plaatsen als brandwacht en dorpsomroeper. Met het klepperapparaat - een hamer aan een korte, houten steel die als een bel heen en weer werd gezwaaid[2] - maakte hij een luid en indringend geluid bij brand. Zie ook 'Nagtroeper'.
Commandeur:
Een militair gezags- of evelhebber over een vesting of garnizoen; rang van een opperofficier bij de Admiraliteit.
Constapel:
Stukmeester, artillerie-officier met bevel over één stuk of enkele stukken geschut (ook aan boord van een schip).
Commenije:
De term is onbekend. Mogelijk afgeleid van 'commode' hetgeen 'geriefelijk' of 'gemakkelijk' betekent.
Coornmeter:
Ambtenaar die in opdracht van de stad de hoeveelheid verhandeld koren controleert.
Diender:
Deze beroepsaanduiding komt enkele keren alleen in wijk F voor. Het is mogelijk niet de 'diender' - een politieagent - zoals we dat woord tegenwoordig kennen, maar eerder een bediende bij iemand in huis of in een van de gasthuizen.
Dragonder:
Een dragonder was een infanterist die zich per paard ('bereden') verplaatste en te voet ('afgestegen') vocht. De oorspronkelijke bedoeling was eenvoudigweg om infanterie te hebben die zich snel kon verplaatsen. Organisatie en titels van officieren kwamen dan ook overeen met die van de infanterie en niet van de cavalerie.
Droogscheerder:
Iemand die het laken glad 'scheert', door de uitstekende vezels met een grote schaar weg te knippen.
Factoor:
Tussenpersoon of zaakgelastigde in de handel.
Franse cramerij:
Winkel in kammen, brillen en almanakken.
Galanterij:
Kledingsieraden (bijouterie) en kleinere modieuze artikelen voor dagelijks gebruik zoals parfumflesjes (olieflesjes) - vroeger ook reukflesjes die aan kettingen werden gedragen -, poederdonsjes, opvallende knopen, armbanden, gespen, sjaals, sjaals, linten, waaiers, enz. behoren tot de galanterieën.
Gareelmaakster:
Een gareelmaker is een ambachtsman die alle soorten paardentuig uit leder vervaardigt. Garelen, hamen en riemen behoren tot zijn voornaamste producten. Veel gareelmakers waren ook gespecialiseerd in het maken van zadels. In dat geval worden ze zadelmaker genoemd.
Gegageerde:
Eervol ontslagen soldaat/militair die pensioen ontvangt.
Geelgieter:
Kopergieter.
Gemeene menschen:
In het huurregister gebruikte term om de lager betaalde beroepen aan te duiden, zoals arbeiders in de thuisindustrie, knechten, schoonmakers, e.d.
Geweldiger:
De term komt voor in samengestelde termen, bv als provoost-geweldiger of kapitein-geweldiger. In Den Bosch staat de term voor 'gevangenis'. De Geweldiger in het blok van de Vughterstraat (H 188) is eigendom van 'het Lant' en derhalve een soort van staatsgevangenis. (Vergelijk het 'Oud-Geweldiger', Mosmans pag. 81)
Goud en zilver gallonswinkel:
Winkel waar gallons of galons - goud en zilverkleurig lint en band of boordsel wordt verkocht. Galons dienen ter verfraaiing van de randen van kleding.
Groenroede:
Gerechtelijke bode.
Groenwijff:
Groentenvrouw (Van Dale); brengt groenten aan de man.
Hovenier:
Wordt gebruikt:
1. in de zin van tuinier: iemand die de tuin verzorgt.
2. in de zin van tuinder: iemand die groente en vruchten teelt.
Jassemijn:
Zie A 101. Linnen, jassemijn en savonetten: linnen, reukjes, geparfumeerde zeep.
Kamerbewaarder:
1. bediende bij hoge personages, die de bezoekers aandient : de bediende van de minister.
2. titel van de hoogste bediende bij de Departementen van Algemeen Bestuur, bij de Raad van State enz..
Klapperman:
Klepperman: Nachtwaker, die met een klepper of klep, eventueel een ratel, zijn rondes loopt.
Koeketelder:
Zie D 248. De betekenis van dit woord is onbekend.
Kraankind:
Bediener van de laad- en loskraan aan de haven. Werd kennelijk als een 'commercieel' beroep beschouwd, want Jan Quikkers (G 027) werd vanaf 1751 in de taux voor neringdoenden voor een halve gulden aangeslagen.
Nagtroeper:
Nachtwacht, klapwaker of ratelwacht.
Nestelmaker:
Vervaardiger van nestels. Een nestel is een koord, veter, riem of rijgsnoer, waarvan het eind gesloten wordt door een malie, een klein kapje van koper, zodat het gemakkelijk door een opening kan worden gehaald.
Neurenberger waren:
Tot de Neurenberger waren behoorde ook clincaillerie, kleine metalen, ratelende waren. In 'detielenaar.nl/historie/2015/10/neurenberger-waren' is de volgende omschrijving te vinden: "Poppen, toverlantaarns, miniatuurwinkeltjes, bewegend speelgoed etc. etc." Ingenieuze en zeer kostbare sierstukken en prullaria, die tegenwoordig nog vaak voorbij komen in "Kunst en Kits" En in dezelfde bron een omschrijving uit de 18e eeuw: "Neurenberger galanteriƫn, bestaande in verscheijde kleyn gemaakt houtwerk, van allerhande poppegoed in het kleyn, kinderwagentjes, enig verlakt en onverlakt blikwerk, theeblaadjes, theestoven, blikke lantaarns, verlakte tabaksdozen, vilte muylen, etc"
No(mine) uxoris:
Letterlijk: "Van de echtgenote". Het is een term waarmee in de Vroegmoderne Tijd in de Nederlanden bezittingen van de vrouw op naam van haar man werden geregistreerd.
Ordinaris:
Houder van een kerkelijke functie of 'open tafel' of gaarkeuken. Wellicht ook in de huidige betekenis van 'restaurant'.
Pellewever:
Pellen: schaakbordachtig ruitweefsel ontstaan door afwisselende ketting- en inslageffecten. Deze bindingen vinden toepassing voor handdoeken, tafelgoed enz.
Pelle kan ook kostbaarder weefsels betreffen, zoals die in een processie gedragen worden. Zie ook: Instituut voor de Nederlandse Taal/ Historische woordenboeken Nederlands en Fries (gtb.ivdnt.org). Zie verder: Woordenboek van de Brabantse dialecten / opgezet door A. Weijnen. - Assen [etc.] : Van Gorcum, [s.a.]. - (Opera theodisca), Dl. II, afl. 4: Textiel / door P.H. Vos en H. van Lieshout. - 1988. Terminologie gebaseerd op interviews met o.a. Tilburgse wevers. Info met dank aan mw. J van Elk, Textielmuseum Tilburg.
Pensionaris:
Stadsadvocaat, rechtsgeleerde raadsman van de stedelijke regering.
Perruquier:
Kapper, pruikenmaker. De pruikentijd was een periode in de achttiende eeuw waarin het mode was in de deftige kringen om een pruik te dragen. Zowel mannen als vrouwen kleedden zich zeer opzichtig met veel make-up, maar ook met kleding met kant, gouddraad, gespen en strikken; ook was het dragen van schoeisel met hoge hakken zeer populair. De vrouwenmode werd gekenmerkt door hoog opgemaakte kapsels, slanke bovenlichamen met een diep decolleté en een manier om de rokken breder te maken.
Peijlder:
De betekenis van deze vorm van 'nering, en bestaan', zoals de kolomkop in het huurregister luidt, is in de literatuur onbekend. Mogelijk heeft het de betekenis in de vorm van 'peilen', dat is 'hoogte of gehalte' bepalen. Op het adres E 306 woont Laurens Cobus, die als beroep wijnpijlder opgeeft.
Picqeur:
Gevonden op I 134 (Vughtereinde) van het register. De precieze betekenis is niet gevonden. De term kan verschillende betekenissen hebben, bijvoorbeeld (piqueur) steenhouwer, opzichter over werkvolk, jager te paard. Mogelijk hangt het beroep samen met de nijverheid in deze wijk, bv de suikerraffinaderij.
Provoost:
In den tijd der landsknechten de militaire ambtenaar, die de politie in de legerplaatsen handhaafde, het toezigt over de markten, marketenters enz. in het kamp hield, overtreders van de krijgsartikelen in arrest stelde, hen bewaakte en door de hem toegevoegde stokkenknechten bewaken liet, door deze de uitdeelingen van stokslagen liet verrigten en bij alle strafzaken de tusschenpersoon was tusschen den schout, die het geregt uitoefende en het vonnis uitsprak en den scherp-regter, die het ten uitvoer bragt. Bij eenige legers heeft men nog tegenwoordig provoosten, die werkelijk het ambt van opzigters van gevangenissen uitoefenen.
Pijpe-uitbrander:
Iemand die kalken (tabaks)pijpen uitbrandt om ze weer wit te maken. In Amsterdam bestond destijds de Pijpenbrandersgang.
Quesel:
Overdreven vroom persoon (van Dale). Een klopje of kwezel, ook 'geestelijk maagd' of 'geestelijk dochter' (filia devota) genoemd, was een ongehuwde katholieke vrouw die ten overstaan van een priester een kuisheidsgelofte aflegde en daarbij meestal, niet door gelofte gebonden, gehoorzaamheid betrachtte aan een overste, ook wel biechtvader genoemd.
Saalmaker:
Zie H225. Onbekend woord; wellicht is sadelmaker bedoeld?
Sajetwinkel:
Sajet: tot garen gesponnen wol, meestal gekaard, doch niet gekamd, waardoor het minder glad en vast is; getwijnd wollen brei- en stopgaren. Wol en garenwinkel.
Savonetten:
Soort toiletzeep
Scherpbier:
Dit dunbier is niet zozeer een biersoort, maar is meer een aanduiding van een slappere, lichtere versie van een ander bier. Laagalcoholisch dus. Zo'n 0,7 tot 2% maximaal. Te weinig om dronken van te worden. De percentages waren zo laag dat er soms niet eens belasting over hoefde te worden betaald. Het werd niet speciaal gebrouwen, maar werd gemaakt uit eerder gebruikte mout. Nadat het eenmaal was gebruikt voor een "goet bier" werd een 2e en soms wel 3e beslag gemaakt. Het water werd gewoon nogmaals door het graan gespoeld en zo ontstond een suikerarm en daardoor minder alcoholisch en smaakarmer bier. Het werd maar kort vergist waarna het direct verkocht werd. Ook hierdoor bleef de kostprijs (en het alcoholpercentage) laag. Dunbier, scherpbier, werd gebrouwen uit roggenmeel en zuurdesem.
Scherprechter:
Gebruikelijk: traditioneel de uitvoerder van van overheidswege opgelegde lijfstraffen en aangesteld om ter dood veroordeelden te executeren.
Schoenlapper off polvije plakker:
Een schoenlapper is (uiteraard) een schoenhersteller, maar de term 'polvije plakker' is onbekend.
Schollewijf:
Onbekend woord. Door de toevoeging 'wijf' geeft het woord als geheel geen positieve indruk. Wellicht 'schillewijf' (maar dan op z'n Bosch). Ophalen van aardappelschillen voor de voeding van paarden.
Snaphaanmaker:
Geweermaker. Een snaphaan, vuursteengeweer of vuursteenmusket is een gladloops voorlaad-geweer dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw, de gehele achttiende eeuw en de eerste helft van de negentiende eeuw het standaardwapen van de infanterist was. Daarna werd het in de meeste landen vervangen door het percussiegeweer. Het wapen was de opvolger, en doorontwikkeling, van het musket.
Soetelares:
Marketenster, verkoopster van zoetwaren/versnaperingen aan het leger te velde.
Soopjesschenker/zoopje:
Schenkt sterke drank, doorgaans jenever of brandewijn.
Stadhouder:
Plaatsvervanger (vgl het Duitse woord "statt") Maar wie de hier (zie H 018) genoemde de Jong vervangt, is onbekend.
(Stille) nachtwerker:
Ruimt in de nacht de beerputten in de stad. Zie ook: bossche-encyclopedie.nl/artikelen/molhuysen/de nachtwerker.htm. Niet te verwarren met nachtwachter.
Tavernier:
Houder van een teveerne, een koffiehuis.
Uijtspanning:
Een uitspanning (ook: afspanning en relais) is van oorsprong de plaats waar rijtuigen van frisse paarden werden voorzien. De gebruikte paarden werden uitgespannen om te kunnen uitrusten. Omdat dit enige tijd in beslag nam, bezaten veel uitspanningen een café met een gelegenheid om iets te eten en te drinken. Zie ook in het huurregister 2793 onder wijk G 298
Velblutter / Vellenbloter:
Schapenscheerder of ontveller van konijnen; mogelijk ontleend aan 'vellum', kalfshuid, dat wordt geprepareerd tot perkament. De velle(n)bloter/ploter diende de schapenvellen van de wol te ontdoen. Oorspronkelijk moest dat gebeuren door rotting, waardoor de wol los liet. Later gebeurde dat door de huid na reiniging met o.a. chemische stoffen als zwavelnatrium in te smeren.
Veylhouder:
Onbekend.
Velberijder:
De velberijder zal ongetwijfeld een rol hebben gehad in het proces om dierenhuiden te prepareren. Mogelijk is het woord gelijk of gelijksoortig aan 'velblutter'.
Vettewarije:
Winkel in olie, kaarsen, etc.
Wercwijf:
werken: het woord heeft drie betekenissen: 1. maken, vervaardigen; 2. weven; 3. borduren
Een wercwijf is een borduurster.
Wijnroede:
Ambtenaar die de inhoud van wijnvaten controleert ter bepaling van de accijns.
Wijnsteker:
Iemand die de wijn overtapt, op flessen doet. Ook: wijnverkoper.
Zeeldrayer:
Een touwslager, lijndraaier, baander of zeeldraaier is een ambachtsman die garens, vroeger meestal van hennep, tot touw verwerkt. Sinds het einde van de 19e eeuw is het beroep vrijwel uitgestorven.
Zwaardveger:
Wapensmid, geweermaker.

Erfgoed 's-Hertogenbosch