Dit klooster stond aanvankelijk niet aan het St. Jacobskerkhof, maar tusschen den Kleinen Hekel en sluis n° 1 der Zuid- Willemsvaart; alzoo niet, zooals van Heurn Historie I p. 445 en 500 beweert, buiten de voormalige St. Janspoort op de weide de Donk. Een straatje, thans geheeten de St. Anthoni-
| 32 | ||||||||
straat doch toen ter tijde het Baseldonksche straatje genaamd, leidde er van de Hinthamerstraat heen. De eigenlijke naam van dit klooster was Porta Coeli, maar omdat het door Wynand van Basel op het goed of erf de Donk gesticht was, heette het doorgaans het klooster Baseldonk of Bazelaarsklooster. De monniken, die er in woonden, behoorden tot de orde der Guilhelmieten. In 1525 werd dit klooster door de Bosschenaars geplunderd. Blijkens de telling der huizen en haardsteden in de Stad en Meierij van den Bosch, welke in 1526 werd gedaan (Handel, van het Prov. Genootsch. van Kunsten en Wetensch. in N. Brab. 1891-93 p. 231), bevonden zich dat jaar in hetzelve 17 conventualen, 1 novicius, alnoch niet gecleet, l donaet, 5 leecke weerlicke gehuerde dieneers ende 1 prebendarius, aldair gestelt by onsen heere den Keysere. In het jaar 1542, toen Maarten van Rossum de stad den Bosch bedreigde, werd het op last van het Hof van Brabant afgebroken 1) ten einde dien krijgsoverste de gelegenheid te ontnemen zich daarin te nestelen. De 12 kloosterlingen, waaruit dat klooster alstoen bestond, benevens deszelfs 3 leekebroeders en dienstknechten namen daarop den 1 Augustus van laatstgezegd jaar in het Rijke Fraterhuis van den Bosch hunnen intrek, om het weldra weder te verlaten, want reeds het volgend jaar kochten zij voor hun klooster aan de onroerende goederen, welke Johan van den Wyngaerde, schout van Breda, als man van Elisabeth Heym, aan het St. Jacobskerkhof had liggen 2). Reeds in het allereerste begin der 16e eeuw was een Heym in het bezit van die goederen. Immers al in het jaar 1504 (Reg. n°. 99 f. 181) verleende Johan Heym, heer van Maurick en hoogschout der stad en Meierij van den Bosch, aan mr. Willem van den Bosch eene grondrente uit die goederen, welke daarbij omschreven werden als: domus, area, ortus et domus posterior cum suis fundis ac prato, sito retro
| 33 | ||||||||
premissa ultra aquam ibidem fluentem, siti in Buscoducis ad locum, dictum aen den Wijntmoelenberch, inter hereditatem Sororum Regularissarum conventus de Bethania, siti ibidem, ex uno et inter quoddam hospitale ibidem ex alio, tendentes a dicto loco, den Wijntmoelenberch vocato, ad murum opidi de Buscoducis. Uit deze omschrijving kan men zien, dat de goederen, die Johan van den Wijngaerde aan het Baselaarsklooster verkocht, gelegen waren ten Oosten van het klooster Bethanie en dat alzoo het tweede Baselaarsklooster daarnaast kwam te staan. De aqua, waarvan in gezegde Schepenakte de rede is, was de Dieze, welke oudtijds liep tusschen de huizen, die ten Z. van het St. Jacobskerkhof en de Diepstraat staan, en den Stadswal.
De familie Heym zal tijdens zij het kasteel Rodenborch onder Rosmalen bezat 3) voorschreven huis met aanhoorigheden als haar winter verblijf in de stad bezeten hebben.
Genoemde Johan Heym had van zijne vrouw Elisabeth van Gheel Symonsdr o.a. deze kinderen: Symon Heym en Elisabeth Heym, de echtgenoote van Johan van den Wijngaerde; blijkbaar had eerstgenoemde hunner voorschreven goederen van zijnen vader geërfd, vermits hij 23 Maart 1524 (Reg. n° 128 f 162 vso) eene grondrente verleende uit een huis, erf en plaats, staande en gelegen aan den Windmolenberg tusschen zijn huis, erf et reliquae hereditates ex uno en een gasthuis ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze. Hij stierf waarschijnlijk kinderloos en toen zal zijne zuster Elisabeth de meergemelde goederen geërfd hebben, die haar man, als gezegd, 20 December 1543 aan het Bazelaarsklooster verkocht; de akte, waarbij dit geschiedde, (Reg. n°. 165 f. 89), luidt als volgt:
Dominus Johannes van den Wyngarde, miles, tanquam maritus et tutor legitimus Dominae Elisabeth suae conthoralis, filiae quondam Johannis Heym, domum, aream, portam anteriorem, stabulum, ejus fundum, ortum et portam
| 34 | ||||||||
posteriorem, sitas in Buscoducis ad locum, dictum den Wyntmoelenberch, inter domum et hereditatem conventus sororum de Bethania in Buscoducis ex uno et inter reliquam domum et heredidatem dicti Johannis ex alio, tendentes a dicto loco, den Wyntmoelenberch vocato, ad quondam pratum seu quondam campum ejusdem Domini Johannis, communi aqua, die Dyese vocata, ibidem interfluente; insuper jam dictas domum, aream et orium, sitas ibidem, inter prodictam domum et aream ex uno et inter hospitale, dictum Heyms ghasthuys, ex alio, tendentes a dicto loco, den Wynthmoelenberch vocato, ad dictam aquam die Dyese vocatam; item adhuc dictum pratum seu campum, dictum den Hoigen beempt; necnon quondam aliud pratum, dictum den Legen beempt, prodicto prato seu campo lateraliter adjacens, situm ibidem inter communem aggerem, protensum ibidem de quondam novo ponte lapideo 4) versus munionem, dictum der stadtwall, quondam fossato inter jacente, ex uno et inter hereditatem Wilhelmi de Os, etiam quondam fossato interjacente, ex alio, tendentes a dicta aqua, die Dyese vocata, ad dictum munimen, der stadtwal vocatum et ad particulam terrae, ad Willelmum Rasonis spectantem, simul cum medietatibus jam dictorum fossatorum, - dedit ad annuum et hereditarium censum Domino Symoni Pelgrum 5), filio quondam Hermanni Pelgrum, tanquam priori pro tempore conventus seu monasterii fratrum Wilhelmitarum de Porta Coeli ad opus ejusdem conventus seu monasterii. Onmiddelijk daarop verleenden Dominus Symon Pelgrum, prior, fratres Servatius Loosen de Roggel, subprior, Adrianus Voet de Huesden, cellarius, Stephanus de Balen, cantor, Judocus, filius quondam | 35 | ||||||||
Bernardi Sbrouwers, conventualis van gezegd klooster, zoo voor zich en als zich sterk makende voor de overige broeders van dat klooster, eene grondrente uit deze goederen tot betaling van dezelve.
Hetgeen, als zoo even gezegd, voor het tweede Baselaarsklooster was aangekocht, was daarvoor niet voldoende; van daar dat heer en broeder Symon Pelgrom Hermanszn voornoemd als prior van dat klooster ten behoeve van hetzelve 30 October 1545 (Reg. n° 170 f. 310 vso) van domicellus Arnd Heym Johanszn, tanquam mamburnus sive provisor domus seu hospitalis parvi, dicti Heyms gasthuis 6), dit gasthuis kocht, hetwelk toen gezegd werd te staan tusschen het erf van het klooster de Porta Coeli ex uno en dat van Henrick van Deventher ex alio en zich achterwaarts uit te strekken tot aan de Dieze; het stond, als gezegd, Oostwaarts naast het door gemeld klooster aangekocht goed; zijn genoemde provisor was tot den verkoop er van gemachtigd door Georgius van Oostenrijk, bisschop van Luik 7). Om dezelfde reden als voorzegd kocht meergenoemde prior voor het nieuwe Baselaarsklooster in het jaar 1545 (Reg. n° 170 f. 430) ook nog aan het Oostwaarts naast voorschreven gasthuis staand huis, hetwelk toen aldus omschreven werd: domus, area et ortus ac domus posterior et suus fundus, siti in Buscoducis ad locum dictum Wijnthmoelenberch inter heredidatem Jacobi Spyker ex uno et inter heredidatem hospitalis communis, ibidem siti; verkooper daarvan was Henrick Proening van Deventher Gerardszoon, die dat goed 4 Januari 1535 (Reg. n° 148 f. 72 vso) gekocht had van Antonius, zoon van Petrus, den zoon van Geldo van den Eeckhout.
Al deze aankoopen hadden plaats met machtiging of octrooi van Keizer Karel V; het Baselaarsklooster had dat octrooi
| 36 | ||||||||
noodig wegens een plakkaat, dat door Philips van Bourgondië, genaamd de Goede, in 1463 op verzoek van de Regeering van den Bosch, - die van oordeel was, dat de menigvuldige kloosters en godshuizen, welke men aldaar had, nadeelig voor die stad waren, omdat zij niets bijdroegen in de gemeene lasten, - uitgevaardigd was tegen den aankoop door kloosters en gasthuizen van onroerende goederen, gelegen in de stad en Meijerij van den Bosch 8); met de Regeering van den Bosch achtte toch ook hij een groot grondbezit van kloosters en gasthuizen in het algemeen te zijn in grooten achterdeele, schade ende interest van onsen ondersaten van onser voors. stadt en de Meyerye derseluer, die alsoo sonder hulpe ende contributie te hebben van deselven goeden, by den voors. geestelycken luden vercreghen, alleen betalen ende die lasten ende diensten doen moeten op den cost van hen ende van heuren goeden, contrarie den ouden rechten ende privilegiën by onse voirouderen, Hertogen ende Hertoginnen van Brabant enz, verleend 9). Het was ook niet te verwonderen, dat de Regeering van den Bosch met het oog op de opbrengst harer belastingen beducht was voor de uitbreiding van het grondbezit van godshuizen en kloosters, als men bedenkt, dat in het jaar 1629 die instellingen eigenaars waren van bijna al de gronden, welke gelegen waren achter de huizen, die stonden aan de Westzijde van de Postelstraat; aan weerszijden van de Papenhulst; aan de Zuidzijde van het St. Jacobskerkhof en aan de Noordzijde van het Hinthamereind, de Hinthamerstraat, den Hoogen Steenweg en de Orthenstraat en dat zij toen bovendien vele andere onroerende goederen binnen de bebouwde kom der stad bezaten.
Nadat het Bazelaarsklooster voorschreven aankoopen had gedaan zal het wel zeer spoedig de door hetzelve aangekochte gebouwen tot een klooster hebben ingericht. Eene kapel had het toen voor dat nieuwe kloostergebouw nog niet; die begon-
| 37 | ||||||||
nen deszelfs kloosterlingen eerst in 1547 te bouwen, maar zij maakten toen daarmede zooveel spoed, dat ze reeds het volgend jaar gereed was en den 6 Juli 1549 kon worden gewijd. Zoo kregen de Bazelaars of Guilhelmieten in den Bosch een nieuw klooster met kapel. Foppens schreef hierover in zijne Historia Episcopatus Silvaeducensis p. 306: Erat hic conventus exiguus quidem, sed opulentus. Dit laatste zal deszelfs ongeluk geweest zijn, want bitter klaagde toch de Bossche Bisschop Zoesius in zijnen brief van 10 November 1623 aan den Aartsbisschop van Mechelen 10) over de ongebondenheden der kloosterlingen van dit klooster. Het was daarom geen wonder, dat de bekende Bossche geschiedschrijver Jacob van Oudenhoven, welke tot die kloosterlingen behoorde, op zekeren dag zijne pij aan den kapstok hing, Protestant werd en in het huwelijksbootje stapte 11) en dat de Beeldstormers in 1566 tot twee malen toe in dit klooster binnendrongen en het dermate havenden, dat, zooals van Heurn in zijne Historie II p. 29 verhaalt, daarvan niets anders dan de naakte muren en het dak bleven staan. Toen den Bosch in 1629 aan de Staatschen overging, werd eveneens dit klooster ten behoeve van den Staat verbeurd verklaard en zijn daarna de verschillende daartoe behoorende goederen verkocht geworden aan particulieren, die het successievelijk sloopten; deszelfs kapel werd in 1767 afgebroken 12).
Door het Rijk werd het tweede Bazelaarsklooster 31 Augustus 1641 (Reg. n° 384 f. 677) met vele andere kloostergoederen verkocht aan mr. Johan Gans, raad en pensionaris van den Bosch en Frans Blom, koopman, controleur van de fortificatiën enz.; het werd daarbij als volgt omschreven:
het geheele Baselaersclooster;
het Baselaers bleyckvelt;
de Corenwintmoelen van de Baselaers.
| 38 | ||||||||
Genoemde koopers verdeelden na dien verkoop onder elkander de door hen gekochte kloostergoederen en alstoen kreeg Frans Blom de voorschrevene voor zijn deel, waarna deze het Bazelaarsklooster metterwoon betrok, zooals blijkt uit eene Bossche Schepenakte van 20 Juni 1646, waarbij het als volgt werd omschreven: „huyssinge, erffenissen mitten timmeragien daerop staende, hoven, etc, daerinne hy tegenwoirdelijck woonende is, gestaen ende gelegen binnen dese stadt achter St. Jacobskercke, voor desen geweest sijnde het convent van de Baselers; alnoch de bleyckerye ende huysinge van dyen, gestaen achter den voors. convente tot aen de wall 13); den Baselaersmoelen, staende opte walle achter de bleycke”.
Frans Blom voornoemd overleed in den Bosch 9 December 1647 en had van zijne vrouw Maria Sprongh deze kinderen:
Het Baselaarsklooster kwam door vererving van voornoemde echtelieden Blom-Sprough aan Henrietta Maria Blom, Maria Groenhooft en Catharina Groenhooft, elk voor een deel. Blijkens akte van boedelscheiding van 1678 (Reg. n° 475 f. 59)
| 39 | ||||||||
was het deel van Catharina het Baselaarsklooster en de Achterste Bazelaarshof. Het deel van Maria Groenhooft was blijkens Schepenakte van 1682 (Reg. n° 476 f. 101), waarbij zij het verkocht, het een vierde in eenen tuin, genaamd de Pandhof gelegen achter de Baselaarskapel tegenover het huis van Johan Henrick van Goolen; deze, die als man van voornoemde Catharina Groenhooft alstoen reeds een aanzienlijk gedeelte van het Baselaarsklooster bezat, werd toen daarvan kooper. Nadat hij was komen te overlijden, verkocht Nicolaas van Blotenburg, procureur te den Bosch, in diens hoedanigheid van uitvoerder van zijnen uitersten wil, 24 Februari 1698 de navolgende goederen, welke eens tot het tweede Bazelaarsklooster behoorden (Reg. n° 482 f. 25):
| 40 | ||||||||
De Baselaersbleek 15), die ook nog, zooals wij reeds zagen, tot het tweede Baselaarsklooster behoorde, kwam aan Maria Groenhooft, echtgenoote van den luitenant-kolonel Henry Graham, terwijl het overige van dat klooster, hetwelk ook aan het St. Jacobskerkhof gelegen was, door koop kwam aan Henrick Piper; dit geschiedde den 4 Juli 1698 bij eene akte (Reg.
| 41 | ||||||||
n° 511 f. 100), waarvan de inhoud is als volgt: Diederick Ruysch, commissaris van de monstering en raad van den den Bosch, weduwnaar van Leonora Wylde 16); Egidia van Schoonhoven, weduwe van den luitenant-kolonel Henry Graham en de executeurs van het testament van Johan Henrick van Goolen, allen als erfgenamen van Maria Sprongh, weduwe van Frans Blom, verkoopen aan Henrick Piper, gewezen ritmeester in Staatschen dienst: huyssinge, hof, stallinge, gelegen op het St. Jacobskerkhof tusschen het huis van Symon de Ras en Roelof Tybosch ex uno en tusschen het van Deventhersgasthuis, een gangske tusschen beiden liggende, ex alio en strekkende van gezegde straat tot aan de Dieze. Hetgeen Roelof Tybosch en Symon de Ras als voorzegd van het Baselaarsklooster hadden gekocht, werd door hen 19 Februari 1700 17) weder verkocht aan Leonard van Eys; daarvan werd het groot huis toen omschreven als volgt: eene schoone ende wel doortimmerde ende geappropieerde huyssinge, bestaende in eene poorte, groote huyssinge, thoorn, schoone saletten, verscheyde schoone bovencamers, solders, verwulfde kelders, etc, item eenen hoff op de plaets met eene cleyne wooninge ofte huyssinge met eene stallinge van ses à acht paerden, mitsgaders eene huyssinge ende erve naest de voors. groote huyssinge, met het waschhuysken daerachter, staende op het St. Jacobskerkhoff naest het huys van den majoor Piper ende {het erf van) de voors. heeren vercoperen.
Genoemde Leonard van Eys behoorde tot de Protestantsche familie von Eiss, welke oorspronkelijk te Aken gevestigd was. Van die familie was de eerste, dien ik vond, Nicolaas von Eiss, welke huwde met Catharina Clebancq of Kleebank, wier moeder Römer heette; hunne kinderen waren o.a.: a. voornoemde Engelbertus von Eiss, die met Katharina Emonds huwde en met haar 6 Augustus 1693, omdat zij beiden Protestant
| 42 | ||||||||
waren, uit Aken moest wijken; zij vestigden zich toen in den Bosch metterwoon 18) en zoo hielpen zij mede om aldaar de leemten aan te vullen, welke alstoen in de bevolking van die stad waren ontstaan doordien vele Katholieke families haar hadden verlaten, omdat zij er haren godsdienst niet meer vrijelijk konden uitoefenen en zij bovendien van alle betrekkingen waren uitgesloten; b. Gillis von Eiss, koopman te Amsterdam, die aldaar in 1683 huwde met Madelaine Hamal, dochter van Daniel, bierbrouwer te Sedan, en daardoor stamvader werd van de thans nog levende adellijke familie van Eys en c. Leonard van Eys. 19) Laatstgenoemde van Eys was koopman en factoor te den Bosch en huwde met 1° 6 Maart 1695 Geertruyda Sara Verster, dochter van Abraham en Cornelia Daesdonck; 2° 1717 Alida Ruysch, weduwe van Carel Jacob Swaen. Zijn eerste vrouw schonk hem o.a. deze kinderen:
| 43 | ||||||||
Johan Philip van Eys, de schoonzoon van den dikwerf genoemden Leonard van Eys, kocht 26 September 1727 (Reg. n° 554 f. 73); van zijne voormelde schoonzusters bij het part, dat zijne vrouw in het Baselaarsklooster had geërfd, aan de parten, welke dezen daarin van haren vader hadden geërfd en vermeerderde die bezitting ook nog door daarbij voormelden Baselaarshof aan te koopen, o.a. als gezegd van Catharina Tulleken, de weduwe van Henrick Piper.
Hij had van zijne voornoemde vrouw slechts één kind, Magdalena van Eys genaamd; deze erfde van haar het voorschreven groot huis en den Baselaarshof; zij stierf vóór haren vader, ongehuwd zijnde en toen erfden hare voorzegde tantes van moederszijde van haar 5/8 in het groot huis, - dat alstoen omschreven werd als: huis met tuin en pakhuis genaamd de Baselaarspoort, staande aan het St. Jacobskerkhof tusschen het erf der erfgenamen van den majoor Piper ex uno en het erf van van 's Gravesande ex alio, - en 1/4 in den Baselaarshof, - dat ten zelfden tijde gezegd werd te zijn: huis, erf en tuin, gelegen achter het laatstgemeld onroerend goed. Bedoelde tantes verkochten 22 Mei 1730 (Reg. n° 555 f. 122 vso) de door haar, als gezegd, geërfde parten aan J.Ph. van Eys, den vader harer erflaatster, die de overige parten alstoen reeds bezat; uit de akte, waarbij deze verkoop geschiedde, blijkt, dat de gebouwen van het Baselaarsklooster als volgt stonden aan het St. Jacobskerkhof, wanneer men van het klooster Bethanie in de richting van de Diepstraat ging : 1°. het huis met erf, hiervoren op blz. 41 vermeld onder c, dat zich langs het erf van laatstgezegd klooster achterwaarts uitstrekte tot aan het wasch-
| 44 | ||||||||
huis van meergezegd groot huis; 2°. het huis met tuin, dat, als gezegd, Dirck van 's Gravesande in 1698 had gekocht en 3°. het meergemeld groot huis, dat 26 September 1727 omschreven werd als volgt: huys, staende op het St. Jacohskerkhof, genaemd het Baselaersclooster, hestaende in een poorte, huysinge, erf ende plaetse, met nog eene klyne huysinge ende stallinge op de plaetse; een deel daarvan was, zooals wij reeds zagen, in 1730 een pakhuis; achter het groot huis had men den Baselaarshof die zich achterwaarts uitstrekte tot aan den Wal en in welken tuin een huis stond, dat eens door den commies Bul werd bewoond; door voormelde poort had die hof toegang tot het St. Jacobskerkhof en 4°. naast het groot huis, het huis van den majoor Piper, hetwelk zich tusschen het groot huis en het van Deventhersgasthuis bevond. Johan Philips van Eys laatstgenoemd, die op het St. Jacobskerkhof, denkelijk in het groot huis, woonde, hertrouwde na den dood zijner voorzegde vrouw in 1737 met Johanna Alida Pels, dochter van Willem en Johanna van Blotenburg. (de dochter van Gerard van Blotenburg en Magdalena de Lobell), welke hem eene dochter schonk, Johanna Clasina van Eys geheeten, die in 1753 huwde met Nicolaas Jeremias Storm van 's Gravesande, schepen van den Bosch. Toen zijne gezegde tweede vrouw was komen te overlijden, trouwde hij nog eens en wel in 1749 met Margaretha Maria de Lobell, dochter van mr. Daniel en Dina Vis. Na zijnen dood verkocht mr. Boudewijn Donker Curtius, woonachtig te den Bosch, in hoedanigheid van uitvoerder van zijn testament, 6 October 1779 (Reg. n° 585 f. 357) al hetgeen hij van het Baselaarsklooster had bezeten, aan Willem van der Horst, architect aldaar; het werd alstoen gezegd te zijn: a. een koetshuis met eene groote keuken daarachter; een ledig erf, waarop een heerenhuis had gestaan, met eenen tuin en tuinkamer, zijnde van ouds genaamd het Baselaarsklooster; b. eene achter dien tuin gelegen hovenierswoning met een grooten moestuin, genaamd de Baselaarshof en c een huis met erf, tuin en stal, gelegen aan de
| 45 | ||||||||
overzijde van een straatje of gang, tusschen dat straatje ex uno en het koetshuis, vermeld sub a en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan eene gedempte sloot. Het gedeelte van het Baselaarsklooster, dat, als meergezegd Dirck van 's Gravesande in 1682 had gekocht, werd door diens kinderen, zijnde: Mr. Ewoud Hendrik van 's Gravesande, raad van den Bosch, mr. Willem Jacob van 's Gravesande, hoogleeraar te Leiden en mr. Jeremias van 's Gravesande, raad van den Bosch, alsmede door mr. Jeremias Blom, ontvanger van de tollen en licenten op de Maas te Grave, die in dat gedeelte ook een part blijkt te hebben gehad en die, zooals op blz. 29 reeds is gezegd, de zwager was van genoemden Dirck van 's Gravesande, 16 November 1731 (Reg. n° 545 f. 180 vso) verkocht aan Adriaan van de Coevering, woonachtig te den Bosch, als wanneer het werd omschreven als: eene huysinge, stallinge, erve en hof op het St. Jacobskerkhof, neffens de huyssinge ... ex uno westwaarts en het gemeene Baselaarsklooster, ex alio de huysinge en het packhuys van de heer van Eysch, streckende voor van St. Jacobskerkhof langs neffens het gangjen van het choorken en soo vervolgens de sydemuer linie regt tot op de Diese.
Het gedeelte van het Baselaarsklooster, dat hiervoren aangeduid werd als het huis van den majoor Piper, was dat, hetwelk, als gezegd, Henrick Piper, de latere majoor-kommandant van den Bosch, 4 Juli 1698 kocht. Diens vrouw was Catharina Tulleken, welke hem ten huwelijk bracht het kasteeltje Roojeveld, dat onder Gemonde stond en blijkens den gevelsteen, die in deszelfs voorgevel zich bevond, in 1649 was gebouwd, vermoedelijk, blijkens het wapen, dat in den achtergevel van dat huis stond, door den in Deel II p. 453 genoemden Thomas van Roye; het behoorde later aan mr. Evert Tulleken, raad en griffier van den Bosch, van wien het weder erfde zijn oom Rutger Tulleken, raad van die stad, welke gehuwd was met Catharina van Roye de Nicolson, zijnde deze laatste
| 46 | ||||||||
echtelieden de ouders van Catharina Tulleken voornoemd, die van hen het gezegd kasteeltje had geërfd 20). Henrick Piper had van haar, behalve eene dochter Lucretia, die in 1705 huwde met den Engelschen kolonel Charles Kockburn, eenen zoon Gerrit Piper, welke majoor der cavalerie en schepen van den Bosch was; zijne moeder transporteerde 24 Augustus 1723 op hem het gedeelte van het Baselaarsklooster, dat haar man, als meergezegd, in 1698 gekocht had. (Reg. n°. 541 f. 42 vso).
Gerrit Piper maakte zich eene bedenkelijke vermaardheid doordien hij als schepen van den Bosch poogde aldaar uit te roeien het aloud gebruik om op Driekoningenavond met de ster rond te gaan en daarbij toepasselijke liederen te zingen 21). Hij was in 1721, toen hij nog jong man was; gehuwd met Maria Magdalena Pels, dochter van Willem en Johanna van Blotenburg. 22) Na zijnen dood verkocht Galenus Hopman, apotheker te den Bosch, in zijne hoedanigheid van curator over diens nalatenschap, 27 November 1765 (Reg. n°. 590 f. 168 vso) zijn laatstelijk omschreven gedeelte van het Baselaarsklooster aan Pieter Trimbos en Hermanus van Venroy, beiden woonachtig te den Bosch; het werd toen gezegd te zijn een huis
| 47 | ||||||||
en erf op het St. Jacobskerkhof, ex uno Johan Philip van Eys, oud-schepen en raad van den Bosch, ex alio het Proening van Deventhersgasthuis en zich achterwaarts uit te strekken tot aan de Dieze, zijnde het hem toegescheiden, toen hij de nalatenschap zijner moeder deelde met zijne eenige zuster Lucretia Piper. In 1766 werd dit deel van het Baselaarsklooster omschreven als een tuin met erf en een daarop staand, ten halve afgebroken huis. Thans is van het geheele tweede Baselaarsklooster niets meer overgebleven dan de grond, waarop het eens stond, zoodat het al even weinig spoor meer heeft achtergelaten dan het eerste klooster van zijnen naam; op de plaats, waar het zich eens bevond, staan nu een paar hovenierswoningen met stallen en eenige arbeiderswoningen. Van zijn archief bezit het Rijksarchief in den Bosch niets anders dan twee charters, die daaraan onlangs door nu wijlen Aug. Sassen werden geschonken! | 48 |
Noten | |
1. | Deel I p. 30 en 42. |
2. | Blijkens R.A. van Zuylen Stadsrekeningen I p. 574 was daarvan door de stad den Bosch hem omstreeks het jaar 1540 een stuk afgenomen int maken van den wech lancx der stat mueren af ter den Papenhuls. |
3. | Mr. A.C. Bondam Inventaris der oorkonden, afkomstig van het Jezuïtencollege te Den Bosch, p. 56 en 57. |
4. | In eene Bossche Schepenakte van 1541 (Reg. no 160 f. 268 vso) waarbij Johan van den Wyngaerde uit de hier bedoelde goederen eene grondrente verleende, wordt deze brug aldus omschreven: novus pons, structus ac protensus a platea, dicta den Papenhuls, versus moenia oppidi Buscoducis. |
5. | Hij was de bekende Bossche kronijkschrijver Simon Telgrom de Bye, meer bekend onder den naam van Simon Pelgromius. |
6. | Dit gasthuis, dat eertijds aan Jacob Spijckers toebehoorde, was door Arnd Heym Johanszn tot een gasthuis voor oude mannen bestemd geworden (Reg. no. 161 f. 1911 vso). |
7. | De verdere geschiedenis van dit gasthuis, dat na dezen verkoop overgebracht werd naar een huis, staande achter den Vuchterdijk, zie men in Deel l p. 319. |
8. | Dit plakkaat werd 19 October 1520 door Keizer Karel V geamplieerd. |
9. | J. van Oudenhoven l.c. p. 127. |
10. | J.A. Coppens Nieuwe Beschr. van het Bisdom 's Bosch II p. 235. |
11. | Taxandria IV p. 229. J. van Oudenhoven overleed te Haarlem in 1690, dit ter aanvulling van Deel I p. 7 noot 1. |
12. | Men zie over dit klooster behalve Schutjes Bisdom van 's Bosch Taxandria II p. 252 en vlgd. |
13. | Zie hierover Deel II p. 496. |
14. | Hij en zijne moeder kochten 18 Juli 1691 van den curator over de nalatenschap vim Cornelis Boxmeer, notaris te den Bosch: ,,een kasteeltje met een brugge rontsom in syne grachten", gelegen te Middegaal onder Veghel, dat door genoemden van Boxmeer 7 Juli 1656 gekocht was van François Bigoix c.s., Roelof Tybosch had tot vrouw Barbara van Wolfswinckel, die hem 10 kinderen schonk. |
15. | Men zie hierover als gezegd Deel II zn. 496. |
16. | Zij was de eenige erfgename van Henrietta Maria Blom, het eenig kind van Nicolaas Blom en Elisabeth Wylde. |
17. | Reg. No. 513 f. 150. |
18. | Maandblad Nederl. Leeuw 1906 p. 216. |
19. | Wellicht had Nicolaas von Eiss ook nog tot dochter Susanna von Eys weduwe van Aelbert Susque, die 3 Juli 1694 in den Bosch in de Waterstraat woonde en toen in die stad ondertrouwde met Hans Uldirch Procher (?), jongman uit Zwitserland. |
20. | De kinderen, die zij van Henrick Piper had, verkochten Roojeveld 18 Augustus 1729 aan Adriaan de Lange, welke het ten huwelijk bracht aan zijne vrouw Barbara Antonetta Rosina Tscharner; zij bracht het op hare beurt ten huwelijk aan haren tweeden man prof. Herman Gideon Clemens; deze verkocht het 30 April 1750 aan Corstiaan van de Meerendonk, wiens kinderen het 2 Juli 1761 verkochten aan Jacobus Wygerganx, wijnkooper te den Bosch en man van Gijsberdina Boons. In 1729 werd dit kasteeltje gezegd te zijn: een sterk gemetseld huis met schoone kamers, keuken, kelder en groote tuin, gelegen rondom in eene heg en gracht. In de 19e en 20e eeuw was het de R.K. pastorie van Gemonde, totdat die in 1913 door de tegenwoordige pastorie vervangen werd, waarna dit huis is afgebroken. |
21. | J.C.A. Hezenmans 's Bosch 1629-1795 p. 385 en Taxandria II blz. 133 en volgd. en blz. 223. |
22. | Zij schonk hem deze kinderen: Hendryetta Catharina Piper, ged. 9 Sept. 1722; Willemina Johanna Piper, ged. 16 Juni 1726; Hendrik Carel Piper, ged. 19 Sept. 1728; Lucretia Piper, ged. 17 Maart 1730 en Cornelia Johanna Piper, ged. 13 Oct. 1733, allen in de Groote Kerk te den Bosch. |
? |
Clemens v.d. WalleDe Wilhelmieten : Het Wilhelmietenmuseum te Huybergens.l. s.d. |
|
? |
L. van MinderhoutBezittingen van het klooster Bazeldonk bij Den Boschs.l. s.d. |
|
1840 |
C.R. HermansSimon Pelgrom, kloosteroverste der Wilhelmieten te 's-Hertogenbosch, en zijne schriftenGeschiedkundig mengelwerk over de provincie Noord-Braband / C.R. Hermans. Demelinne 1 ('s Hertogenbosch 1840) 53-61 |
|
1873 |
L.H.C. SchutjesBaselaars of GuilhelmietenGeschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch IV (1873) 391-394 |
|
1980 |
Willem HeijtingHet Wilhelmietenklooster Baseldonk te 's-HertogenboschEen vrije universiteitsbibliotheek Van Gorcum (Assen 1980) 221-254 |
|
1980 |
Willem HeijtingDe boeken uit het klooster van de Wilhelmieten te 's-HertogenboschHellinga festschrift/feestbindel/mélanges Israel (Amsterdam 1980) 289-301 |
|
1983 |
mr. J.A.M. HoekxDe Wilhelmieten of BaselaarsBossche Bouwstenen VI ('s-Hertogenbosch 1983) 12-13 |
|
1986 |
RedactieWilhelmietenEncyclopedie van Noord-Brabant 4 (1986) 327 |
|
1990 |
F.A.C. HaansDe handschriften van de Bossche WilhelmietenIn Buscoducis Bijdragen. SDU ('s-Gravenhage 1990) 501-504 |
|
2002 |
Ad van DrunenBaselaars- of WilhelmietenkloosterKloosters en religieus leven ('s-Hertogenbosch 2002) 60 |
1399 | Baselaars | Stads Rekeningen van het jaar 1399-1800. Deel 1, blz 5 |
1599 | Baseldoncq | Stads Rekeningen van het jaar 1599-1600. Deel 2, blz 1124 |
1645 | 't Baselaers Clooster | Kaart Sylva Ducis Gallis Bois le Duc German sHertogen Bos ca 1645 |
1525 |
Het klooster van de wilhelmieten op die Baseldonck deerlijk geplunderd. Bron: Kroniek van Molius, blz 257 |
|
1542 |
Op bevel van Brussel moeten de stadsmuren versterkt worden met een aarden wal van 24 voet breedte. Hiervoor moeten meer dan 200 huizen en huisjes afgebroken worden. Voorts moeten alle bomen binnen een zekere afstand van de muren gekapt worden. Ook het klooster Baseldonk moet van het stadsbestuur afgebroken worden, teneinde de vijand, Maarten van Rossum, geen gelegenheid te geven zich te verschansen. Het klooster zal verplaatst worden naar de Windmolenberg, maar voorlopig nemen de kloosterlingen hun intrek in het rijke fratershuis. Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch Zie ook: Kroniek van Molius, blz 297 |
|
1690 |
In Haarlem overlijdt Jacob van Oudenhoven. Jacob is geboren in Vessem, hij was kloosterling bij de Wilhelmieten in Den Bosch, later studeerde hij theologie te Leiden en werd predikant. Hij heeft veel boeken geschreven over historisch-topografische onderwerpen, o.a. over 's-Hertogenbosch Bron: Kroniek van 's-Hertogenbosch |
1981 |
Bij graafwerkzaamheden in 1981 zijn de zware funderingen van de kerk, zonder gedocumenteerd te zijn, gesloopt. Onlangs is uit archiefonderzoek vast komen te staan dat de natuurstenen poort die zich thans in het depot van de Dienst Bouwhistorisch Onderzoek en Archeologie bevindt tot het Baselaarsklooster behoorde. De laatgotische poort is vervaardigd uit hardsteen en versierd met renaissanceornamenten en beeldhouwwerk uit mergel. Bron: Kloosters, Kronieken en Koormuziek |
1541 |
Kapittel 25. Het convent van Bazeldonk op last van stads regering afgebroken. ![]() |
|
1542 |
Kapittel 26. Opmeting van den afstand tusschen de stad en het convent der bazelaars. ![]() |
|
1559 |
Kapittel 7. Geschillen tusschen de kloosters Baseldonk en de Predikheeren door commissarissen uit stads regering bijgelegd. ![]() |
|
1599 |
Kapittel 5. • Fortificatien en vergraving van grond, van het Bazelaarsklooster. • Bevel om in het proces teen het Bazelaarsklooster niet te beslissen voor dat hunne Hoogheden daarvan vooraf kennis hebben genomen. ![]() |
C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten (1974) 36, 48, 73, 92, 96, 97, 111
G.C.A. Juten, 'De Wilhelmieten na de overgave van 's-Hertogenbosch' in: Taxandria (1905) 148-154
L. van de Meerendonk, Het klooster op de Eikendonk te Den Dungen II (1964) 4, 67, 68, 73, 74, 82, 90, 105, 135
L. van de Meerendonk, Tussen reformatie en contra-reformatie IX (1967) 116, 128, 144, 166, 167, 168, 169, 180, 187, 188, 189, 190, 191, 213
M.A. Nauwelaerts, Latijnse school en onderwijs te 's-Hertogenbosch tot 1629 XXX (1974) 20n, 73n, 104n, 238
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 17, 43, 47, 58, 63, 125, 249, 251, 257, 297, 299, 325, 339, 343, 369
Jan Sanders, 'Verkloostering in het vijftiende-eeuwse 's-Hertogenbosch' in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 33 (2016) 79
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) IV. 391-397
M.H.M. Spierings, Het Schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400 LIX (1984) 54, 54n, 57, 90, 271
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 20, 21