Het was zwaar werk voor de paarden die volgeladen karren vanuit 's-Hertogenbosch in de richting Eindhoven, naar Luik moesten trekken. 's Zomers waren de wegen stoffig en nat; in de wintermaanden kon de weersgesteldheid eveneens voor groot oponthoud zorgen. Het zou beter zijn als de zandwegen vervangen werden door stenen wegen. Zeker nu de handel sterk toenam. Men had het zelfs uitgerekend. Een lading van 4 à 5.000 pond moest in de zomer door zeven paarden getrokken worden, in de slechtere tijd 's winters waren dat zelfs acht of negen paarden. Op een stenen weg zou de kar al door drie paarden getrokken in beweging komen. En dan nog maar niet te spreken over de tijdwinst. Geen wonder dat in het midden van de achttiende eeuw het Bossche stadsbestuur er van alles aandeed om de stenen weg aangelegd te krijgen. In 1741 kreeg het stadsbestuur 'octrooi', toestemming, om deze weg zèlf aan te leggen. 's-Hertogenbosch moest dus alles uit eigen middelen betalen. Maar daar had de stad toch echt geen geld genoeg voor. Want er zou een geheel nieuwe weg moeten worden aangelegd, van dorp naar dorp, lijnrecht getrokken langs een denkbeeldige lijn van kerktoren naar kerktoren. Daarom moest er grond worden aangekocht, opgehoogd en van stenen voorzien.
Op 13 april 1741 schreef de stad een lening uit van vierhonderdduizend gulden, tegen een rente van drie 'pro cento'. Belangstelling om hierop in te tekenen was er voldoende bij de kapitaalkrachtige niet-katholieke families uit stad en Meierij. Hendrik Martini investeerde 18 mille, Paulus van Santvoort twaalfduizend gulden evenals Hendrikus Smits en Jacob Massing. Verschillende inwoners betaalden tienduizend gulden om de stenen weg te realiseren.
De eerste steen werd gelegd door Antoni Martini, de zoon van de president-schepen van de stad. Hij gebruikte daarvoor een zilveren hamer die speciaal voor dat doel was gemaakt. Langzaam vorderde de weg. Tot Best. Toen was er geen geld meer. Pas veel later, in 1818, zou het rijk de stenen weg verder realiseren.
De stad kon haar lening terugbetalen dankzij de tolheffing die op verschillende plaatsen op de nieuwe weg plaatsvond. Bij barrière's gebeurde dat. Deze tollen werden verpacht en de pachtopbrengsten stroomden in de gemeentekas. De tollenaar zelf woog de karren en liet de vervoerders naar de gewichtshoeveelheid betalen. Deze pachters van de tollen hadden bovendien een tapvergunning gekregen en van de stad een stuk land om er eigen groente te verbouwen.
Merkwaardig was dat er één produkt vrijgesteld was van het betalen van tol: de mestkarren. De schrale grond van de Meierij had zulk een behoefte aan mest dat dit vrijelijk mocht worden aangevoerd. Tollen kennen we niet meerin de Meierij, de stenen weg is al lang vervangen, maar sommige Barrière's zijn er nog als wegcafé en mest hebben we inmiddels al veel te veel...
|