Bossche schrijvers aan de poort


Wie 's-Hertogenbosch bezoekt, hoeft daar geen verantwoording voor af te leggen. Je kunt de stad betreden en verlaten waar en wanneer je wilt. Dat was ooit anders. Lange tijd werden bezoekers aan de stadspoorten geregistreerd. Die registers bieden ons een blik op het verleden.

's-Hertogenbosch is een immigrantenstad: alle Bosschenaren stammen af van nieuwkomers, zijn zelf hiernaartoe gekomen of na een gemeentelijke herindeling Bosschenaar geworden. Ook in de toekomst zullen we nieuwe bewoners begroeten. We kunnen globaal een onderscheid maken tussen hen die zich hier willen vestigen en hen die komen voor bezoek. Er is daarnaast ook een groep die de stad uitnodigt, bijvoorbeeld vluchtelingen. Wellicht weet u als historisch geïnteresseerde lezer dat aan de pui van het Stadshuis een herdenkingsplaquette is bevestigd die de circa 2700 dankbare Belgen vanwege hun opvang als vluchteling in de Eerste Wereldoorlog in 1918 de stad schonken.1 Vandaag de dag zijn het Syrische vluchtelingen die we in Coudewater willen onderbrengen.

Dat roept vragen op of en hoe dat in nog vroegere tijden ging. De stad nam in bepaalde tijden nota van deze personen. Hoe deden ze dat? En waarom? Wie waren dat eigenlijk? Waren het vluchtelingen, bedelaars en landlopers, gelukszoekers, zieken of anderen? Na enige naspeuringen blijkt het niet gemakkelijk te zijn om op deze vragen eenduidige antwoorden te geven. Ik beperk me dan ook tot de bronnen die een helder beeld schetsen over de niet-ingezetenen, want zij werden bij de stadspoorten namelijk geregistreerd.

Registratie

's-Hertogenbosch kende van de 16de tot en met de 19de eeuw diverse groepen nieuwkomers. Sommigen daarvan wilden poorter worden. Het poorterschap bracht bepaalde rechten en plichten met zich mee. Poorters genoten kiesrecht, hadden recht op juridische ondersteuning door de stad wanneer zij elders werden aangehouden, kregen armensteun en hoefden niet overal tol te betalen. Ook mochten zij binnen de stadsmuren wonen. Daar stonden een aantal plichten tegenover, zoals het bewaken en verdedigen van de stad en de landsheer, ijs- en brandbestrijding en het betalen van belastingen. Uiteraard moest men van het juiste geloof zijn. Tot 1629 was dat het katholieke, daarna het protestantse.
Poorters onderscheidden zich van 'inwoners', die deze rechten en plichten niet hadden. Er bestond dus een
tweedeling: een groep personen die als poorters of burgers een aantal voorrechten bezat, en een groep inwoners die deze rechten en plichten ontbeerde.2 De burgers werden geregistreerd in zogenaamde blokboeken. Een blok is een 'blok' huizen, een groep woningen omringd door straten. Dat gebeurde vanaf het midden van de achttiende eeuw per wijk. De oorzaak lag in de inkwartiering van soldaten in de stad. Dat werd bijgehouden vanaf 1742.3 Sindsdien is de registratie steeds verfijnder geworden. De noodzaak daartoe werd vergroot door wat Hoekx en Paquay in de inventaris van het Bossche oud-archief noemen een 'toenemende oligarchisering van de elite, explosieve bevolkingsgroei en de teruglopende welvaart'.4 Daardoor lijkt een behoefte te zijn ontstaan om onderscheid te maken tussen de leidende families en 'de rest'. Enige terughoudendheid is hier op z'n plaats: achteraf is het lastig om te beoordelen in hoeverre er sprake was van een bewuste, weloverwogen politiek.

Schrijvers aan de poort

Dat de stad zich druk maakte om een groep bezoekers die tijdelijk in de stad verbleven of na een kort uitstapje weer terugkwamen, blijkt uit registraties die we in het Stadsarchief aantreffen. De eerste registraties vonden sinds het begin van de zestiende eeuw plaats 'aan de poort'. In 1502/03 vinden we de vermelding dat vanwege de dreiging van een inval door de Geldersen de namen van in- en uitgaande personen werden opgetekend.5 De stadsrekening van 1503-1504 laat zien dat de wachten bij de poorten namen moesten noteren. Stadsarchivaris R.A. van Zuijlen schreef in zijn werk uit 1863, waarin de stadsrekeningen zijn afgedrukt en door hem becommentarieerd: 'Het waken aan de poorten begon op St. Vitendag en duurde 35 dagen.6 Sint-Vitus heeft als naamdag 15 juni. De registraties vonden dus in de periode juni en juli plaats.

In 1520 werd een zekere Jan van Erp belast met het schrijverschap bij de Boom, de waterpoort die de Handelskade en de Breede Haven verbond. Hij moest toezien op wie de stad inkwam, ook ruiters. Hij ontving daarvoor eenenveertig en een halve stuiver per jaar.7
Het registreren had toen ook een militair doel, namelijk het weren dan wel in de gaten houden van personen die mogelijk met de vijand heulden.
Kennelijk werden deze werkzaamheden na het verdwijnen van een dergelijke dreiging gestaakt, want pas in 1566, net na de Beeldenstorm, zien we ze weer terug in de bronnen. De schrijvers legden in dat jaar vast wie er binnenkwam of uitging.8 Medewerker van het Stadsarchief H. Bossink meldt in zijn artikel uit 1980, waaraan ik deze gegevens ontleen, dat de penibele situatie van De Opstand de stad in 1577 dwong om in plaats van klerken, schutters als registratoren aan te stellen. Elk van de vijf schutterijen (twee oude en de jonge voetboog, handboog en cloveniers, genoemd naar het handvuurwapen dat zij droegen), kregen daarvoor zes stuivers per dag. Ze moesten 'alle die passanten ende repassanten' optekenen en daarvan 'perfect boeck ende cohier' houden.9

Schermersoproer

De registratie van deze personen vinden we in een stuk uit 1579, toen schrijvers aan de Sint-Anthonispoort en de Hinthamerpoort op 23 en 24 december optekenden wie binnen kwam,10 Dat zijn de enige registraties die van voor 1742 bewaard zijn gebleven.11 Het jaar 1579 kennen we van de slag van het Schermersgilde op de Markt. Die ontstond na maanden van spanningen tussen katholieken en protestanten. Het stadsbestuur vernam op 1 juli 1579 dat Maastricht in handen van de Spaanse veldheer Parma was gevallen. Het protestantse Schermersgilde kreeg de opdracht om buiten de stad bruggen te gaan vernielen. Dat legden protestante sympathisanten uit als het wegsturen van dit gilde. Zij gingen verhaal halen bij het stadsbestuur en wisten dat te bewegen zich af te keren van de Spaansgezinde Unie van Atrecht en zich bij de protestantse Unie van Utrecht aan te sluiten. Katholieken waren het daar niet mee eens. De emoties waren zo hoog opgelopen dat een schot op de Markt leidde tot enkele uren vechten. 42 doden vielen te betreuren.12 Na het Schermersoproer bleven de katholieken in het zadel tot 14 september 1629, toen de stad tot overgave aan Frederik Hendrik werd gedwongen.

Dagregister Orther Poort, 1772.
Op 23 december 1579 noteerden de schrijvers aan de poort van Hintham 25 namen van mannen, althans van de meesten, want enkelen werden vergezeld van voerlieden of 'huijslieden' die niet nader genoemd zijn. Het waren kooplieden, als er al een beroep werd vermeld. Ze kwamen uit Lith, Heesch of Ravenstein. Ze logeerden, dat wil zeggen overnachtten in etablissementen als De Klok, De Valk, De Leeuw of in De Drie Raepcoecken. Een enkeling gaf de naam van een persoon op bij wie hij verbleef.
Bij de Sint-Anthonispoort was het die dag ietsje drukker. 37 personen kwamen binnen, waaronder Jan Welten en zijn huisvrouw uit Erp (zie de derde regel in de illustratie). Zij is de enige vrouw die wordt genoemd. Het beroep van de 'vreemdelingen' is niet vastgelegd. De meesten kwamen uit dorpen uit de Meierij, zoals Lieshout of Gemert. Ze gaven nauwkeurig op bij wie ze logeerden, behalve Cornelis van Gemerdt, die 'nijet wetende waer hij logeren sal, maer sal zijnen name overbrengen daer hij ter herberghe blijft'. Uit de optekeningen lijkt af te leiden dat de bezoekers eigenlijk niet bepaald vreemdelingen noch vermomde soldaten waren, in die zin dat zij buitenlandse namen hadden of onbekend waren met de stad. Er is niet beschreven wie katholiek of protestants was.

Instructie

Vanaf 1583 kwamen de klerken die aan de poort de namen opschreven in vaste dienst van de stad. Ze moesten zich houden aan een gedetailleerde instructie. De angst voor een overrompeling door vermomde vijandelijke soldaten was toen groot.13 De gebeurtenissen rond het Turfschip van Breda in 1590 maakt duidelijk dat die angst niet denkbeeldig was.
In 1583 stond de instructie voor de 'schrijvers aan de poort' dan ook in het teken van oorlog. Zij werkten bij de Vughterpoort, Sint-Janspoort, de Boom, Orthenpoort, Hinthamerpoort, Sint-Anthoniepoort en de Hekel. Zij moesten voortdurend vanaf opening tot na sluiting van de poort met een degen bewapend aanwezig zijn. Men mocht niet even de Post verlaten om wat te gaan drinken of iemand anders het werk laten doen. De schrijvers ondervroegen de vreemdelingen over hun doel, hun beroep, hun verblijfplaats in de stad en moment van vertrek uit de stad. Ze moesten letten op vermomde soldaten of heimelijke boodschappen die de vijand naar binnen wilden smokkelen. Dat het niet altijd een druk bestaan was, blijkt uit de bepaling die aan de schrijvers verbiedt een 'speeltafel' te exploiteren. Dat was een tafel waaraan men zich zet voor een kans- of gezelschapsspel.14

Er is ook een instructie bekend uit 1635. Daarin staat dat de schrijvers hun registratie in drievoud moesten inleveren. Een exemplaar ging naar de militaire gouverneur, een naar de hoogschout en een naar de president-schepen, de burgemeester. Boeren met karren werden afzonderlijk geïnspecteerd. Vuurwapens diende men af te geven. Zigeunerinnen, melaatsen en vreemde bedelaars werden niet toegelaten. Soldaten en ruiters die tijdelijk de stad verlieten, moesten een speciaal pasje hebben van de commandant of de gouverneur. Kennelijk bleef het werk niet bepaald veeleisend. In 1735 bleek het noodzakelijk een strengere instructie te maken, omdat de oude 'buiten observantie' was, dat wil zeggen niet langer werd nageleefd. Deze nieuwe kon ook niet standhouden, want in 1751 achtte het stadsbestuur het noodzakelijk een boete te stellen op verzuim. De schrijver kon een maand gage verliezen.15
In het laatste reglement dat we kennen, van 1766, zijn de deels militaire taken niet meer opgenomen.16 De wachten van het garnizoen verrichtten deze werkzaamheden, dus buiten de verantwoordelijkheid van de stad. Maar dat nam niet weg dat bij onregelmatigheden de schout werd ingezet. Zo bevat het Oud Rechterlijk Archief enkele dossiers over opstootjes en onwillige burgers bij de poorten.17 Zoals de twee burgers die op de avond van 25 mei 1788 lang treuzelden om de stad via de Hinthamerpoort binnen te komen. De wachters, allen soldaten van het tweede regiment infanterie Oranje-Nassau, wachtten op hen. Maar de burgers deden langzaam en wilden vooral niet gedwongen worden zich te haasten, met een opstootje als gevolg. Dat de mannen de wachters uitscholden voor 'die Luijs Sakken van Orange' geeft iets aan van de tijdgeest. De Bossche hoofdschout boog zich over deze zaak en liet getuigenverklaringen opstellen. Een dader werd op de Gevangenenpoort gegijzeld gedurende het proces.
Hoe het verder afliep met hem, vermeldt het dossier, zoals gebruikelijk overigens, niet. Helaas is het registratieboek van de schrijver aan de poort van deze periode niet bewaard gebleven.18

Nieuw in 1766 was de verplichting dat de schrijvers duidelijk moesten schrijven. Alle vreemdelingen werden in een dagregister genoteerd. Maar dat gold niet langer voor boeren, voerlieden, marskramers of anderen van 'geringe conditie', dus personen van een lagere stand, noch voor de eigen burgers. Dat iemand niet werd toegelaten, is dus niet geregistreerd.

Wat tonen de registers ons?

Laten we eens kijken wat er gebeurde in het willekeurig gekozen jaar 1772. Wie werden in het register van de schrijver aan de Orthenpoort vastgelegd? Hij vulde vijf kolommen in: dag en tijdstip, naam, 'Qualiteit', plaats of stad waar de persoon vandaan kwam, logement of huis waar hij zijn intrek zou nemen.
Het aantal geregistreerde bezoekers in 1772 duidt niet op een druk komen en gaan:
Januari5
Februari1
Maart5
April10
Mei12
Juni50
Juli57
Augustus54
September13
Oktober24
November7
December19
Totaal257
Binnen deze groep hebben 56 personen hun naam niet verstrekt; zij werden met 'N.V.' aangeduid. Het hoogste aantal personen dat op een dag binnenkwam, was vier. Een enkele naam zien we vaker terug. Alleen de namen van mannen zijn opgeschreven. Vrouwen werden niet geregistreerd, ook niet in de zin van 'de heer Jansen en echtgenote'.

De 'kwaliteit' die binnenkwam, was van het niveau koopman, advocaat en lagere officier. Een enkeling was student, predikant of bestuurder. De plaats van herkomst vermeldt voornamelijk (Zalt)Bommel, Utrecht, Amsterdam. Een enkele keer staat er 'geevt niet op', ofwel de bezoeker vertelde niet waar hij vandaan kwam. Blijkbaar was dat geen reden om hem niet toe te laten.

Conclusie

De stad achtte het noodzakelijk om potentiële vijanden aan de poort te herkennen. De registratie van 'vreemdelingen' was daarop gericht.
In tijden van oorlogsdreiging was de noodzaak dus het hoogst. Maar de binnenkomers maken niet de indruk gevaarlijk te zijn. Er is niet opgeschreven dat of aan wie de toegang werd geweigerd. Van economische vluchtelingen of bedelaars lezen we weinig, maar dat wil niet zeggen dat die er niet waren. Zo de bronnen teruglezend is het de vraag of dergelijke registraties zinvol waren. Grote groepen mensen waren in de tweede helft van de achttiende eeuw uitgezonderd van registratie. En zij die werden genoteerd, lijken achtenswaardige lieden te zijn die weinig wantrouwen oproepen. Voor ons zijn de registraties in ieder geval wel zinvol, want ze helpen ons het verleden beter te begrijpen.

Rolf Hage

Rolf Hage is als stadsarchivaris werkzaam bij Afdeling Erfgoed 's-Hertogenbosch.
1.Zie bossche-encyclopedie.nl
2.J. Hoekx en V. Paquay, Inventaris van het archiefvan de stad 's-Hertogenbosch 1262-1820 (2004), 442.
3.Hoekx, 448.
4.Hoekx. 442.
5.H. Bossink, 'Poortwachters, schrijvers aan de poort en nachtroepers', Vriendenboek stadsarchivaris Kuyer ('s-Hertogenbosch 1980), 25. Hij baseert zich op R. van Zuijlen, Inventaris der archieven van de stad 's-Hertogenbosch, chronologisch opgemaakt en de voornaamste gebeurtenissen bevattende ('s-Hertogenbosch 1866), deel 1, 71. Ook te vinden via http://goo.gl/Y07Dfg.
6.R. van Zuijlen, deel 1, 77.
7.R. van Zuijlen, deel 1, 359.
8.Bossink, 25.
9.R. van Zuijlen, Inventaris der archieven van de stad 's-Hertogenbosch, chronologisch opgemaakten de voornaamste gebeurtenissen bevattende ('s-Hertogenbosch 1866), deel 2, 963. Ook te vinden via http://goo.gl/oJBwY4.
10.NL-HtSA, Archiefnr. 001, Archief van de stad 's-Hertogenbosch (OSA) van 1262 - 1810, inv.nr. 3350.
11.NL-HtSA, Archiefnr. 001, inv.nr. 3350.
12.Kuijer, P.Th.J. 's-Hertogenbosch. Stad in het hertogdom Brabant ca. 1185-1629 (Zwolle 200), 499-500.
13.Bossink, 25; Van Zuijlen, deel 2, 1047.
14.Woordenboek der Nederlandsche Taal, lemma 'speeltafel'.
15.NL-HtSA, Archiefnr. 001, inv.nrs. 353 (10 februari 1739) en 371 (3 december 1751).
16.Bossink, 27; NL-HtSA, Archiefnr. 001, inv.nr. 387.
17.NL-HtSA, Archiefnr. 014, Oud Rechterlijk Archief 's-Hertogenbosch, Archief der Schepenbank 1366-1811, inv.nrs. 74/3 en 126/22.
18.Hoekx, 452.

Bossche Kringen 3 (2016) 24-29