afb. Ed Hupkens, 16 maart 2007
Noten | |
1. | Ad van Drunen, 'Een speurtocht naar middeleeuwse Bossche kloosters. Bouwhistorie en archeologie: betrouwbare gidsen' in: M. Ackermans en Th. Hoogbergen ed., Kloosters en religieus leven. Historie met toekomst ('s-Hertogenbosch 2002) 56-77, aldaar 65; L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch IV (Sint-Michielsgestel 1873) 371. |
2. | Brabants Historisch Informatiecentrum, Archief Illustre Lieve Vrouwe Broederschap 119 18r; 120 26v; 122 194v; 123 316r; 126 259v; Stadsarchief 's-Hertogenbosch, Oud Stadsarchief 1361 stadsrekening 1504-1505; 2697 Pensioenboek 79r (20-5-1481); Rechterlijke Archief 1269 212r (5-11-1500); 1277 246v-247r (7-2-1508). |
Aan de voet van het standbeeld van Sint-Jan de Evangelist op de Parade lag gedurende enkele decennia het enige teruggevonden religieus relict van het Groot Begijnhof, de grafzerk van een begijn. Na de herinrichting van de Parade dit jaar werd het natuurstenen grafzerkje teruggeplaatst op dezelfde kwetsbare plek. Door toedoen van Ton Vogel en Cees Roodnat van de Kring Vrienden van 's-Hertogenbosch ligt de grafsteen nu op een veilige locatie achter het hekwerk van de Sint-Jan, nabij het zuidertransept. Een gesprek met twee volhardende bewakers van het Bossche culturele erfgoed. Op het plein dat nu Parade heet, lag in de middeleeuwen het Groot Begijnhof. Volgens een oorkonde waren er in 1274 al begijnen of bagijnen in onze stad. Begijnen hadden een status tussen die van een kloosterling en een leek in. Zij legden wel een gelofte van gehoorzaamheid en kuisheid af, maar niet voor eeuwig. Begijnen konden altijd het hof verlaten. Een gelofte van armoede ontbrak geheel. Het Groot Begijnhof was zeer uitgestrekt, het was een van de grootste begijnhoven van de zuidelijke Nederlanden. Het omvatte het gebied van de huidige Parade, het Theater en de Cavaleriestraat tot aan de Binnendieze. Alles met een hoge muur omsloten. De hoofdpoort was tussen de Sint-Jan en de huidige plebanie aan de Choorstraat, er was nog een kleine poort aan de Peperstraat. Het begijnhof bestond uit het eigenlijke hof voor de welgestelde begijnen, zij woonden met twee tot vijf vrouwen in een ruimte. Daarnaast waren er twee verblijven (de kleine en grote infirmerie) waar de arme begijnen gehuisvest waren. In bloeitijden - zoals in 1526 - woonden er wel 160 begijnen. De begijnen mochten een eigen kerk, kerkhof en priester hebben. In 1304 was de driebeukige kerk gereed, deze was aan Sint-Nicolaas toegewijd. De begijnen besteedden hun tijd met bidden, lesgeven aan meisjes en met weven van stoffen. Met dit laatste verdienden ze niet alleen hun kost, maar betaalden ze ook de bomen op het begijnhof. Dat waren lindebomen, al vanaf de vroege middeleeuwen een symbool van Maria. De begijntjes stonden in 's-Hertogenbosch in hoog aanzien. Tijdens de Beeldenstorm van 1566 werd het begijnhof met rust gelaten. Laatste tastbare herinneringBij de inname van 's-Hertogenbosch in 1629 woonden er 78 vrouwen in het hof. In de overgavebepalingen was opgenomen dat het Begijnhof mocht blijven bestaan, totdat de laatste begijn gestorven zou zijn. Dat was in 1675 het geval, bijna vijftig jaar later na het beleg stierf Cornelia van Deursen. Na haar dood ontstonden felle geschillen over de eigendom van het terrein. Deze onenigheden duurden tot 1721. Toen werd een deel van het gebied staatseigendom, en een deel stadseigendom. In de jaren daarna raakten steeds meer gebouwen van het begijnhof in verval. De Sint-Nicolaaskerk is in 1701 gesloopt. In 1749 werden de laatste resten van het hof opgeruimd. Het vrijgekomen terrein werd ingericht als parade- en exercitieplaats voor het garnizoen en was toen onbestraat. Daar komt de straatnaam Parade vandaan. Op de plek waar nu het theater staat en langs de Triniteitsstraat werden twee lange militaire paardenstallen gebouwd. Deze situatie bleef zo'n twee eeuwen gehandhaafd. Na jaren van verval en een grote brand werden de stallen in 1934 gesloopt. Aan de Bossche begijnen bestaat nog slechts één herinnering: een grafzerk afkomstig uit hun kerk. De grafsteen werd gevonden tijdens een archeologische opgraving op de Parade in 1983. Sindsdien lag de zerk aan de zuidkant van de kathedraal, in het plaveisel bij het beeld van Sint-Jan de Evangelist van de beeldhouwer Mari Andriessen. Het grafsteentje heeft ook een periode centraal op de Parade gelegen, nabij de zuil voor betaald parkeren.Yken Goyaerts Haubraken, 1519De bewuste grafsteen is niet zo groot, 50 x 79 cm, vervaardigd van lichte Maaskalksteen met witte aders, destijds was hij bestemd voor het graf van een begijn. De rechterbovenhoek is afgebroken. Op de steen staat in hier en daar lastig te herkennen letters (de inscriptie volgt de rand): hier leet begu? ijken / goeijaert haubrakens dochter / baghý die sterf / ao xvc xix d's s?daghs nae beloke / paeschen. In hedendaags Nederlands: Hier ligt begraven IJken Goeijart Haubrakens dochter begijn gestorven op de zondag na Beloken Pasen 1519. De oorspronkelijke tekst ziet er wat 'afgebrokkeld' uit; in de (late) middeleeuwen was het gebruikelijk om allerlei woorden af te korten. Hier is dat gedaan met: begraven - baghijn - zondags - beloken. Het afkorten van woorden werd met streepjes erboven aangegeven. De kleine c boven de v in het getal XV staat voor het Romeinse cijfer 100 (afgeleid van het L. centum = honderd).Yken Goyarts Haubraken was een dochter van de snijder Goyart Willems Haubraken en diens eerste vrouw Catharina. Ida of Yken was begijn op het Groot Begijnhof. Haar inschrijving in 1470/71 als gewoon lid van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap is bewaard gebleven: Yda Goyarts dochter van Houbraken begynen opten groten hof. Ze leefde een teruggetrokken bestaan op het begijnhof en heeft weinig sporen nagelaten in de archieven. Ida overleed op de zondag na Beloken Pasen 1519, dat wil zeggen op 8 mei van dat jaar. In de rekening van de Broederschap over het jaar 1518/19 staat de betaling van de doodschuld voor de overledene Yda Goyart Houbraken dochter beghyne opgetekend. Ida werd zeer waarschijnlijk in de Sint-Nicolaaskerk begraven. Kwetsbare plekBij de herbestrating van de Parade dit jaar was het begijnengrafzerkje - op verzoek van Ton Vogel - van zijn plek gelicht en had het een tijdelijke, verticale plaats tegen een zuidwestelijke steunbeer van de Sint-Jan gekregen. Medio mei ontdekte Ton dat de grafsteen weer op zijn oude locatie aan de voet van het beeld van Sint-Jan de Evangelist in het plaveisel was teruggebracht. Dat vond hij te gek van woorden. Hij schreef een 'brandmail' naar Hans Meester, hoofd van de afdeling BAM (Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten). “Het baarde mij zorgen dat de enige grafzerk van een begijn die ooit gevonden is onder het maaiveld van de Parade en bewaard is gebleven, op dezelfde kwetsbare plek is teruggelegd als enige tientallen jaren geleden”, vertelt Ton Vogel. “Bij of na de recente herinrichting van de Parade is de zerk nog meer beschadigd geraakt. Ik stelde voor om dit kostbare relict uit 1519 een veiligere locatie te bieden. Door het bijvoorbeeld verticaal te plaatsen tegen een steunbeer van de Sint-Jan, achter het hekwerk, waardoor het niet verder aangetast kan worden”, vult Ton aan. De reactie van Hans Meester was positief, hij wilde zich hier zeker voor inzetten. Ter aanvulling op zijn voorstel kwam Ton met de optie om het grafsteentje in depot te brengen op de BAM. Bouwhistoricus Harry Boekwijt gaf desgevraagd aan, dat de steen inderdaad te lijden heeft van het belopen ervan. Natuursteen is echter goed bestand tegen ons klimaat. Boekwijt adviseerde de steen een nieuwe plek te geven, dicht tegen de Sint-Jan aan, waar hij niet kan worden belopen. Het advies van de BAM kwam dus overeen met Tons voorstel.Veilige locatieEnkele dagen later legde Ton Vogel zijn voorstel aan plebaan Gertjan van Rossem voor. Die stond er zeer welwillend tegenover, hij adviseerde Ton om contact op te nemen met Wim Hendriks van het Bouwbedrijf van de Sint-Jan. Deze wees een veilige en goed zichtbare ligplaats voor het zerkje aan, die direct gemarkeerd werd. Tevens werd contact gezocht met de hulpuitvoerder van het stratenmakersbedrijf Van Haterd. Deze laatste zou, na kennisgeving van het kerkbestuur en de opdracht van de verantwoordelijke gemeenteambtenaar, meteen tot uitvoering kunnen overgaan. Nu was de Werkgroep Archeologie - onder voorzitterschap van Cees Roodnat - in een ander verband ook met de Parade en de herinrichting ervan bezig. Cees werd gevraagd of hij zijn goede contacten met de gemeente en de BAM wilde inzetten ten behoeve van een herplaatsing van de grafzerk. Deze ondernam graag actie richting de verantwoordelijke gemeenteambtenaren, met de vraag of zij de benodigde opdracht aan het stratenmakersbedrijf konden afgeven. Deze gaven te kennen dat zij graag wilden meewerken aan een verplaatsing van het grafzerkje. Inmiddels ligt de grafsteen van Yken Goyaerts Haubraken ongeveer een meter van de lantaarnpaal (waarop een toelichting staat over de Engel met de Mobiel), op ruim 100 cm achter het hekwerk. Een prachtige plek waar het verhaal over de Sint-Jan en zijn naamgever en dat van de historie van 400 jaar aanwezigheid van het Groot Begijnhof verteld kunnen worden. Een en ander dankzij inzet en volharding van twee actieve Kringvrijwilligers en de positieve medewerking van meedenkende gemeenteambtenaren, medewerkers Bouwbedrijf en leden kerkbestuur. Ton Vogel: “Het is maar goed dat ik thuis was, toen de Engel met de Mobiel mij belde over het grafzerkje…” | 6 |
Bronnen | |
• | Ed Hupkens, Bossche straten en stegen, 2012, pag. 60-62. |
• | Anton Schuttelaars, De grafzerken van de Sint-Jan, 2010, deel III, pag. 316. |
• | Ton Vogel, Schuilkerken en hun bedienaren in 's-Hertogenbosch, pag. 22-25. |
1997 |
Kees VeermanEen grafsteen uit 1519KringNieuws 4 (1997) 14-15 |