De rijk geďllustreerde catalogi vallen momenteel weer in de brievenbus, zodat de Bossche jeugd uitgebreide verlanglijstjes kan opstellen. Computerspelletjes van dikwijls honderden guldens zullen dikwijls in de top tien van de wensen voorkomen. Honderd jaar geleden amuseerde de jeugd zich dikwijls op straat en met veel meer eigen inbreng. Bovendien was het zo, dat veel vaste feestdagen een eigen viering kenden. Op 11 november was het 'Sint Maarten' (liedjes zingend langs de deur trekken), 5 december was het sinterklaasavond (de goedheiligman verliest momenteel veel terrein aan de kerstman), op 28 december was het 'Onnozele keinder'(de jongsten in huis kregen de kleren van de ouders aan en mochten een dag de baas zijn), terwijl na de jaarwisseling nog Driekoningen kwam, waarbij met verlichte lampions en draaiende sterren langs de huizen gelopen werd; ook dan weer liedjes zingend. Maar als het mooi weer was, werd er buiten gespeeld. Ineens was het dan weer koekerellentijd. De fraaiversierde tollen werden met een zweepje over de stoep geslagen. Er waren verschillende soorten tollen die eigen namen hadden: potdeksel, jagertje, spillebeen of sokkeloopert. De grotere speelden met een dol, een haktol. Daar had je geen zweepje voor nodig maar een lang stuk toue met een 'pin', een dik schijfje leer of karton aan het eind om meer kracht te zetten bij het gooien. Het sjoeven of schutje speulen gebeurde vroeger tijd met knikkers met klei. Dolgelukkig was je met een ijzeren kogel (een looier). Carel Teulings herinnerde zich in zijn 'jeugd in een oude stad' (1935), dat bij de slechting van de vestingwallen aan het eind van de negentiende eeuw er veel loden kogels tevoorschijn kwamen, waarmee de Bossche jeugd haar spel kon spelen. Het 'centje pikken' was waarschijnlijk van ouderen afgekeken. De jongens speelden het met knopen. Om te repen had je een hoepel nodig. Dat kon een houten hoepel zijn, maar later kwamen er ook ijzeren exemplaren beschikbaar. Aan deze laatste hoepels was dikwijls ook al met een lus een ijzeren staaf bevestigd, zodat je er gemakkelijk mee kon lopen. Dat was dus niet zo interessant meer voor de oudere kinderen. Kattekwaad werd er ook wel uitgehaald, zoals met het zuigleer. Dat was een stukje poreus leer met een gat in het midden en daar doorheen een touw. Het leer moest goed nat gemaakt worden, bijvoorbeeld in een plas water. Dan werd het leer op een straatsteen gegooid en goed aangestampt. Nu zat het heel stevig vast. Het was een goede zuiger als je hem niet meer los kon trekken of als de straattegel losgetrokken werd! Maar er waren veel méér spelletjes, die je inmiddels niet meer op straat ziet spelen. Zoals pinkeren, haskies speulen (= verstoppertje), steltlopen en het lopen op conservenblikjes. |