afb. 1828
Koning Willem-Alexander heeft vrijdag tijdens een werkbezoek aan Avans Hogeschool zijn handtekening geplaatst in een bijzonder boek. Het gaat om het ‘Gulden Boek’ van de Bossche Kunstacademie, sinds enige jaren onderdeel van Avans Hogeschool. In het boek uit 1829 plaatsten eerder zijn moeder koningin Beatrix, prins Hendrik en de negentiende-eeuwse Oranjevorsten hun naam. Het boek kent een bijzondere geschiedenis. Gemeentearchivaris Rolf Hage had het voor de koninklijke handtekening speciaal even uit het archief van Erfgoed ’s-Hertogenbosch gehaald. HofboekbinderDe Bossche Kunstacademie, opgericht tijdens het Franse Keizerrijk in 1812, heette toen ‘Académie impériale et royale de peinture, sculpture et architecture’. In 1828 verhief Koning Willem I de Bossche kunstopleiding tot ‘Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten’. Later dat jaar accepteerde hij ook het beschermheerschap van de school.Als herinnering aan dit alles vervaardigde hofboekbinder Willem Carbentus (1792-1845) dit boek. Voor de Kunstacademie een bijzonder gegeven: Willem Carbentus was namelijk de vader van Anna Cornelia (1819-1907), moeder van Vincent van Gogh. Goud op sneeHet boek is uitgevoerd in rood leer met stempelversiering en goud op snee. Het heeft een bladwijzer in de kleuren van het huis Nassau en een majesteitszegel aan een Oranjelint.De Waalwijkse schoonschrijver A.B. van Lieshout (1802-1885) kalligrafeerde de titel van het boek. De titelplaat is een unieke lithografie, dat betekent dat de steen na de eenmalige afdruk werd vernietigd. Hierop is de buste van beschermheer Koning Willem I op een erezuil te zien. Na de Koninklijke Besluiten en het Reglement volgen de handtekeningen van de ‘Vorsten, Prinsen en verdere doorluchtige personen’. Koning Willem-Alexander plaatste deze week als voorlopig laatste zijn handtekening in dit historische boek. |
In 1811, toen de Fransen het in ons land voor het zeggen hadden, deed burgemeester mr. A.G. Verheijen het Bossche stadsbestuur het voorstel een 'Stads teekenakademie' op te richten. Dit voorstel vond weerklank en in de stedelijke begroting voor 1812 was een bedrag van 1.500 francs gereserveerd voor 'een instituut zoo nuttig als aangenaam voor onderscheidene jongelieden welke zich aan vakken willen toewijden, waarbij de teekenkunst noodzakelijk is'. Het was keizer Napoleon zelf die deze begroting goedkeurde. Zo werd de school opgericht die als officiële naam kreeg: Académie Impériale et Royale de Peinture, Sculpture et Architecture.
Onder leiding van directeur Gérard van Dinther en professor Joseph Weingartner werd vanaf oktober 1812 de eerste cursus gevolgd door vijftien leerlingen. Er werd les gegeven op een afgeschoten zolder boven de stadsarmenschool aan de Wolvenhoek. In die kleine ruimte was trouwens niet meer plaats om meer leerlingen te herbergen. De gemeente betaalde de salarissen en gaf dat eerste jaar 410,58 francs uit aan modellen (om na te tekenen) en 483.55 francs aan lessenaars, banken, vuur, licht en andere kleinigheden. Maar er was meer geld nodig om de school goed te laten functioneren. Directeur Van Dinther schreef aan vele Bosschenaren en vroeg hen voor 6 francs in te tekenen. Bijna honderd inwoners reageerden positief. Daardoor kreeg de directeur meer financiële ruimte.
aan het eind van het eerste leerjaar kon er in de voormalige concertzaal in de Ortenstraat een tentoonstelling worden ingericht. Drie zilveren medailles waren als prijzen beschikbaar. We lezen over deze eendagsexpositie: 'De toeloop van het kunstminnend publiek tot beschouwing der ten toongestelde teekeningen was oneindig en duurden den geheelen dag'. De Bosschenaren hadden tot dan toe nog nooit een expositie van tekeningen of schilderijen gekend. Het feit dat deze expositie nu plaatshad en de plechtige bekroning van drie studenten, heeft ertoe geleid dat de academie vergroot een nieuw studiejaar kon beginnen. Vijtig leerlingen meldden zich om tekenles te krijgen.
Tijdens het tweede schooljaar, in januari 1814, werden de Fransen uit de stad verdreven. De academie verloor daardoor een groot aantal van haar donateurs; officieren uit het legeren Franse ambtenaren. De stad verhoogde echter haar bijdrage en stelde ook een derde leraar aan: professor J.G. Walger die bouw- en volksmeetkunde doceerde. De naam van de school veranderde. Het predikaat 'keizerlijk' verdween in deze nieuwe tijden; het werd de 'Stads Academie voor teeken- en schilderkunst'.
In 1825 werd er een poging gedaan om de academie te laten uitgroeien tot een 'Provinciale academie der beeldende kunsten in Noordbrabant', maar Gedeputeerde Staten gingen daar niet mee akkoord. Een jaar later verhief koning Willem I de Bossche academie tot 'Koninklijke school voor nuttige en beeldende kunsten' en het rijk gaf voortaan en jaarlijkse toelage.
|
1989 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : Keizerlijke AcademieBrabants Dagblad donderdag 2 februari 1989 |
H.F.J.M. van den Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant (1996-1997) I. 382, 399, 400; II. 351
Henk Henkes, Van den Raethuys tot Stadhuis (2016) 24, 34, 46, 63, 70, 71, 73, 109, 155
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 190, 254, 255, 256, 260, 392
R.A. van Zuijlen, Gedenkboek der Koninklijke School voor nuttige en beeldende kunsten (1859) 56