afb. Ernst van Mackelenbergh, Rosmalen
Lopend in de Sint-Janskathedraal ontdekken we al snel het hoogste punt buiten de kerk: de middentoren. Het restant van de eens door vier kruisingpijlers gedragen middentoren is aan de buitenzijde slechts te zien als een koepel. Binnen in de kerk wordt de middentoren afgedekt door gestuct rieten plafond, met in het midden het Alziend Oog, het oog van God.
Vroeger hing in vele huizen zulk een Alziend Oog, met daaronder de tekst 'God ziet U'. Bij kinderen vooral maakte dit een grote indruk, want waar je je in de kamer ook bevond, het Oog keek je aan.
De schrijver Bertus Aafjes (wiens moeder een Dungense was. In Den Dungen logeerde hij ook vaak bij zijn grootmoeder) kwam dikwijls in de Sint-Jan. Hij ontdekte er heel hoog de luchtboogbeeldjes. Hij ontmoette er oon zijn oom, die als metselaar aan de restauratie werkte. De man woonde in de Hinthamerstraat. Deze oom vertelde hem - nu zo'n zestig jaar geleden - dat hij eens iemand gekend had die door dit oog van God de kerk ingekeken had. In het Alziend Oog zat namelijk een gat.
In 1949 kwam Bertus Aafjes weer eens in Den Bosch en ontdekte de steigers bij de kathedraal. Hij vroeg aan een opzichter of de mogelijkheid bestond de steigers te beklimmen. Hij mocht het. In het korte verhaal 'Op het wonderlijkste dak van de wereld' beschreef hij deze ontdekkingstocht over de dakgoten, langs de luchtbogen en de daarop zittende figuren. Tijdens deze wandeling moest hij ook aan het verhaal van zijn oom denken. Was het inderdaad mogelijk om door dit oog te kijken? De opzichter zou hem wel begeleiden. Via een van de vier torentjes langs de koepel klom het tweetal naar boven en kwam op een houten vliering terecht. Aafjes zou over de zware dwarsbalken naar het oog moeten klimmen dat op papier was geschilderd.
Zo beschrijft Bertus Aafjes in de bundel 'De wereld is een wonder' deze klimpartij: „Behoedzaam schuifel ik naar het midden tot bij het gat. En waarachtig, midden in de achterkant van het papieren oog zit een gaatje, ter grootte van een rijksdaalder. Ik ga liggen op de dwarsbalk en schuif mij zo ver naar voren als mogelijk is en plotseling kijk ik duizelig en luchtziek door het gaatje in een geweldig gotisch ravijn. Het is zó diep, en het perspectief is zó vertrokken dat de vier hoge middenpijlers niet meer recht naar beneden schieten, maar naar elkaar toe staan als vier x-benen. Er lopen wat mensen door het middenschip als zoekgeraakte mieren. De kerkstoelen en banken zijn punten en streepjes geworden. Ik heb ineens het onbehaaglijk gevoel niet meer te zijn dan een vuiltje in dit grote oog. Eén moment het evenwicht verliezen en ik schiet door de flarden heen in het ravijn en vertel het nimmer weerom. Haastig kruip ik terug. En opgelucht daal ik langs de vele kinkhoorns vol tochtgaten naar de begane grond, niet zonder trots denkend, hoe ik later mijn kinderen in de Sint-Jan het oog zal wijzen met de woorden: 'Daar keek ik doorheen...'"
|
1989 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : Het oog van GodBrabants Dagblad donderdag 20 juli 1989 (foto) |
Frans van Valderen, De kathedrale basiliek van St. Jan te 's Hertogenbosch (1949) 50