Sanatorium Mariaoord in Rosmalen
Zusters van Liefde van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid Tilburg
In het begin van de 20e eeuw was tuberculose (tbc.) een ernstige en veel voorkomende longziekte. Door een slechte leefomgeving en minder goede hygiënische omstandigheden kon de tbc.-bacil zich gemakkelijk verspreiden. Men trachtte de ziekte te bestrijden door patiënten af te zonderen in sanatoria. De behandeling van de ziekte omvatte veel rust, gezonde voeding en frisse lucht. Een kuur bestond uit drie stadia. Eerst was er een periode van totale bedrust, daarna mocht men af en toe uit bed en in de laatste fase kon men zich dagelijks verzorgen en zittend kuren. Voor patiënten was het leven in een sanatorium een hard bestaan. De zieken waren lang van huis, gescheiden van hun gezin. De patiënten waren bovendien onderworpen aan een streng huisreglement en aan een vaste dagorde.
Sedert 1918 hadden de zusters van Tilburg de leiding van een sanatorium voor vrouwen in de omgeving van Gennep. Op het eind van Wereldoorlog II werd het sanatorium geëvacueerd, omdat het in de frontlinie kwam te liggen. Men vond een tijdelijk onderkomen in de Achterhoek in Harreveld. Na de oorlog bleek een terugkeer naar Gennep niet mogelijk en ging men op zoek naar een nieuwe locatie. Die locatie werd in 1945 gevonden aan de weg tussen 's-Hertogenbosch en Grave, ter hoogte van het dorp Rosmalen. Hier lag het landgoed 'De Duinsche Hoeve' dat door bemiddeling van de pastoor van Rosmalen, Van den Biggelaar, gekocht kon worden van de heer Lewin. Het landgoed bestond uit een villa, enkele boerderijen en 74 ha land.
In de jaren tot 1950 kwam het sanatorium geleidelijk aan van de grond. In het eerste jaar werd het eerste paviljoen gebouwd. Direct na de oorlog was er echter schaarste aan materiaal. Men moest daarom genoegen nemen met rietplaten en stenen uit het puin van Rotterdam. In het begin werd een groep Friese gastarbeiders ingezet bij de bouw. Verder werden in de beginjaren een aantal Zweedse barakken, de röntgenkamer, de keuken en het 2e paviljoen gerealiseerd. Het 3e paviljoen en de operatiekamer kwamen daarna tot stand.
De zusters werden ondergebracht in de villa, die provisorisch als klooster werd ingericht. De zusters Anastasia, Norbertia en Balthazarina waren de eerste zusters die in de villa hun intrek namen. Men kreeg van het bisdom toestemming voor het inrichten van een kapel met kruisweg en voor het aanleggen van een begraafplaats. De 1e mis werd op 8 augustus 1945 door pastoor Van den Biggelaar opgedragen. Deze dag werd sindsdien gezien als de officiële oprichtingsdatum van Mariaoord.
In 1950 was Mariaoord uitgegroeid tot een volwaardig sanatorium. In het bos werd een kapel gebouwd voor de patiënten en binnen het complex werden een ontspanningszaal, een leslokaal, een meisjeshuis en een zuiveringsinstallatie gerealiseerd.
Het aantal patiënten groeide van 167 in 1947 naar 219 in 1948. In december 1950 zorgden 49 zusters, 13 verpleegsters en 19 dienstmeisjes voor 225 patiënten. Dienstmeisjes waren vaak oudere patiënten of voogdijmeisjes die naast kost en inwoning een klein bedrag verdienden in het sanatorium.
In die periode was A. Collignon de rector, geneesheer-directeur was Dr. De Kleermaker en zuster Johanna was moeder-overste. De geneesheer-directeur en moeder-overste waren beide verantwoording schuldig aan het hoofdbestuur van de congregatie in Tilburg. Moeder-overste werd in de organisatie ondersteund door een administrateur.
Eind 1955 was het aantal patiënten, ondanks de opening van een kinderafdeling, gedaald naar 172. Een van de redenen hiervoor was het toenemend succes van het gebruik van antibiotica bij de
bestrijding van tbc. Uiteindelijk zou dit medicijn de ziekte praktisch geheel uitbannen. De lege plaatsen in Mariaoord werden ingenomen door vrouwen met andere longziektes. Een andere optie was het opnemen van mannen op de vrijgekomen plaatsen. Daar was het bestuur van de congregatie echter op tegen.
Het gebouwencomplex was inmiddels aan modernisering toe. Architectenbureau Clement ontwierp in 1956 en 1958 nieuwe paviljoens. Een van de paviljoens was bestemd voor chronische zieken. Ook voor de groeiende kinderafdeling, inmiddels 40 kinderen, was nieuwe ruimte nodig.
Begin jaren '60 werd het huisvestingsprobleem van de zusters zelf opgelost. Architect B. Clement ontwierp op de plaats van twee oude barakken een nieuw klooster en een nieuwe kapel. Bij de aanvang van de bouw overleed de architect echter. Zijn opvolger B. Reintjes voltooide het werk.
In mei 1961 werd de luidklok afgeleverd en door de deken van Oss gewijd. De kapel werd op 23 november 1961 door de bisschop van 's-Hertogenbosch Mgr. Bekkers in gezelschap van veel geestelijken uit de omgeving plechtig ingezegend. Het gehele convent, het bestuur van de congregatie, de medische staf en het gemeentebestuur van Rosmalen woonden de plechtigheid bij. De kapel werd gebouwd in een strakke, moderne baksteenarchitectuur. Het atelier van de Utrechtse edelsmid Noyons vervaardigde het altaar en de kruiswegstaties. Het klooster dat in de dezelfde stijl werd gebouwd als de kapel, bood plaats aan 60 zusters. In de villa was van 1961 tot 1967 het Generalaat van de zusters van Tilburg gevestigd. Daarna was het gebouw tot 1991 als Provincialaat in gebruik.
Intussen daalde het aantal patiënten, ondanks de opname van mannelijke patiënten, gestaag. Men zocht naar mogelijkheden om het voortbestaan van Mariaoord te bewerkstelligen. Omdat de tbc-zorg op zijn retour was, wilde men zich richten op de zorg voor chronische zieken. Het plan te beginnen met een verpleeghuis van ongeveer 70 bedden werd niet rendabel geacht, terwijl een te groot aantal bedden tot overcapaciteit in de regio zou leiden. Er werd onderhandeld. In 1966 kreeg men toestemming voor het inrichten van een verpleeghuis met 60 bedden voor leken en 90 bedden voor zorgbehoevende religieuzen. In dat jaar waren er 75 patiënten opgenomen in het sanatorium, 25 ter observatie en 80 zieken werden verzorgd in het verpleeghuis. De verpleging van de laatst genoemde groep vond plaats in het Theresia- en Elizabethpaviljoen. Het Bernadettepaviljoen diende als sanatorium en het Mariapaviljoen was de longkliniek. In die jaren werkten 32 religieuzen en 65 leken in de verpleging.
Ook in de organisatie veranderde er het een en ander. Mariaoord werd een stichting. In het bestuur namen twee leden van de congregatie zitting. Dr. De Kleermaker, de geneesheer-directeur, ging in 1967 met pensioen en werd opgevolgd door dr. Leesberg. Hij was internist. In 1969 werd de sanatorium-afdeling gesloten.
Om aan de eisen van de nieuwe patiëntengroepering te kunnen voldoen, werd het noodzakelijk geacht een nieuw verpleeghuis te bouwen. Architect Reintjes tekende voor het ontwerp. Het gebouw had meerdere verdiepingen en kreeg meer het aanzien van een ziekenhuis. De kapel en het klooster van de zusters werden met het gebouw verbonden. In 1971 werd de nieuwbouw in gebruik genomen. Door een verbouwing in het Grootziekengasthuis was de longkliniek tijdelijk in Mariaoord gevestigd. Naast het complex werd ook een verpleegstersflat gebouwd en zelfs een zwembad aangelegd. In het verpleeghuis werkten toen 160 personeelsleden.
In 1983 trokken de Zusters van Tilburg zich terug van Mariaoord en droegen bestuur en verpleging over aan leken.
In de 21e eeuw evolueerde de verpleeghuiszorg naar nieuwe inzichten en eisen van verpleging. Mariaoord werd nogmaals totaal vernieuwd. Aan het oorspronkelijke gebouw werden nieuwe moderne afdelingen gebouwd. In het oude gebouw werden kantoren en centrale diensten gevestigd. Op het terrein kwamen appartementsgebouwen tot stand voor zelfstandig wonen met hulpmogelijkheden vanuit het centrale gebouw.
Het oudste gebouw op het terrein van Mariaoord, de villa, werd in 2006 door brand grotendeels verwoest.
Bronnen
- Archief van de Zusters van Liefde O.L. Vrouw van Barmhartigheid, Tilburg / St.Agatha (2 dozen)
- Rien van Cromvoirt, 'Sanatorium Mariaoord 1945-1969' in: Rosmalla 2 (2008) 2-10
Geert Donkers, juni 2014
Bossche Encyclopedie |