Gedurende een tweetal eeuwen was dit huis de bron van wetenschap voor den Bosch en de Meierij van dien naam. Het is daarom wel jammer, dat van deze voorname instelling van onderwijs nog geene afzonderlijke beschrijving bestaat.
Het meeste dat tot dusverre er over uit werd gegeven, kan men vinden in de Analecta Gysberti Coeverincx II p. 78, waarin pater G. van den Elsen aan de oorkonden, welke Coeverincx over deze instelling bijeenverzamelde, eene zakelijke inleiding over deze inrichting van onderwijs Iaat voorafgaan; alsmede in het reeds meermalen aangehaalde werk van Jhr. A. van der Does de Willebois Studiebeurzen II p. 247 en vlgd 1).
| 103 |
Zooals uit die beide werken, alsmede uit Schutjes t.a.p. IV, p. 404 en vlgd. blijkt, werd het Fraterhuis van den Bosch door de Broeders des Gemeenen Levens (Fratres in communi vita viventes) van Zwolle in het begin der 15e eeuw opgericht in een huis aan de Hinthamerstraat, dat de Regeering van den Bosch hun daartoe verstrekt had en in eene Bossche Schepenakte van 23 Juni 1455 aldus omschreven werd: fratrum in communi vita viventium, commorantium in hereditate quondam Arnoldi Heym, sita in Buscoducis juxta vicum Hyntamensem 2); het werd door hen aan St. Gregorius toegewijd en zij hielden in bijgebouwen daarvan kostscholen voor de jongelieden, die Latijn en Grieksch wilden leeren, of, zooals wij thans zouden zeggen, voor de gymnasiasten.
Deze Broeders of Fraters, welke te den Bosch den naam droegen van Hieronymianen, en aldaar tot hunnen eersten rector hadden den priester Gerrit Scadde uit Calcar 3), die 24 Juli 1435 overleed, waren geen kloosterlingen, doch stonden desniettemin onder gehoorzaamheid, zoolang als zij in hun Fraterhuis bleven; zij leefden volgens de uitdrukkelijke bepaling van hunnen stichter Geert Groote in gemeenschap van goederen, waarom zij ook geheeten werden fratres vitae communis of bonae voluntatis; hunne kleeding bestond uit eenen tabbaard, niet uniform van kleur, waarboven eene zwarte kap, weshalve zij ook wel cucullati of gekaproenden genoemd werden. Kloosterlingen wilden deze Broeders of Fraters niet worden en daarom werd hunne instelling door Paus Pius V als vernietigd beschouwd, nadat deze bij Constitutie van 4 December 1568 had bepaald 4), dat geestelijke vereenigingen, die zonder kloostergeloften waren en waarvan de leden, zooals zij, desniettemin een geestelijk kleed, onderscheiden van dat der wereldpriesters,
| 104 |
droegen, de gewone kloostergeloften moesten afleggen wilden zij blijven voortbestaan. Daar deze Broeders desniettegenstaande toch bleven bestaan, zoo gaf de Bossche Bisschop Metsius hun in 1573, ten einde in hun gesticht zooveel mogelijk orde te stellen, eenige statuten, echter onder uitdrukkelijke verklaring, dat die niet moesten worden aangemerkt als eene goedkeuring hunner vereeniging, zooals zij die in stand lieten; men kan dit lezen bij Coeverincx t.a.p. Dl II, blz. 117 5).
Gezegde Broeders of Fraters hielden zich onledig met het onderwijzen der jeugd en het afschrijven van boeken 6).
Hun huis, dat aan de Hinthamerstraat stond, heette domus S. Gregorii, omdat het aan den H. Gregorius was toegewijd, zooals bleek uit het navolgend opschrift, dat in den gevel van dat huis stond:
Anno MCCCCXXV erigor in hoc opido,
praeside D. Gregorio Pont. Max. Fratrum Collegium. Meergezegde Broeders of Fraters onderwezen de jeugd in bijgebouwen, waarvan het een, genaamd het Rijke Fraterhuis, zich bevond achter hun voormeld woonhuis en het ander, het Arme Fraterhuis geheeten, aan de Schilderstraat stond. (J. van Oudenhoven eerste uitgave p. 36). Het onderscheid tusschen die beide huizen bestond niet hierin, dat het een rijker dan het ander zoude geweest zijn, dit was nog de vraag, maar daarin, dat het een bestemd was tot kostschool voor meer of minder vermogende jongelieden en het ander tot kostschool voor onvermogende jongelieden, in wier onderhoud voor zoover mogelijk werd voorzien door stichtingen, daartoe ver-
| 105 |
maakt en die voor het overige door te bedelen aan den kost moesten zien te komen 7). Ten onrechte vermeent G. van den Elsen in de Analecta Gysh. Coeverincx II p. 82, dat de studenten, welke men in gezegde huizen had enkel verdeeld werden in rijke en arme en dus ook nog niet in middelmatig gegoeden (mediocres); immers in den stichtingsbrief, opgenomen in het werk van Jhr. A. van der Does de Willebois Studiebeurzen II p. 279, wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van het mediocris huys, behoorende tot het Bossche Fraterhuis. Dr. Schoengen in zijne Narratio Jacobus Trajecti alias de Voecht p. CXCII en 125 noot 1 meent ook, dat te den Bosch de Broeders huizen hadden voor rijke, middelmatig gegoede en arme scholieren en beroept zich ten bewijze daarvoor niet alleen op Delprat de Broederschap p. 127, maar ook op Gramaye Taxandria c. 8 waar deze schreef: Fratrum domus habet ludum litterarium cum pluribus studiosorum subsidiis, in tres classes: divitum, mediocrium et pauperum distribuiis. Hetzelfde was van oordeel Jac. van Oudenhoven t.a.p. blz. 118, vermits deze aldaar zegt: de studenten, die in het Fraterhuys wierden aangenomen, worden hier verdeelt in rycke, middelmatighe ende arme fratres; de eerste hadden beursen daer gefondeert, de andere moesten mede bedelen ende gingen gekleet met kappen. Het huis pro mediocribus zal eene onderafdeeling van het Rijke Fraterhuis geweest zijn. In het begin der 17e eeuw werd het Rijke Fratershuis van het Arme gescheiden, doordien Bisschop Zoesius dit laatste had bestemd tot een Bisschoppelijk Seminarie; van die afscheiding is daarop den 21 September 1615 eene akte opgemaakt, te vinden bij Coeverincx t.a.p. II. blz. 133 en in Reg. n° 315 f 473; daarin komt o.a. het volgende er over voor: dat partijen hebben gemaakt zeeckere separatie van de huysinghen ende erffenissen der Armen fraters voors. tegen den convente ende erffve van den Fraters des oordens van St. Gregorius
| 106 |
binnen deser stadt 's Hertogenbossche ende dat inne manieren naervolgende. Te wetene in den iersten, beginnende van den Diescant, dat de Heeckel ende steenen brugge 8) ten eynden toe voertaen ten euwighen dagen onderhouden sal worden int gemeyn, te wetende halff ten coste vanden voors. convente ende halff ten coste van den voorn. Armen fraters oft het toecomende Seminarium diocesaen, onverdeylt; ende dat de huysingen ende timmeragien, daer boven staende, sullen sijn ende blyven ten proufijt ende laste van 't voors. seminarium. Item, dat de groote poorte, gaende van de plaetsche des voors. convente tot het voors. Armen fratershuis, toegemetst sal worden ten oosten van 't voors, seminarium: behoudelijck nochtans, dat 't selve convent precario een poortken ende uutganck sal mogen behouden alleen om by de Seminaristen Sondachs ende sheiligendachs daerdoor te moghen gaen in de kercke van 't voors. convent om den dienst Goidts te hooren alleen ende tot eghenen anderen eynde, enz. Zoo was dan van nu af aan het Rijke Fratershuis van het Arme gescheiden; de Bossche Broeders hielden toen tevens voor goed op de jeugd te onderwijzen. | 107 |
Noten | |
1. | Men zie hierover nog de recensie van Pater van den Elsen in Taxandria XII p. 268 en het verweer, dat Jhr. A. van der Does de Willebois daartegen uitgaf als Aanhangsel van zijn Deel II. |
2. | Blijkens een charter van 1405 had dit huis vroeger toebehoord aan Arnd Heym en was het toen het eigendom van Lambertus Hoze Peterszn. |
3. | Dr. M. Schoengen Jacobus Trajecti alias de Voecht narratio p. 78. |
4. | Coeverincx t.a.p. II blz. 88. |
5. | Dat de Broeders des gemeenen levens bij hunne vestiging te den Bosch reeds statuten hadden, volgt uit Coeverincx t.a.p. II blz. 93. |
6. | Waarschijnlijk deden zij dit ook door het drukken van boeken, want de Bossche Broeders des gemeenen levens hadden eene eigene drukkerij, waarvan nog twee drukken bekend zijn (Coeverincx t.a.p. II blz. 171). |
7. | Jhr. A. van der Does de Willebois Studiebeurzen II p. 281. |
8. | Zij was de brug, waarover men van het Rijke in het Arme Fraterhuis kwam. |