Hereditario iure - in enen erfrecht

Kanttekeningen bij de interpretatie van de rechten op onroerend goed in 's-Hertogenbosch vóór 1811


Ongeveer een eeuw geleden publiceerde A.F.O. van Sasse van Ysselt zijn driedelig werk De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, alsmede hunne eigenaars of bewoners in vroegere eeuwen. Aanteekeningen uit de Bossche schepenprotocollen loopende van 1500-1810.1 Het is een betrouwbare publicatie, die nog steeds dienst kan doen bij het archeologisch en bouwhistorisch onderzoek. Zoals de ondertitel aangeeft was het befaamde schepenprotocol van 's-Hertogenbosch, bestaande uit enkele honderden registers, zijn bron, al was het zeker niet de enige. Aan de oudere delen had hij zich niet gewaagd: 'De Bossche schepenprotocollen van voor 1500 heb ik niet onderzocht,' schreef hij in zijn voorwoord, 'omdat mij de tijd ontbrak ze te ontcijferen; zeer wenschelijk vind ik het echter dat een ander mijn werk uit die protocollen aanvult!'2 Dit laatste is nooit gebeurd, maar inmiddels is deze prekadastrale grondboekhouding - de belangrijkste historische bron voor de ontwikkeling van de stedelijke infrastructuur vanaf de 14de eeuw - door gedeeltelijke indicering en een aantal publicaties toegankelijker geworden. Bij deze laatste moet in de eerste plaats de dissertatie worden genoemd van M.H.M. Spierings, Het schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400, verschenen in 1984.3 Hierna heeft G. Van Synghel in 2007 een omvangrijk en diepgaand proefschrift geschreven: Actum in camera scriptorum oppidi de Buscodiscis. De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450, waarin uiteraard ook ruim aandacht is besteed aan het schepenprotocol.4 In deze voorbeeldige studie gaat zij vooral in op de formele aspecten van het secretariaat, terwijl Spierings veel meer aandacht besteedde aan de materiële, vooral de juridische aspecten van de Bossche grondboekhouding. Voor het historisch onderzoek van de stedelijke ontwikkeling ten behoeve van en in aanvulling op de archeologie en bouwhistorie zijn deze laatste belangrijker dan de formele, hoe boeiend voor de geïnteresseerde de werking van een middeleeuws stedelijk secretariaat op zich ook is.
Met name van de dissertatie van Spierings wordt in detailstudies waarin het Bosch' protocol een rol speelt regelmatig ter toelichting gebruik gemaakt. Helaas heeft dit werk op verschillende terreinen zijn beperkingen, waarbij ter verontschuldiging van de auteur mag worden aangevoerd dat het in meer dan één opzicht om pionierswerk ging. In mijn bijdrage aan deze bundel wil ik Spierings' interpretatie van de rechten op onroerend goed5 aan een kritisch onderzoek onderwerpen, omdat deze interpretatie en de daaruit voortvloeiende terminologie naar mijn overtuiging een juist begrip van de rechtsverhoudingen vóór de invoering van de Franse wetgeving in 1811 in de weg staat.

Bronnen

In 1832 werd in Nederland ten behoeve van de heffing van grondbelasting het kadaster ingevoerd. Het was een alomvattende grondboekhouding, waarin de gegevens van ieder perceel nauwkeurig werden vastgelegd en vervolgens bijgehouden. In 1838 werd dit systeem gekoppeld aan de registers waarin de notariële akten inzake onroerend goed werden in- en overgeschreven. Deze openbare registers worden in de volksmond doorgaans 'het kadaster' genoemd.6
De invoering van de openbare registers betekende niet dat er vóór die tijd niet iets soortgelijks geweest is. Overal bestonden al in de middeleeuwen vormen van registratie van de transacties betreffende onroerend goed. Om te beginnen werden van deze rechtshandelingen oorkonden opgemaakt die aan de verkrijgers werden uitgereikt. Bij overdracht werd voor het opmaken van een nieuwe akte gebruik gemaakt van de vorige. De oude oorkonden werden mee aan de nieuwe verkrijgers overgedragen.
G. Van Syngel heeft in haar proefschrift aannemelijk gemaakt dat in 's-Hertogenbosch in oktober 1350 hiernaast een begin is gemaakt met het aanleggen van registers waarin de akten werden opgetekend.7 Helaas zijn de oudste delen van dit Bosch' schepenprotocol verloren gegaan. Fragmenten zijn er overgeleverd vanaf 1366. Na 1400 zijn de delen, op enkele uitzonderingen na, vrijwel volledig bewaard gebleven. Zij zijn voortgezet tot 1811, toen zoals gezegd de Franse wetgeving een eind aan deze vorm van grondboekhouding heeft gemaakt.8 Spierings en Van Synghel hebben aangetoond dat deze belangrijke bron vanuit heel wat hoeken aangeboord kan worden en dit zal ook in de toekomst nog veelvuldig gebeuren. Maar in dit artikel besteed ik alleen aandacht aan de genoemde onroerendgoedtransacties, en dan nog maar aan enkele aspecten.
Overigens is het schepenprotocol niet de enige bron voor deze transacties in 's-Hertogenbosch. Om te beginnen moeten de bewaard gebleven oorkonden genoemd worden. Deze 'grossen' werden sinds het begin van de protocollatie vervaardigd aan de hand van de 'minuten' van de akten in het protocol. Maar al ver vóór die tijd werden er door de Bossche schepenen oorkonden vervaardigd en uitgegeven. De oudst bewaarde exemplaren dateren nog uit de 13de eeuw. Zoals gezegd werden de oorkonden door de gerechtigden in de onroe-
rende goederen of rechten daarop bewaard en bij vervreemding ervan aan de verkrijgers overgedragen. Aangezien veel onroerend goed of inkomsten daaruit in de loop der eeuwen in het bezit van kerkelijke of liefdadige instellingen zijn gekomen, zoals het Sint-Janskapittel, de Tafel van de Heilige Geest en het Groot Ziekengasthuis, bevatten hun archieven nog steeds vele honderden oorkonden betreffende onroerendgoedtransacties.9
Behalve de schepenregisters, die deel uitmaakten van de zogeheten vrijwillige rechtspraak, omdat er geen sprake was van een geschil, bevinden zich in het archief van de Bossche schepenbank vanzelfsprekend ook gegevens betreffende de zogenaamde contentieuze rechtspraak - de jurisdictie in geschillen -, waaronder vonnisboeken vanaf de 14de eeuw. Hiernaast zijn er vele notariële akten bewaard gebleven, waaronder testamenten, die beschikkingen omtrent onroerend goed bevatten. Verder verschaffen de goederenregisters en rekeningen van de genoemde kerkelijke en caritatieve instellingen, vaak al vanaf de 15de eeuw bewaard, veel informatie over de rechten op onroerend goed. Van groot belang zijn verder de hertogelijke cijnsboeken, waarvan het oudste overigens pas van 1520 dateert, en dat is dan ook nog een kopie.10 In deze registers werden de bedragen (cijnzen) aangetekend, die de erfelijk gerechtigden in de grond en de huizen in de stad jaarlijks moesten betalen aan de grondheer: de hertog van Brabant en na 1629 de Staten-Generaal, die in zijn rechten waren getreden. Net als de eveneens belangrijke verpondingsregisters11 bestrijken zij het hele stadsgebied.12
Aan de hand van al deze bronnen is het mogelijk om de geschiedenis van de stedelijke infrastructuur, de parcellering en de bebouwingsgeschiedenis vanaf de 14de eeuw, vaak tot in de details, te reconstrueren. Met de zogeheten retrogressieve methode, waarbij op basis van wat men in latere bronnen tegenkomt conclusies worden getrokken voor een vroegere periode, kan zelfs meer inzicht worden verkregen in de ontwikkeling van de stad vanaf haar ontstaan aan het eind van de 12de eeuw. De mogelijkheden tot gebruik staan of vallen vanzelfsprekend met de toegankelijkheid. Helaas laat deze, mede door de omvang van dit bronnenmateriaal, nog te wensen over. Maar in de archieven wordt door archivarissen en andere deskundigen en door vele vrijwilligers naarstig doorgewerkt aan het verder ontsluiten van deze kostbare, want unieke, gegevens. Vanzelfsprekend biedt de digitalisering hierbij tal van mogelijkheden die een halve eeuw geleden nog onvoorstelbaar waren.

Terminologie

Voor de hier behandelde problematiek is het gebruik van de juiste terminologie van groot belang. Sommige termen zijn, vooral voor leken, verwarrend. Enkele voorbeelden: in de literatuur wordt - bijvoorbeeld ook door Spierings - met betrekking tot de Bossche schepenakten vaak gesproken over 'schepenbrieven'. Deze uitdrukking is ontleend aan het middeleeuwse spraakgebruik, waarbij oorkonden 'brieven' of 'letteren' worden genoemd. Maar in het moderne spraakgebruik is een brief iets heel anders dan een akte of een oorkonde (als een bijzonder soort akte): een brief bevat een of meer mededelingen aan een of meerdere personen, terwijl een akte en dus ook een oorkonde een schriftelijk bewijsstuk is.13 Het gebruik van de term brief voor een akte of oorkonde is daarom niet aan te bevelen. Omgekeerd is ook het gebruik van moderne termen af te raden voor begrippen die in de middeleeuwse bronnen voorkomen, maar in de tijd waarin ze gebruikt werden een andere betekenis hadden. Een veelgebruikt voorbeeld is de term 'rechter'. Tegenwoordig duidt dit op iemand die vonnissen wijst; in de middeleeuwen was het doorgaans de heer of zijn vertegenwoordiger de schout. Deze trad op als voorzitter van de rechtbank, vorderde het recht (zoals de huidige officier van justitie) en was na het wijzen van een vonnis door degenen die daartoe gerechtigd waren, meestal de schepenen, belast met de uitvoering ervan. Even verwarrend en daarom afkeurenswaardig is het om de middeleeuwse werkelijkheid te vatten in de terminologie van een ander juridisch systeem in een andere samenleving, en daar wil ik in dit artikel de aandacht op vestigen. Het gaat hierbij om het gebruik van hedendaagse begrippen en het moderne rechtsstelsel voor de rechten op onroerend goed.14

Eigendom?

Het stelsel van de rechten op onroerend goed week in de middeleeuwen en ook nog onder het Ancien Régime sterk af van het tegenwoordige. De invoering van de Franse wetgeving in 1811 vormt hierbij een scherpe cesuur. Hoewel men in de loop van de 16de eeuw voor de Bossche schepenakten is overgestapt van het Latijn op het Nederlands, is het oude systeem en hiermee ook de indeling en de formulering van de akten tot 1811 nagenoeg gelijk gebleven.15 In het recht van na die tijd - met andere woorden: het moderne recht, sinds 1838 onder het Burgerlijk Wetboek - vormt de eigendom (juristen spreken nooit over het eigendom), als het meest omvattende recht dat iemand kan hebben, de spil van de 'zakelijke rechten'. Maar vóór 1811 bestond de eigendom in deze betekenis niet. In de Bossche bronnen komt men het begrip eigendom - in het Latijn doorgaans proprietas - nauwelijks tegen; de term maakte geen deel uit van het begrippenapparaat dat in de bronnen inzake onroerend goed gehanteerd werd. Men kon ook moeiteloos zonder, al lijkt ons dit nu nagenoeg onmogelijk.
Dit alles komt waarschijnlijk bij de lezer nogal abstract over. Daarom zal ik straks proberen het concreet te maken. Om te beginnen enkele opmerkingen van algemene aard. Het middeleeuwse stelsel inzake de rechten op onroerend goed was, anders dan het tegenwoordige, hiërarchisch, dit wil zeggen dat er een verticale opeenvolging van gerechtigden bestond. Bovenin de hiërarchie hadden de rechten op onroerend goed geen privaat- maar een publiekrechtelijk karakter, met andere woorden: het betrof hier overheidsgezag. In 's-Hertogen-
bosch stond de Brabantse hertog aan de top van dit systeem. Op zijn domein Orthen was aan het eind van de 12de eeuw de stad gesticht. De hertog oefende door middel van de Bossche schepenbank het overheidsgezag uit over de grond en de mensen die die grond gebruikten. Voor dit grondgebruik betaalden ze een jaarlijks bedrag, de grondcijns. Omdat deze betaling de erkenning van overheidsgezag inhield, waarbij de hertog als overheid tegenover onderdanen stond, mag men deze publiekrechtelijk noemen. In de literatuur wordt terecht gesproken van een domaniale of heerlijke cijns.16 In het stadsrecht van 's-Hertogenbosch vinden we de bepaling dat over een heel huiserf in de stad 12 penningen Keuls en twee hoenderen per jaar werden betaald, over een half 6 penningen en één hoen.17 In de cijnsregisters treffen we alleen geldbedragen aan.
De gebruikers van deze erven en van andere delen van de grond in de stad hebben al vroeg de beschikkingsmacht daarover verkregen. Dit werd in de bronnen uitgedrukt met de term hereditario iure ('naar erfelijk recht'; in het Middelnederlands doorgaans: in enen erfrecht). Dit hield in dat erfelijk gerechtigden deze grond en de bebouwing die erop stond konden nalaten aan hun erfgenamen, van de hand doen ('vervreemden') of met lasten (pachten en cijnzen) 'bezwaren'. Zij hadden hiermee een recht verworven dat de moderne eigendom zeer nabij kwam. In 's-Hertogenbosch zou men de erfelijk gerechtigden eigenaar kunnen noemen, maar elders is dit problematischer, omdat daar nog vormen van de hiervóór geschetste hiërarchische verhoudingen zijn blijven voortbestaan. Dit was bijvoorbeeld het geval in de stad Utrecht.18 Daarom geef ik ook voor 's-Hertogenbosch de voorkeur aan de termen 'erfelijk recht' en 'erfelijk gerechtigde'.
Vererving van onroerend goed gebeurde geruisloos: door en bij het overlijden van een erflater traden zijn erfgenamen onmiddellijk in zijn rechten zonder dat registratie nodig was. Dit levert bij het onderzoek overigens wel eens problemen op; een goed kwam dan soms tijdenlang niet in de registers voor. Betrof de erflater een gehuwde, dan verkreeg de echtgenoot of echtgenote na zijn overlijden het vruchtgebruik, de usufructus (de 'tocht'), gedurende zijn of haar leven. Dit was geen erfelijk maar een tijdelijk recht, zoals bijvoorbeeld ook tijdpacht of lijfpacht dit was.

Vervreemding

Vervreemding - het van de hand doen - van een goed naar erfelijk recht kon in 's-Hertogenbosch op twee manieren plaatshebben: door overdracht, al dan niet na verkoop,19 of door uitgifte tegen een jaarlijkse en erfelijke cijns (geld) of pacht (natura, meestal rogge). Een overdracht na verkoop levert in de minuten in het schepenprotocol de volgende formulering op (delen van de akten die voor de hier behandelde aspecten niet noodzakelijk zijn laat ik voor de duidelijkheid steeds weg):
A domum et aream --- (volgt een nadere omschrijving van de ligging van het goed) legitime et hereditarie vendidit B.
'A heeft een huis en erf --- wettelijk en erfelijk verkocht aan B'20
Bij de uitgifte in erfelijke cijns luidt de formulering:
A domum et aream --- dedit ad annuum et hereditarium censum B --- pro censu domini ducis ipsi domino duci --- atque pro censu Y librarum --- (A).
'A heeft een huis en erf in jaarlijkse en erfelijke cijns gegeven aan B --- voor de cijns van de heer hertog aan dezelfde heer hertog --- en voor een cijns van Y pond (aan A).'21
A heb ik hier tussen haakjes gezet omdat de cijns soms niet betaald moest worden aan de uitgever maar aan een of meer derden, bijvoorbeeld familieleden van de uitgever. De hier genoemde cijns mag niet verward worden met de zojuist genoemde heerlijke of domaniale cijns, die zoals gezegd een publiekrechtelijk karakter had en daarom beschouwd mag worden als een belasting. De cijns die ontstond bij de zojuist genoemde uitgifte in erfelijke cijns was privaatrechtelijk van aard: de cijnsheffer had geen domaniale of heerlijke relatie met de cijnsplichtige. Hetzelfde gold uiteraard voor de erfelijke pacht, de verplichting niet in geld maar in natura. Deze pachten en cijnzen vervulden een belangrijke rol in de kredietverlening en als belegging. Het uitlenen van geld tegen rente was door de Kerk op grond van de bijbel verboden; het werd beschouwd als 'woeker'. In de praktijk gebeurde het overigens wel: door joden en door christelijke kooplieden uit Cahors ('kauwersijnen') en uit Lombardije ('lombarden'). Deze christenen zetten hiermee hun ziel en zaligheid op het spel; joden waren in de ogen van de christenen per definitie verdoemd. Het was overigens niet aan christenen verboden om bij de joden, kauwersijnen en lombarden te lenen, maar de rentetarieven waren zeer hoog en daarom werd er in het algemeen alleen voor kortlopend krediet gebruik van gemaakt.
Het geven en nemen van cijnzen en pachten met onroerend goed als onderpand was echter niet kerkelijk verboden en gebeurde op grote schaal, zoals gezegd voor het verkrijgen van krediet en als belegging. Er bestond een levendige handel in deze cijnzen en pachten. Ook zijn zoals gezegd veel cijnzen en pachten door vrome schenking ten behoeve van het zieleheil in het bezit gekomen van kerkelijke en liefdadige instellingen.

Blote en economische eigendom?

M. Spierings nu trad in haar dissertatie de zojuist behandelde transacties tegemoet vanuit het moderne zakenrecht waarin het recht van eigendom centraal staat.22 Zij beschouwde de uitgever in cijns of pacht als de oorspronkelijke eigenaar, die dit ook na de uitgifte bleef. Maar omdat zij uit de bronnen kon aflezen dat de verkrijger de beschikkingsmacht over het goed kreeg en dit op zijn beurt weer kon vervreemden of bezwaren, beschouwde zij
1a. Detail van het ontwerp voor het kadastraal minuutplan van 1832 (gemeente 's-Hertogenbosch, sectie H, 2de blad). Het tweede perceel rechts van de Gasthuisstraat (nr. 1474) was het stukje erf dat Hendrik Koenen Timmerman op 24 april 1422 van de gebroeders Van Berkel in erfelijke cijns ontving.
de uitgever na de uitgifte als 'bloot-eigenaar'23 en de verkrijger als 'economisch eigenaar'.24 Dat dit niet alleen anachronismen maar ook op zijn minst ongelukkige aanduidingen waren, was haar overigens ook zelf wel duidelijk, want zij stelde terecht vast dat niet alleen de verkrijger van het goed dit goed weer kon vervreemden of bezwaren, maar de uitgever ook de door hem jaarlijks te ontvangen cijns of pacht. Dit bracht haar tot de opmerking: 'Het spreekt vanzelf dat zó de band tussen de bezitter of gebruiker van het goed en de opvolger van de bloot-eigenaar, steeds losser werd, en tenslotte nog slechts bestond in een verplichting tot betaling aan een haast onbekende vreemde.'25
Er is hier sprake van een misvatting, die tot verwarring en een verkeerd begrip van het vroeger geldend rechtssysteem met betrekking tot onroerend goed aanleiding geeft. De historische werkelijkheid was dat de uitgever van een goed in erfelijke cijns niet als blooteigenaar (ook wel: blote eigenaar) beschouwd werd omdat het middeleeuwse stelsel, dat in grote lijnen tot 1811 in stand is gebleven, dit begrip niet kende, evenmin uiteraard als dat van de economisch eigenaar. Zelfs het begrip eigenaar zoals wij dat kennen was de middeleeuwer vreemd. Na de middeleeuwen treft men het wel aan en dan is altijd degene bedoeld die ik hier erfelijk gerechtigde noem.26 De uitgever van een goed had na de uitgifte ervan in cijns of pacht nog slechts het recht op de cijns of pacht, welk recht hij overigens ook erfelijk bezat en aan zijn erfgenamen kon nalaten of geheel of gedeeltelijk vervreemden. Dit laatste kon gebeuren op de volgende wijze:
A annuum et hereditarium censum Y librarum de et ex domo et area ---, quem censum B promiserat A ---, legitime et hereditarie vendidit C.
'A heeft een jaarlijkse en erfelijke cijns van Y pond van en uit een huis en erf (volgt de omschrijving van het goed) ---, welke cijns B aan A had beloofd ---, wettelijk en erfelijk verkocht aan C.'27
Wanneer de verkrijger van het goed (B) dit op zijn beurt vervreemdde, werd in de akte melding gemaakt van de cijns en uiteraard ook andere cijnzen, pachten en andere lasten die eruit moesten worden betaald.

De 'verkoop' en overdracht van cijnzen en pachten

Zoals al is opgemerkt waren cijnzen en pachten van groot belang voor de kredietverlening en als belegging. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat zij ook op andere wijze konden ontstaan dan bij uitgifte in erfelijke cijns of pacht. De erfelijk gerechtigden in een goed konden namelijk zelf ook een cijns of pacht op hun goed vestigen, in de middeleeuwse terminologie vendere ('verkopen'). De formulering luidt dan:
A vendidit B annuum et hereditarium censum Y librarum monete de et ex domo et area sua.
'A heeft verkocht aan B een jaarlijkse en erfelijke cijns van Y pond geld van en uit zijn huis en erf.`28
Wanneer de verkrijger van de cijns (B) deze vervolgens overdroeg aan C, luidde de formulering:
B annuum et hereditarium censum Y librarum de et ex domo et area --- vendidit C.
'B heeft een jaarlijkse en erfelijke cijns van Y pond van en uit een huis en erf --- verkocht aan C.'29
Voor een juist begrip moet men het onderscheid in de formulering goed in het oog houden: anders dan bij het vestigen van een pacht of cijns werd bij de vervreemding van een bestaande cijns of pacht vóór de vermelding van de rechtshandeling (vendidit; 'heeft verkocht') dus eerst de cijns of pacht zelf om-
1b. Dezelfde percelen met een recente huisnummering op de kaart van de afdeling geo-informatie van de gemeente 's-Hertogenbosch.

schreven. Aldus werd ter onderscheiding van het vestigen van een cijns dus duidelijk gemaakt dat het om een al bestaande cijns of pacht ging.30 Vaststaat dat bij de zogeheten uitwinning of evictie - de procedure bij wanbetaling van cijnzen en pachten - geen verschil werd gemaakt in de wijze waarop een cijns of pacht ooit was verkregen. Alle cijnzen en pachten werden op dezelfde manier behandeld. Uiteraard was ook hier geen sprake van blote en economische eigenaren.31
Het verschil tussen een verkoop en een incijnsgeving van een goed was dat in het eerste geval een koopprijs werd betaald, terwijl bij het laatste in plaats van de koopprijs een jaarlijkse uitkering, de cijns, werd bedongen.
Waarschijnlijk werd hierbij ook wel een deel van de 'koopprijs' meteen of binnen een afgesproken termijn betaald. Soms werd de bedongen jaarlijkse cijns bij de vestiging ervan afkoopbaar binnen een bepaalde termijn gesteld. Aanvankelijk werd hiervoor een afzonderlijke notariële akte opgemaakt. Na het midden van de 15de eeuw werd de betreffende bepaling opgenomen in de akte waarbij de cijns werd gevestigd dan wel werd er een afzonderlijke schepenakte van opgemaakt.32 Was deze mogelijkheid om te redimere (terugkopen, 'lossen') bij de uitgifte niet bedongen, dan kon de verkrijger van een goed of zijn rechtsopvolger, wanneer die van de cijns bevrijd wilde zijn, slechts proberen deze terug te kopen van de uitgever of diens rechtsopvolger. In de praktijk gebeurde dit ook regelmatig.33 Maar veel cijnzen en pachten zijn eeuwenlang op een goed blijven rusten.

Een concreet voorbeeld

Ter toelichting van het bovenstaande een concreet voorbeeld met uitgiften in erfelijke cijns en de vestiging en verkoop van erfelijke cijnzen. De betreffende rechtshandelingen zijn weergegeven in een vijftal bijlagen (hier niet van belang zijnde onderdelen van de akten heb ik weggelaten).
Op 24 april 1422 gaven de gebroeders Jan, Klaas en Hendrik van Berkel, zonen van wijlen Gerard van Berkel, een perceel34 uit het voorste erf van hun vader aan de noordkant van de Hinthamerstraat in cijns aan Hendrik Koenen Timmerman voor 4 1/2 penning in mindering van de hertogcijns die uit het hele oorspronkelijke erf ging en verder voor 10 pond aan de gebroeders zelf, ieder jaar met Pasen te betalen (bijlage 1 en afb. 1a en 1b). De cijns kon binnen zes jaar worden afgekocht met 8 Franse kronen voor ieder pond. Bovendien beloofde de verkrijger nog 40 Franse kronen en 5 pond met Pasen eerstkomend).35
Op 29 november 1435 droeg de erfelijk gerechtigde Hendrik Koenen het betreffende perceel met een kavel achter dit perceel, die hij er later bij had gekocht, over aan Frank van Uden de oude, zoon van Aart van Uden (bijlage 2). De cijns van 10 pond was niet 'gelost'. De nieuwe erfelijk gerechtigde wilde echter kennelijk graag af van de lasten die er op het perceel rustten, al duurde het een tijd voor hij erin slaagde. Wellicht wilde de erfelijk gerechtigde in de cijns eerst niet meewerken of moest Frank van Uden de bedragen nog bij elkaar verdienen. Maar op 16 oktober 1449 droeg de rechtsopvolger van de gebroeders Van Berkel, hun erfgenaam Gerard zoon van Hendrik van Berkel, de oorspronkelijke cijns van 10 pond aan Frank over (bijlage 3). Hierdoor was het perceel dus van deze cijns bevrijd. Hiernaast had Hendrik Koenen Timmerman op 12 april 1423 ook nog een cijns van 3 pond op het goed gevestigd ('uit het goed verkocht') (bijlage 4), welke cijns uiteindelijk op 5 april 1454 ook aan Frank van Uden werd overgedragen (bijlage 5).
Voor de duidelijkheid worden bovenstaande transacties hier ook nog chronologisch weergegeven:
Aan de hand van dit concrete voorbeeld valt duidelijk af te lezen hoe het stelsel werkte. Van blote en economische eigendom was vanzelfsprekend geen sprake. De uitgevers van het goed behielden na de uitgifte slechts de door hen bedongen cijns van 10 pond, die later door hun erfgenaam aan de toenmalige erfelijk gerechtigde in het goed werd terugverkocht. Een door de voorganger van deze laatste op het goed gevestigde (uit het goed 'verkochte') cijns van 3 pond werd eveneens van de erfgenaam teruggekocht. Hierna was het goed alleen nog belast met de hertogcijns.

Nogmaals de terminologie

Het spreekt voor zich dat toepassing van de 'methode'-Spierings - of beter gezegd van de wijze waarop zij het stelsel van de rechten op onroerend goed voorstelde, met blote en economische eigenaren - tot verkeerde resultaten leidt wanneer men de opeenvolgende erfelijk gerechtigden in onroerend goed wil traceren. Erfelijk gerechtigden in cijnzen en pachten worden, wanneer deze ontstaan waren wegens uitgifte van onroerend goed in cijns of in pacht, volgens deze methode immers beschouwd als (blote) eigenaren en verkrijgers, dus de erfelijk gerechtigden in het goed zelf, als economische eigenaren. Neemt men, zoals behoort, niet de moderne rechtsdogmatiek maar de middeleeuwse werkelijkheid tot uitgangspunt, dan levert het uit elkaar houden van de al dan niet erfelijk gerechtigden geen problemen op.
Zoals ik heb gezegd, gebruik ik voor de gerechtigden en de rechten zelf respectievelijk de termen 'erfelijk gerechtigden' en 'erfelijk recht'. In ons gewone spraakgebruik zeggen we ook wel dat een zaak 'van iemand is'. Dit was in de Bossche bronnen niet anders. Een enkel voorbeeld uit vele: van het huis en erf ter plaatse van het tegenwoordige Hinthamerstraat 31 werd in 1314 vermeld dat het van Jan Sasseke was (domum et aream que fuerat Iohannis Sesseken, dus 'het huis en erf dat van Jan Sasseke was').36 Ook hiermee werd uitgedrukt dat iemand een goed hereditario iure, naar erfelijk recht, bezat, dus erfelijk gerechtigde was. Een andere aanduiding voor een erfelijk recht op een goed was 'toebehorend aan' (pertinens ad). Ook hiervan zijn vele voorbeelden in de bronnen te vinden.37
In mijn in 1994 verschenen dissertatie over de jurisdictie over onroerend goed in het middeleeuwse Utrecht, waar de situatie veel gecompliceerder was dan in 's-Hertogenbosch, heb ik op aanraden van mijn promotor H. van der Linden voorgesteld de termen 'grondgerechtigde' voor de erfelijk gerechtigde in het goed zelf en 'grondlastgerechtigde' voor de erfelijk gerechtigde in pachten, cijnzen en andere lasten uit het goed te gebruiken.38 Het bezwaar tegen deze termen is dat onroerend goed niet alleen uit grond maar ook uit bebouwing bestaat. In plaats van te spreken van erfpacht geef ik de voorkeur aan 'erfelijke pacht'. Dit komt volstrekt overeen met de Bossche terminologie, die immers spreekt van dare ad annuum et hereditarium pactum ('in jaarlijkse en erfelijke pacht geven') of dare ad annuum et hereditarium censum ('in jaarlijkse en erfelijke cijns geven'). De positie van de verkrijger in erfelijke pacht of cijns is niet anders dan degene die bijvoorbeeld door koop verkregen heeft. Beiden zijn zij erfelijk gerechtigden, die de beschikkingsmacht over hun onroerend goed hebben gekregen.

De problemen bij het gebruik van moderne begrippen worden overigens nog groter wanneer men de gerechtigdheid in cijnzen en pachten koppelt aan de bewoning van een huis. Op basis van het door Spierings veron-
2. De minuut in het Bosch' protocol van de schepenakte waarin Hendrik Koenen Timmerman een cijns van 3 pond uit zijn stukje erf 'verkocht' aan Evert van Amersvoirt (voor de tekst zie bijlage 4).

derstelde systeem wordt bijvoorbeeld wel geconcludeerd dat veel welgestelde Bosschenaren in stegen woonden. Een erfelijk gerechtigde in een huis of een cijns of pacht daaruit hoefde vanzelfsprekend niet tevens de bewoner te zijn. Dit was zelfs meestal niet zo. Nu is het ook wanneer men een juist beeld heeft van de rechtsverhoudingen vaak moeilijk vast te stellen of de gerechtigde in een huis tevens de bewoner ervan was. Slechts betrekkelijk weinig wordt in de bronnen nadrukkelijk vermeld dat dit het geval was. Er staat dan bijvoorbeeld in de akte domus in qua A commoratur of commorari consuevit ('het huis waarin A woont' of 'het huis waarin A placht te wonen'). In ieder geval moet men zich ook niet op het verkeerde been laten zetten door de vermelding dat een overledene in een huis decessit, geneigd als men is dit te vertalen door 'is gestorven'. De betekenis is hier echter 'bestorven', dit wil zeggen dat het huis deel uitmaakte van de erfenis. Deze betekenis blijkt, om maar een voorbeeld uit vele aan te halen, uit een schepenakte uit 1368, waarin Mechteld Dirk Vullincsdochter, weduwe van Jan Tolner, zoon van Jan Gooskesz., alle goederen in quibus dictus quondam Iohannes Tolner decessit ('waarin genoemde wijlen Jan Tolner bestorven is' ofwel 'in het erfelijk recht waarvan Jan Tolner gestorven is') overdroeg aan haar zwager Dirk zoon van wijlen Jan Gooskesz.39 Ook van cijnzen wordt soms vermeld dat iemand erin bestorven, dus in het erfelijk recht ervan gestorven was.

Tot besluit

Ik hoop met mijn bijdrage aan deze bundel enig inzicht te hebben verschaft over het rechtsstelsel met betrekking tot onroerend goed in de stad 's-Hertogenbosch in de middeleeuwen en onder het Ancien Régime, en een tot verwarring aanleiding gevende misvatting met betrekking tot de rechtsverhoudingen te hebben rechtgezet. Sommige archeologen en bouwhistorici zullen van mening zijn dat dit alles ver afstaat van hun vak. Maar ik ben ervan overtuigd dat de scheidend stadsarcheoloog van 's-Hertogenbosch daar anders over denkt. Een belangrijk onderdeel van het werk van Hans Janssen vormt immers de theorievorming betreffende de stadsarcheologie, waaraan hij verschillende publicaties heeft gewijd. Zoals bekend staat hij een archeologie van de stad voor, waarin ook het historisch onderzoek is geïntegreerd en een belangrijke plaats inneemt.40 In dit verband heb ik de afgelopen decennia in 's-Hertogenbosch met genoegen historisch onderzoek voor hem mogen verrichten.

Bijlage 1

Gemeentearchief 's-Hertogenbosch [GAHt], Rechterlijk archief [R.] 1192, f. 460-460v.

1422 april 24

De (zelfde) gebroeders Jan, Klaas en Hendrik (= kinderen van wijlen Gerit van Berkel) hebben een stukje erf genomen van het voorste erf van het hele erf van wijlen voornoemde Gerit, in erfelijke cijns gegeven aan Hendrik zoon van wijlen Koen Timmerman --- voor 4 1/2 penning aan onze heer hertog in afkorting van de cijns die hij uit het hele voornoemde erf te betalen heeft --- en voor een erfelijke cijns van 10 pond geld, aan hen te geven door de ander met Pasen uit het voornoemde stukje grond ---. Getuigen, datum als boven (= Getuigen Steenwech en Jan Rover, datum 24 april).
Dezelfde Hendrik kan afkopen gedurende een termijn van zes jaar over het geheel als boven (= volgend op het laatst voorafgaande feest van Pasen, altijd gedurende de genoemde termijn, ieder pond met 8 kronen van Frankrijk of de waarde ervan en met de cijns en de achterstallige betalingen. Gedaan in het jaar 14 (!) op de 24ste dag van april, ongeveer op het uur van de completen, met de genoemde schepenen en Filip Ko(e)nen als getuigen).
Dezelfde Hendrik heeft beloofd onder verband van al zijn goederen aan de voornoemde Jan, Klaas en Hendrik 40 kronen van Frankrijk en 5 pond geld met Pasen naastkomend te betalen. Getuigen, datum als boven.

Iidem Iohannes, Nycolaus et Henricus fratres (= liberi quondam Gerardi de Berkel) particulam hereditatis, sumptam de hereditate anteriori integre hereditatis quondam Gerardi predicti, --- dederunt ad hereditarium censum Henrico filio quondam Conrardi Tymmerman --- pro quatuor et dimidio denariis domino nostro duci in defalcationem census quem ipse ex integra hereditate predicta solvendus habet --- atque pro hereditario
censu decem librarum monete, dando ipsis ab alio Pasce ex particula terre predicta ---. Testes, datum supra (= Testes Steenwech et Iohannes Rover, datum xxiiii aprilis).
Idem Henricus poterit redimere ad spatium sex annorum per totum ut supra (= festum Pasce ultimo preteritum immediate sequentium, semper dicto spatio durante, quamlibet libram cum octo cronen Francie vel valorem et cum censu et arrestadiis. Actum anno xiiii° (!),41 mensis aprilis die xxiiii, hora quasi completorii, dictis scabinis et Philippo Konen testibus). Idem Henricus promisit super omnia Iohanni, Nycolao et Henrico predictis xl cronen Francie et quinque libras monete ad Pasce proxime futurum persolvendas. Testes, datum supra.

Bijlage 2

GAHt, R. 1206, f. 17.
1435 november 29
Hendrik zoon van wijlen Koen Timmerman heeft als weduwnaar van wijlen zijn vrouw Aleid, dochter van wijlen Jan Poyn, een stukje erf, genomen van het voorste erf van het hele erf van wijlen Gerit van Berkel ---; bovendien het vierde deel van een stukje erf, genomen van het hele voorste erf van wijlen Gerit van Berkel ---, tegelijk met de gebouwen en toebehoorten van alle voornoemde erven, zoals hij zei, erfelijk overgedragen aan Frank van Uden de oude, zoon van Aart van Uden ---. Datum 29 november.


Henricus filius quondam Conrardi Tymmerman tamquam relictus quondam Aleydis sue uxoris, filie quondam Iohannis Poyn, particulam hereditatis, sumptam de hereditate anteriori integre hereditatis quondam Gerardi de Berkel ---; insuper quartam partem particule hereditatis, sumpte de integra hereditate anteriori quondam Gerardi de Berkel ---, simul cum edificiis et attinentiis premissarum hereditatum singulis et universis, ut dicebat, hereditarie supportavit Franconi de Uden seniori, filio Arnoldi de Uden ---. Datum xxix novembris.

Bijlage 3

GAHt, R. 1220, f. 6.
1449 oktober 16
Gerit van Berkel, zoon van wijlen Hendrik van Berkel, zoon van wijlen Gerit van Berkel, heeft een erfelijke cijns van 10 pond geld, welke cijns Hendrik zoon van wijlen Koen Timmerman had beloofd te zullen geven en betalen aan de gebroeders Jan, Klaas en Hendrik, kinderen van genoemde wijlen Gerit van Berkel, erfelijk met Pasen uit een stukje erf genomen van het voorste erf van het hele erf van wijlen voornoemde Gerit ---, welk stukje erf tegelijk met de dakdruppen en het gebruiksrecht van genoemde steeg genoemde Hendrik zoon van wijlen Koen Timmerman van de genoemde gebroeders in cijns had verkregen, zoals in de oorkonden, wettelijk en erfelijk overgedragen aan Frank van Uden de oude, zoon van wijlen Aart van Uden ---. Datum als boven (= 16 oktober).


Gerardus de Berkel, filius quondam Henrici de Berkel, filius quondam Gerardi de Berkel, hereditarium censum decem librarum monete, quem censum Henricus filius quondam Conrardi Tymmerman promiserat se daturum et soluturum Iohanni, Nycolao et Henrico fratribus, liberis dicti quondam Gerardi de Berkel, hereditarie Pasche ex particula hereditatis, sumpta de hereditate anteriori integre hereditatis quondam Gerardi predicti ---, quam particulam hereditatis simul cum stillicidiis et iure utendi dicto viculo dictus Henricus filius quondam Conrardi Tymmerman erga dictos fratres ad censum acquisierat, prout in litteris, legitime et hereditarie supportavit Franconi de Uden seniori, filio quondam Arnoldi de Uden ---. Datum supra (= xvi octobris).

Bijlage 4

GAHt, R. 1193, f. 345 oud, 346 nw.
1423 april 12
Hendrik zoon van wijlen Koen Timmerman heeft erfelijk verkocht aan Evert van Amersvoirt een erfelijke cijns van 3 pond geld, erfelijk te betalen met Pasen uit een stukje erf genomen van het voorste erf van het hele erf van wijlen Gerit van Berkel ---, welk eerstgenoemde stukje erf eerstgenoemde Hendrik van de gebroeders Jan, Klaas en Hendrik, kinderen van wijlen Gerit van Berkel, in cijns had verkregen ---. Getuigen, datum als boven (= 12 april, de maandag na Quasi modo).


Henricus filius quondam Conrardi Tymmerman hereditarie vendidit Everardo de Amersvoirt hereditarium censum trium librarum monete, solvendum hereditarie Pasce ex particula hereditatis, sumpta de hereditate anteriori integre hereditatis quondam Gerardi de Berkel ---, quam particulam hereditatis primodictam primodictus Henricus erga Iohannem, Nycolaum et Henricum fratres, liberos quondam Gerardi de Berkel, ad censum acquisierat ---. Testes, datum supra (= xii aprilis, 2a post Quasi modo).

Bijlage 5

GAHt, R. 1224, f. 59v.
1454 april 5
Genoemde broeder Hendrik als boven (= broeder Hendrik Ruyseneer, prior van het klooster van Korsendonk, heeft uit naam en vanwege het genoemde klooster en van welke tegenwoordige en toekomstige kloosterlingen van het klooster dan ook, een erfelijke cijns van 3 pond geld, erfeljk te betalen met Pasen uit een stukje erf genomen uit het voorste erf van het hele erf van wijlen Gerit van Berkel, gelegen in 's-Hertogenbosch in de Hinthamerstraat tegenover het Groot Hospitaal in 's-Hertogenbosch, welke cijns wijlen Evert van Amersvoirt van Hendrik zoon van wijlen Koen Timmerman door koop had verkregen en van welke cijns Hendrik van Eycke, zoon van wijlen Gerit, een helft van Jan van Ouden, zoon van wijlen Willem, had verkregen, zoals in verschillende oorkonden, erfelijk overgedragen aan Frank van Uden de oude, zoon van wijlen Aart van Uden ---. Getuigen, datum als boven (= 5 april, de vrijdag na Letare Jeruzalem).

Dictus frater Henricus ut supra (= frater Henricus Ruyseneer, prior conventus de Korssendonc, nomine et ex parte dicti conventus et quorumlibet conventualium eiusdem conventus presentium et futurorum) hereditarium censum trium librarum monete, solvendum hereditarie Pasche ex particula hereditatis, sumpta de hereditate anteriori integre hereditatis quondam Gerardi de Berkel, site in Buscoducis in vico Hijnthamensi in opposito Maioris Hospitalis in Buscoducis, quem censum quondam Everardus de Amersfoirt erga Henricum filium quondam Conrardi Tymmerman emendo acquisierat et de quo censu Henricus de Eycke, filius quondam Gerardi, unam medietatem erga Iohannem de Ouden, filium quondam Willelmi, acquisierat, prout in diversis litteris, hereditarie supportavit Franconi de Uden seniori, filio quondam Arnoldi de Uden ---. Testes, datum supra (= quinta aprilis, sexta post Letare Jherusalem).

Toelichting op enkele gebruikte termen

Deze lijst, die aan het artikel is toegevoegd is slechts bedoeld om de niet in de problematiek ingevoerde lezers een handreiking te bieden inzake minder bekende of verwarring gevende termen, niet om sluitende definities te geven. Overigens worden de meeste van deze termen ook in de tekst nader toegelicht.

blote eigendom

Of blooteigendom. In het moderne recht eigendom van een zaak (goed) waarop het recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik rust.

cijns

Periodieke betaling in geld, gevestigd op een onroerend goed (zaak).

domaniaal

of heerlijk. Betreft het recht van een heer dat verbonden is met overheidsgezag, dus - in de moderne terminologie - publiekrechtelijk.

economische eigendom

Niet in de wetgeving voorkomende term om aan te duiden dat een niet-eigenaar een verregaand beschikkingsrecht over een zaak (goed) heeft. In 2004 bepaalde de Hoge Raad der Nederlanden dat economische eigendom geen eigendom is.

eigendom

Sinds 1811 het volledigste recht dat iemand op een zaak - in het algemene spraakgebruik: een goed - kan hebben.

erfelijke gerechtigde

De door mij voorgestelde term om de persoon aan te duiden die een erfelijk recht met andere woorden: een vrij vererfbaar recht - op een zaak (goed) bezat. Op den duur zijn deze rechten doorgaans ook vrij vervreemdbaar geworden (zie hiervoor ook: vervreemding).

goed

Zie: zaak.

grosse

De voluit geschreven tekst van een akte.

heerlijk

Zie: domaniaal.

incijnsgeving

Uitgave van een zaak (goed) tegen periodieke betaling van een cijns.

inpachtgeving

Uitgave van een zaak (goed) tegen periodieke betaling van een pacht.

minuut

De gecomprimeerde tekst van een schepenakte, zoals die werd ingeschreven in het schepenprotocol.

pacht

Periodieke betaling in natura, gevestigd op een onroerend goed (in de Meierij van 's-Hertogenbosch meest rogge).

rechter

In de middeleeuwen doorgaans degene die het gerecht voorzat, van het gerecht een vonnis vorderde en belast was met de uitvoering ervan.

schepenakte

Ten overstaan van schepenen opgemaakte akte.

schepenbrief

Onjuiste term voor een schepenakte.

schepenprotocol

Ook wel: schepenprotocollen. De registers met schepenakten.

tocht

Het vruchtgebruik.

vervreemding

Het in andere handen doen overgaan van een zaak (goed).

zaak

In het moderne Nederlandse recht de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten, zowel roerend als onroerend (in het algemene spraakgebruik goederen genoemd). Onder goederen verstaat het moderne recht zowel de zaken als de vermogensrechten.

1.Van Sasse van Ysselt 1910-1914.
2.Ald. I, 5.
3.Spierings 1984.
4.Van Synghel 2007.
5.Ik gebruik hier met opzet niet de terminologie van het Nieuw Burgerlijk Wetboek, waarin gesproken wordt van 'onroerende zaken'. Volgens deze juridische nieuwspraak zou men voortaan een zakenman een goederenman en een goederentrein een zakentrein moeten noemen. In het gewone spraakgebruik heeft dit vooralsnog geen ingang gevonden (gelukkig kan niet alles bij wet geregeld worden).
6.Keverling Buisman-Muller 1979.
7.Van Synghel 2007, 86.
8.Het Bosch' schepenprotocol bevat trouwens aanmerkelijk meer dan alleen de registratie van de transacties inzake onroerend goed. Men zie voor deze gegevens Spierings 1984 en Van Synghel 2007.
9.De archieven worden bewaard in het Stadsarchief (gemeentearchief van 's-Hertogenbosch).
10.Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamers 45067. De andere registers: Brabants Historisch Informatie Centrum, Raad en rentmeester generaal 279-282.
11.Nationaal Archief, Raad van State 2134 (1635); Raad van State 2135 (ca. 1690). Dit laatste register is in de inventaris abusievelijk gedateerd op 1654.
12.Van deze bronnen zijn microfiches gemaakt, waarvan zich exemplaren bevinden in het Brabants Historisch Informatie Centrum en het Stadsarchief.
13.Een oorkonde is een akte die aan bepaalde vormen voldoet.
14.De afgelopen jaren kwam deze problematiek nog aan de orde in de inaugurale rede van Th. Veen 1996. Hij pleit hierin onder meer voor het gebruik van moderne begrippen, zoals eigendom, wanprestatie, onrechtmatige daad en dergelijke, ook al hebben deze begrippen in de loop van de eeuwen een andere inhoud gekregen. Met Veens collega C.M. Cappon voerde ik eerder een discussie over de (on)bruikbaarheid of (on)wenselijkheid van termen als eigendom en erfpacht voor de middeleeuwse rechten op de grond. Dit naar aanleiding van mijn dissertatie (De Bruijn 1994). Voor deze discussie zie De Bruijn 1996 en 1997 en Cappon 1997.
15.Opmerkelijk is dat men de al in de middeleeuwen gebruikelijke samenvattingen van het formulier in de minuten tot 1811 gedeeltelijk in het Latijn bleef weergeven, zij het doorgaans in sterk afgekorte vorm, terwijl in de grossen de volledige tekst geheel in het Nederlands werd gesteld.
16.In Welings e.a. 2000, 3-8, wordt terecht onderscheid gemaakt tussen cijnzen met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk karakter. Ten onrechte wordt echter, ald. 3, in zijn algemeenheid gesteld dat cijns niets met belasting te maken heeft. Omdat een publiekrechtelijke cijns - dus bijvoorbeeld de grondcijns van de hertog of een plaatselijke heer - geheven werd door een overheid, mag deze wel degelijk als een belasting in de moderne betekenis van het woord beschouwd worden.
17.Camps 1979, I, 1, 501.
18.Men zie hierover De Bruijn 1994 en 2008.
19.Wanneer er sprake was van verkoop werd dit uitgedrukt met het werkwoord vendere ('verkopen') en vervolgens supportare ('opdragen') en resignare ('afstand doen van'). Spierings 1984, 178-179 veronderstelt dat er bij een overdracht zonder verkoop sprake zal zijn geweest van een schenking of ruil (zie Spierings 1984, 178-179).
20.De veel uitvoeriger grosse voegt aan vendidit onder meer toe: supportavit et effestucando resignavit ('heeft opgedragen en er met de halm afstand van gedaan'). Het overgeven van een halm of stokje aan de verkrijger gaf symbolisch de overdracht van het goed weer. Waarschijnlijk was dit in de late middeleeuwen alleen nog maar een formule. Het 'opdragen' herinnert nog aan tijd dat een overdracht geschiedde 'door de hand van de heer': de vervreemder droeg het goed aan hem op, waarna deze - of zijn vertegenwoordiger, de schoot of de meier - het overgaf aan de verkrijger. In dit artikel is supportare, zoals doorgaans gedaan wordt, vertaald met 'overdragen'. Een voorbeeld van de formule bij Van Synghel 1993, 26-27. Zie ook Spierings 1984, 173 e.v.
21.Van Synghel 1993, 64-65 en 72-81. Wanneer de betaling in natura, meestal rogge, plaatshad, sprak men van dare ad annuum et hereditarium pactum ('in jaarlijkse en erfelijke pacht geven' (zie Van Synghel 1993, 66-71; Spierings 1984, 196 e.v.). Bij stedelijk onroerend goed kwam dit laatste zelden voor.
22.Spierings 1984, passim, met name vanaf 169.
23.In het moderne recht is de blote eigenaar de eigenaar van een zaak, terwijl een ander een vergaand gebruiksrecht op die zaak heeft, bijvoorbeeld het recht van vruchtgebruik, erfpacht of van opstal.
24.Dit is overigens niet ongebruikelijk. Zo is bijvoorbeeld het proefschrift van J.A. Kossmann-Putto, Kamper schepenacten 1316-1354, Zwolle 1955, geheel vanuit deze anachronistische optiek geschreven. De rechtshistoricus P.W.A. Immink, die fundamentele beschouwingen aan deze problematiek wijdde, noemde degenen die de middeleeuwse rechten in het kader van de eigendom meenden te kunnen vatten enigszins onvriendelijk maar niet ten onrechte 'de naïeve school' (Immink 1967, 62). Ook in de gids over de Noord-Brabantse cijnsregisters (Welings 2000), 4, wordt de cijnsheffer ten onrechte als eigenaar aangeduid: 'Ten slotte werd in de loop der eeuwen degene die het gebruiksrecht had, langzamerhand als eigenaar beschouwd, doordat men niet meer besefte dat degene die de cijns ontving, dit deed als eigenaar. Dit gold met name voor de cijnzen op grond en huizen. De cijns werd dan aangezien voor een grondrente.' Over de onmogelijkheid van een dergelijke veronderstelde 'eigendomsverschuiving' zie vooral Immink 1967 en het meest recent De Bruijn 2008 en Van der Linden 2009. Deze laatste spreekt zelfs van 'een kwalijke misvatting'. Een misvatting die tot misverstand leidt is het in ieder geval.
25.Spierings 1984, 217.
26.Voor de gang van zaken in de stad Utrecht, die veel gecompliceerder was, zie met name De Bruijn 2oo8.
27.Van Synghel 1993, 28-29, 44-45.
28.Spierings 1993, 24-25, 28-31, 34-35, 38-39.
29.Van Synghel 1993, 44-47.
30.Door het opnieuw verkopen van een goed, een cijns of pacht kon vanzelfsprekend het probleem ontstaan dat de cijnsheffer en de cijnsplichtige niet meer wisten van wie zij de cijns moesten ontvangen of aan wie zij die moesten betalen. Het zal dan ook wel verplicht zijn geweest om van deze rechtshandelingen mededeling te doen aan de belanghebbenden. Ik heb hiervan overigens geen bewijs in de bronnen gevonden; in de praktijk lijkt de vervreemding geen problemen te hebben opgeleverd.
31.Voor de evictie- of uitwinningsprocedure zie Van Synghel 1993, 19-20 en 156-171, en uitvoerig, ook voor de Meierij: Lijten 1988, 119-149.
32.Zie Van Synghel 1993, 15, 32-33, 36-37, 40-41 en 78-79.
33.In de gids Hoenen en kapoenen, waarin ook het tenietgaan van cijnzen wordt behandeld, wordt deze mogelijkheid nu juist niet genoemd (Welings 2000, 8).
34.Het voorste erf omvatte het huidige Hinthamerstraat 20 en 22. Het huis en erf van Hendrik Koenen Timmerman stond ter plaatse van nr. 22. Het erf maakte oorspronkelijk deel uit van het Hof van Brabant, sinds de 13de eeuw het huis van de hertog, waar deze verbleef bij zijn bezoeken aan de stad. Deze mansio - een groot stenen huis - was gelegen aan de Dieze achter de percelen Hinthamerstraat 20-28 even nummers. Ook de grond over het water maakte deel van uit van het hertogelijk complex (zie hiervoor M.W.J. de Bruijn, Het Hof van Brabant (intern rapport Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten 's-Hertogenbosch), Utrecht, november 2009).
35.Of dit laatste met de verkrijging van het perceel te maken had blijkt niet; het kan ook een andere reden hebben gehad. De Bossche schepenakten geven helaas hoogst zelden de reden van een betalingsbelofte.
36.Gemeentearchief 's-Hertogenbosch [GAHt], Archief van het Groot Ziekengasthuis 2291 (29 juni 1314).
37.Zie bijvoorbeeld GAHt, Archief van het Clarissenklooster 43, f. 42 (2 mei 1340): que domus cum eius fundo ac que camere cum earum fundis predicte quondam fuerant Tyelmanni de Zonne, patrui quondam dictarum Elisabet et Heylwigis, et nunc ad ipsas Elisabet et Heylwigem pertinent.
38.De Bruijn 1994, 271-272
39.GAHt, Rechterlijk archief 1175, f. 3: Mechtildis filia Theoderici Vullinc, relicta quondam Iohannis Tolner, filii quondam Iohannis Goeskens zoen, cum suo tutore ad hoc etcetera, omnia et singula bona --- in quibus dictus quondam Iohannes Tolner decessit ---, sibi tamen salva enim dicte Mechtildi et sibi reservata medietate que ad dictum quondam Iohannem Tolner spectare consuevit in domo et area sita in Buscoducis in vico dicto Boertsche straet inter hereditates Walteri dicti des Grave ex utroque latere adiacentes, ut dicebat, hereditarie supportavit Theoderico filii dicti quondam Iohannis Goeskens zoen ---. Testes, datum supra (= dominica post Epyphanie).
40.Met name Janssen 1990,
41.Aldus het handschrift. Bedoeld moet zijn: xiiiic xxiio.

Literatuur


Bruijn, M.W.J. de, Husinghe ende hofstede. Een institutioneel-geografische studie van de rechtspraak over onroerend goed in de stad Utrecht in de middeleeuwen (Stichtse Historische Reeks 18), Utrecht 1994.
Bruijn, M.W.J. de, 'Het gebruik van anachronistische begrippen als eigendom en erfpacht voor de middeleeuwse rechten op onroerend goed', Signum. Tijdschrift van de Contactgroep voor sociaal-economische en institutioneel-juridische geschiedenis van geestelijke en kerkelijke instellingen in de Nederlanden in de middeleeuwen 8 (1996) 121-128, en (1997) 48-54.
Bruijn, M.W.J. de, 'Voetangels en klemmen: inheems en uitheems, continuïteit en discontinuïteit in de ontwikkeling van het Nederlandse recht', in: I. Strouken en O. Rieter (red.): Inheemse erfenis. Continuïteit en discontinuïteit in de geschiedenis (Volkscultuur 15), Utrecht 2003.
Bruijn, M.W.J. de, 'Opmerkingen bij het middeleeuwse recht van verval', Pro Memorie. Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der Nederlanden 10 (2008) 149-165.
Camps, H.P.H., ed., Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, I. De Meierij van 's-Hertogenbosch, 's-Gravenhage 1979 (2 dln.).
Cappon, C.M., 'Erfelijke pacht of erfpacht? Over de methode in de rechtsgeschiedenis', Signum 9 41-48.
Immink, P.W.A., "Eigendom" en "heerlijkheid". Exponenten van tweeërlei maatschappelijke structuur', in: Verspreide geschriften, Groningen 1967, 55-83.
Janssen, H.L., 'Medieval material culture and the problem of historical interpretation of archaeological evidence: the example of the town of 's-Hertogenbosch', in: Mensch und Objekt im Mittelalter und in der frühen Neuzeit, Leben - Alltag - Kultur (Veröffentlichungen des Instituts für Realienkunde des Mittelalters und der Frühen Neuzeit), Wenen 1990, 398-438.
Keverling Buisman, F. en E. Muller, "Kadaster-gids". Gids voor de raadpleging van hypothecaire en kadastrale archieven uit de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw, 's-Gravenhage 1979.
Lijten, M.J.H.A., Het burgerlijk proces in stad en meierij van 's-Hertogenbosch 1530-1811 (Brabantse Historische Reeks 2), Assen-Maastricht 1988.
Linden, H. van der, "Eigendomsverschuiving", een kwalijke misvatting. De abdij Mariënweerd en de zaak van de Gemene buren van Wijk (14e en 15e eeuw)', in: E.C. Coppens e.a., eds., Fabrica Iuris. Opstellen over de 'werkplaats van het recht' aangeboden aan Sjoerd Faber, Nijmegen 2009, 21-29.
Sasse van Ysselt, A.F.O. van, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch 1910-1914 (3 dln.).
Spierings, M.H.M., Het schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400 (Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland LIX), Tilburg 1984.
Synghel, G. Van, Het Bosch' protocol. Een praktische handleiding, 's-Hertogenbosch 1993.
Synghel, G. Van, Actum in camera scriptorum oppidi de Buscoducis. De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450, Hilversum 2007.
Veen, Th, Met dank aan Du Perron. Over terminologie, begripsvorming en het vermijden van anachronistische redeneringen in het rechts-historisch bedrijf Zwolle 1996.
Welings, Y.J.A., C.J.M. van der Heijden en J.G.M. Sanders, Hoenen en kapoenen. Gids van cijnsregisters betreffende Noord-Brabant 14de-20de eeuw, 's-Hertogenbosch 2000.

Putten uit het Bossche verleden (2012) 87-94