Op het plein wat nu Parade heet lag in de middeleeuwen het Groot Begijnhof. Volgens een oorkonde waren er in 1274 al begijnen of bagijnen in Den Bosch. Begijnen hadden een status tussen die van een kloosterling en een leek in. Zij legden wel een gelofte van gehoorzaamheid en kuisheid af, maar niet voor eeuwig. Begijnen konden altijd het hof verlaten. Een gelofte van armoede ontbrak geheel. Het Groot Begijnhof was zeer uitgestrekt, het was een van de grootste begijnhoven van de zuidelijke Nederlanden. Het omvatte het gebied van de huidige Parade, het Theater en de Cavaleriestraat tot aan de Binnendieze. Alles met een hoge muur omsloten. De hoofdpoort was tussen de Sint-Jan en de huidige plebanie aan de Choorstraat, er was nog een kleine poort aan de Peperstraat. Het begijnhof was verdeeld in het eigenlijke hof voor de welgestelde begijnen en de kleine en grote infirmerie waar de arme begijnen gehuisvest waren. In de bloeitijd woonden er 300 begijnen. De begijnen mochten een eigen kerk, kerkhof en priester hebben. In 1304 was de driebeukige kerk gereed, deze was aan Sint-Nicolaus toegewijd. De begijnen besteedden hun tijd met bidden, lesgeven aan meisjes en met weven. Met dit laatste verdienden ze niet alleen hun kost, maar betaalden ze ook de bomen op het begijnhof. Dat waren lindebomen, al vanaf de vroege middeleeuwen een symbool van Maria. De begijntjes stonden in Den Bosch in hoog aanzien. Tijdens de beeldenstorm van 1566 werd het begijnhof met rust gelaten. |
De huidige Parade maakte in de middeleeuwen deel uit van het uitgestrekte, ommuurde gebied van het Grootbegijnhof. Begijnen waren geen echte kloosterzusters, maar hadden een status tussen die van een kloosterling en een leek in. Voor een enkele begijn ging de afzondering achter de muren van het begijnhof niet ver genoeg. Die lieten zich op het begijnhof insluiten in een van de twee aanwezige kluizen om zo in volstrekte eenzaamheid te leven. Om zelfs hun bezoekers niet te kunnen zien, maar ook om elke verleiding te weerstaan, moesten alle kluizenaars, 'hoe heylich dat sy oock sijn', een 'swart doecxsken' voor hun raam hangen. Na de inname van Den Bosch in 1629 werd in de overgavebepalingen opgenomen dat het Begijnhof mocht blijven bestaan, totdat de laatste begijn gestorven zou zijn. Dat was in 1675 het geval, bijna vijftig jaar later stierf Cornelia van Deursen. Na haar dood ontstonden felle geschillen over de eigendom van het terrein. Deze onenigheden duurden tot 1721. Toen werd een deel van het gebied staatseigendom, en een deel stadseigendom. In de jaren daarna raakten steeds meer gebouwen van het begijnhof in verval. In 1749 werden de laatste resten van het begijnhof opgeruimd en werd het vrijgekomen terrein ingericht als parade- en exercitieplaats voor het garnizoen. Daar komt de naam Parade vandaan. Er is nog slechts één herinnering aan de Bossche begijnen: een grafzerk afkomstig uit hun kerk, aan de voet van het standbeeld van Sint-Jan de Evangelist. |
De middeleeuwse stad 's-Hertogenbosch was een hechte samenleving. Als er zo'n 20 á 25.000 inwoners bij elkaar woonden op een betrekkelijk klein gebied, dan was dat wel noodzakelijk. Sommigen stonden bijna buiten deze samenleving. Kloosterlingenbijvoorbeeld, die hun eigen klooster niet uitkwamen. En zeker zij die als kluizenaar door het leven wensten te gaan.
Kluizenaars; daar kunnen we ons een beeld van scheppen. Mensen die in eenzaamheid, ver van anderen, wonen. Bijvoorbeeld in een woestijn. Maar ook Den Bosch kende zijn kluizenaars, of om precies te zijn; zijn kluizenaressen.
Op de huidige Parade en de Plaats waar nu het Casino staat, stond in de middeleeuwen het Groot Begijnhof. Ommuurd woonden daar vele vrouwen die weliswaar geen kloosterling waren, maar zich toch een vroom en celibatair leven voorstelden. Binnen dit Begijnhof bevond zich ook een kluis. Met een kluizenares.
Al in 1372 wordt er een kluizenares genoemd op het Begijnhof. Haar kluis was gebouwd tegen de kerk van dit Begijnhof. Via een doorkijkluik was zij van binnenuit met het priesterkoor verbonden, om zodoende ook de communie te kunnen ontvangen. Op de kluis stond de spreuk Çonserva mummum litis, pestis et honoris', hetgeen ongeveer betekent; bewaar steeds een stuiver als geschenk om in het uiterste geval niet in verlegenheid te komen ten tijde van de pest.
Hoewel zij zoveel mogelijk in de anominiteit leefden, kennen wij een aantal van de kluizenaressen. Heilwig, de dochter van Klaas Voets, woonde dertig jaar in de kluis van het Begijnhof. Zij overleed in 1460. Na haar dood werd de kluis bewoond door Aleid, de dochter van Gerrit van Buren. Na haar kwam Weindelmoed van Grave, die letterlijk ingesloten, ingemetseld werd op 15 november 1490. Enige jaren later is er steeds sprake van twee kluizenaressen. Vermoedelijk hebben deze twee vrouwen niet samengewoond, doch had het Begijnhof twee aparte geïsoleerde kluizen. Margaretha, de dochter van Jan van Erp, was al 55 jaar oud en was ook al begijn geweest, toen zij besloot kluizenares te worden. Op 14 juli 1534 werd zij officieel ingesloten door de vice-pastoor van 's-Hertogenbosch Laurentius Cuijpers. Slechts eenmaal zou zij haar kluis verlaten: om in 1552 op het Bossche stadhuis te verschijnen voor het geven van een volmacht. Margaretha overleed voor 1557, toen een ander als kluizenares vermeld werd.
De laatste Bossche kluizenares leefde nog in 1605. Vanaf 1372 moeten er ongeveer 15 vrouwen hun leven als kluizenares gesleten hebben, de meesten van hen hadden eerder als begijn op het Bossche Begijnhof gewoond.
|
Iemand die over de Parade loopt, beseft niet dat de huidige functie van het plein - parkeerterrein - pas van de laatste decennia dateert. Zo'n vijfhonderd jaar geleden, toen men omstreeks 1380 begon met de bouw van de Sint-Jan, verhuisde het begijnhof naar het terrein dat ongeveer de huidige Parade, het Casino en het terrein tot aan de Binnendieze bij de Casinotuin omvat. Daar, in de schaduw van de vorderende bouw van de Sint-Jan, kwam een ommuurd woonhof.
Er was plaats voor een kerk en een groot aantal kleine huisjes. Waar vrome vrouwen onderdak vonden. Het moeten er vele honderden zijn geweest, want omstreeks 1500 woonden er reeds 200. De huisjes hadden meestal namen. Dat kon een vrome naam zijn (Mariënburg), maar ook was wel een profane naam denkbaar (In die Mosterdmolen).Als een begijn een kamer had gekocht, moest zij er binnen een jaar en een dag gaan wonen. In aanwezigheid van iedereen vroeg de pastoor dan of zij was gekomen om 'minnelyck te leven en Goede vanden hemelryck devoetelijk te dienen'. Hij wijst haar op de statuten en op de te dragen kleding. Als een maagd begijn wordt, volgt hierna de kroning met 'den roosenhoet'. Het kon gebeuren dat er daarna feest werd gevierd.
De begijnen baden niet alleen, ze werkten ook. Op de grafzerk van een van de meesteressen - die in de Sint-Jan werd begraven - treffen we een spinnewiel aan, maar er waren ook begijntjes die borduurden of andere vormen van huisnijverheid bedreven.
Na 1629 mochten er geen nieuwe begijnen meer worden aangenomen. Vele jaren later, in 1694, sterft de laatste Bossche begijn. Zij moet dan ook behoorlijk oud zijn geworden! Het hele hof was inmiddels vervallen geraakt. De stads werd eigenaar van de grond en pas in 1749 verkocht zij de laatste nog overeind staande huizen.
De helft van het voormalig begijnhof werd ingericht tot een paradeplaats voor militairen, die dagelijks voor hun meerderen moesten marcheren (voordien gebeurde dit op de Markt, maar daar had men er last van). Het plein is dus bijna tweeënhalve eeuw oud.
|
1274 |
Er is een geschil ontstaan tussen de abdij Hertoginnedal en de rector van de parochie Orthen - 's-Hertogenbosch enerzijds en het begijnhof anderzijds over de afscheiding van het begijnhof en de parochie. De prior van de Predikheren in Leuven treedt op als scheidsman en beslist op 6 juli dat het begijnhof een eigen kerk, kerkhof en een eigen priester mag hebben. Tevens wordt toestemming verleend om het begijnhof te verplaatsen. In de toekomst zal het begijnhof op de huidige Parade gebouwd worden. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1304 |
De kerk van het Groot Begijnhof wordt toegewijd aan de H. Nicolaas. Het begijnhof heeft een eigen pastoor die niet aan de parochiepastoor is onderworpen. Het collatierecht berust bij de overste van het Dominicanenklooster van Audergem. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1392 |
Hertogin Johanna bepaalt dat de meesteressen van het Begijnhof, na advisering door de provisoren en de vier wijste begijnen, het recht hebben een begijn, die zich misdragen heeft, mogen verwijderen. Verder mogen zij na de dood van een begijn deze plaats doen innemen door een ander. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1426 |
Op Goede Vrijdag 1426 stichten Peter die Gorter en Alijt van Beerse de kleine infirmerie van het Groot Begijnhof. Zij bepalen dat zij zelf de eerste zestien personen voor deze infirmerie zullen kiezen. Behalve acht kamers voor de arme begijnen moeten er nog vijf ziekenkamers worden ingericht. De begijnen mogen de goederen die zij meebrengen blijven gebruiken, maar als zij sterven vervallen deze aan de infirmerie. Bij vertrek mogen zij hun goederen meenemen. De begijnen mogen in hun onderhoud voorzien; behalve door handel te drijven en daghuren te innen. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1529 | Het uitbreken van de zweetziekte of Engelse pest. | |
1636 |
Door de Staten Generaal wordt een Illustre School opgericht. De kerk van het Groot Begijnhof dient als gehoorzaal. Later zal men onderdak vinden in de Sint Jan. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1693 |
Er is een geschil tussen de stad 's-Hertogenbosch en de Staten over het eigendom van het Groot Begijnhof. Doordat er dit geschil is worden de huizen niet onderhouden; in 1693 zijn er nog maar drie! Als alle huizen verdwenen zijn, wordt het voormalige terrein waar het Begijnhof op stond ingericht tot een paradeplaats voor militairen; de huidige Parade. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1721 |
Over de eigendomsrechten van het voormalige Groot Begijnhof wordt een schikking getroffen: twee derde van de inkomsten komen aan de staat, één derde aan de stad. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1741 |
Op een deel van het voormalige Groot Begijnhof, dat nu aan het rijk behoort, worden twee ruiterstallen gebouwd. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1749 |
De laatste verbouwing op het voormalig Groot Begijnhof wordt gesloopt; één pand blijft staan. Het is de voormalige pastoorswoning, toen in gebruik bij de pastoor van de Sint Jansparochie. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
|
1764 |
De Staten besluiten hun deel van het voormalige Groot Begijnhof over te dragen aan het Geefhuis. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
1502 |
Kapittel 20. • Proceskosten in zake der veroordeling van de Bagijnen. • Aan den Cancelier van Brabant worden twee ossen geschonken, omdat hij de stad gunstig zou aanbevelen in het proces tegen het kapittel en de Bagijnen. Bron: Stads Rekeningen van het jaar 1502-1503. Deel 1, blz 69 |
|
1618 |
Kapittel 22. Toelaag aan de Meesteresse van het Bagijnhof, tot herstel der armen infirmerie in dat Bagijnhof. Bron: Stads Rekeningen van het jaar 1618-1619. Deel 2, blz 1255 |
1606 |
Schepenprotocol Schijndel 1605-1612aen Joostgen Aelberts bagijn opten Groten Bagijnhoff, grontchyns aenden Hogen Rentmr. Fierlants, noch 17 st. 2 … aen Henricxken inde Ploech.Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC)
|
|
1609 |
Schepenprotocol Schijndel 1605-1612aenden Groten Bagijnhoff ...Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC)
|
|
1721 |
Inventaris Archief Familie Sopers te 's-Hertogenbosch 1606-1983Akte van transport voor schepenen van 's-Hertogenbosch namens Simeon Decury weduwnaar en erfgenaam van Urselina Philippina Suljard, aan Henri Descury van een huis en hof op begijnhof te 's-Hertogenbosch.Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC)
|
|
1726 |
Inventaris Archief Familie Sopers te 's-Hertogenbosch 1606-1983Akte van transport voor schepenen van 's-Hertogenbosch door Henry des Cury aan Coenraet Cuper van Holthuysen van huizen en of van diverse woningen op het begijnhof.Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC)
|
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 210
Henk Henkes, Van den Raethuys tot Stadhuis (2016) 75
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 276-279, 281
L. van de Meerendonk, Het klooster op de Eikendonk te Den Dungen II (1964) 4, 110
L. van de Meerendonk, Tussen reformatie en contra-reformatie IX (1967) 14, 15, 30, 60, 116, 117n, 130, 156, 158, 260, 261
L.P.L. Pirenne, 's-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht (1959) 76n
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 101, 133, 275
Jan Sanders, 'Verkloostering in het vijftiende-eeuwse 's-Hertogenbosch' in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 33 (2016) 80
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) IV. 357-371
M.H.M. Spierings, Het Schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400 LIX (1984) 27
Geertrui Van Synghel, De stedelijke secretarie van 's-Hertogenbosch tot ca. 1450 (2007) 181n, 272