Intern verslag 290

Notitie joden en Jodenpoort in ’s-Hertogenbosch


De benaming Jodenpoort voor de zuidwestelijke poort in de oudste stadsommu­ring is tot na de Middeleeuwen in gebruik gebleven. In de vijftiende eeuw was zij nog vrij algemeen. Een enkele keer trof ik hiernaast in de index van het Bosch’ schepenprotocol de naam Lieve-Vrouwepoort aan: op 13 juni 1422 is in een schepenakte sprake van de Jodenpoort of Onzer-Vrouwenpoort.1
De cijnsregisters van 15202 en 15733 blijken de benamingen door elkaar te gebruiken:
1520, f. 42: Iuxta portam sancte Marie in opposito.
1520, f. 73v.: Inceptum extra portam Iudeorum in latere versus Diesam.
1520, f. 83: Inceptum infra portam Vuchtensem in latere versus Oeteren.
1573, f. 45v.: Teghen over by Onse Lieve Vrouwen poerte.
1573, f. 76v.: Buijten die Joeden poerte beginnende inden hoeck.
1573, f. 83: Teghen over teghen Dotheren int hooft vande Vuchterstraet.
Voor de gegevens na 1500 raadpleegde ik A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van ’s-Hertogenbosch (’s-Hertogenbosch 1910-1914). In deel II, blz. 493 wordt vermeld dat in een schepenakte van 1544 gesproken wordt van huizen in de Zadelstraat -- ik citeer Van Sasse van Ysselt letterlijk -- ‘juxta portam, dictam (voorheen) der Joeden poirt, nu genaamd Onser Vrouwe poirt’. In deel II, blz. 155, wordt melding gemaakt van een akte van 1518, waarin van het huis Het Verguld Harnas wordt gezegd dat het stond apud portam nostrae dominae. In een akte van 1500 is merk­waardigerwijs sprake van portam, olim dictam Onse Vrouwenpoert, maar in een akte van 1584 weer van de porta Judeorum.
Het lijkt er dus op dat de naam Onze-Lieve-Vrouwepoort in de vijftiende eeuw is toege­voegd aan de benaming Jodenpoort, maar haar niet geheel heeft vervangen. Hierbij moeten we overigens bedenken dat de aanduidingen vaak uit oudere schepenakten werden overgeno­men.

De zestiende-eeuwse geestelijke Molius zegt in zijn kroniek: Unde adhuc recens hominum memoria exploratum habet eodem tempore extra Portam Sanctae Mariae, quae nunc nomen a Sylvestri Porco retinet, aliquot iudaeorum sectas habitasse suo tamen ritu et more viventes. Verum dum in depopulationem novae urbis dira quaedam et nefanda novae coniurationis plena demoliri deprehenderentur, una omnes neci dati sunt atque in merica Vuchtensi non longe a patibulo concremati fuere. Qui locus in rei memoriam adhuc Iudaeo­rum Coemite­rium ab ipsis incolis appellari consuevit.
Niet geheel correct vertaald door de uitgevers van deze kroniek: ‘Zo ook is in het recente verleden nog aan het licht gekomen dat er in die tijd buiten de Poort van de Heilige Maria, op de plaats die naar Het Wild Varken genoemd is, enkele groepjes joden gewoond hebben met hun eigen gebruiken en leefgewoonten. Maar toen zij er op betrapt werden dat zij een vrese­lijk, afschuwelijk complot aan het beramen waren ter vernietiging van de nieuwe stad, zijn zij
1.GAHt, R. 1192, f. 503. Staas Teuling (Tolinc), zoon van Aart Teuling, verkoopt als man van Jutte dochter van Dirk van Rode ten behoeve van Jan Hoornkes (Hoernkens) een cijns van tien pond ex domo lapidea et area cum suis attinentiis universis dicti venditoris, sita in Buscoducis apud portam Iudeorum sue Domine nostre iuxta vicum Selliparorum inter hereditatem Bartholomei Vos ex uno et inter hereditatis Ottonis de Deil institoris ex alio, tendente a dicto vico usque ad Diesam ibidem fluentem - - -. Datum xiii iunii.
2.ARA Brussel, Rekenkamers 45067.
3.BHIC, Raad en rentmeester-generaal 280.
allen tegelijk ter dood gebracht en op de Vughterhei niet ver van de galg verbrand. Daarom wordt deze plaats gewoonlijk nog altijd door de poorters zelf het Jodenkerkhof genoemd.’4
Hieruit kan op zijn zuinigst worden afgeleid dat er in de zestiende eeuw al sinds lang geen joden meer in ’s-Hertogenbosch hebben gewoond. Ikzelf ben in de Bossche bronnen nooit joden tegengekomen,5 maar dat hoeft op zich niet te betekenen dat zij er ook niet gewoond hebben. Misschien mochten zij geen erfelijke rechten op de grond hebben en komen zij daar­door niet in de Bossche schepenakten voor. Dit zou tegelijk overigens ook betekenen dat zij voor de schepenen geen schuldbeloften konden laten opmaken, en dat is wel weer vreemd. Dat de familie De Jode, die vanaf de veertiende eeuw in de bronnen voorkomt, in oorsprong joden waren, die zich later bekeerd hebben, acht ik onwaarschijnlijk, omdat zij zich dan zeker niet De Jode zouden hebben genoemd.
4.J.A.M. Hoekx e.a. (uitg.), Kroniek van Molius. Een zestiende-eeuwse Bossche priester over de geschiedenis van zijn stad (z.pl. z.j.) 92-93.
5.De bezoeker van het Bossche stadsarchief A. van Amelsvoort, die de hele index doorgeworsteld heeft, zei desgevraagd ook geen joden te zijn tegenge­komen.

Martin W.J. De Bruijn, Utrecht 22 november 2007