De gereformeerden die zich vanaf 1629 in 's-Hertogenbosch en de Meierij vestigden, keken vreemd aan tegen de rituelen en gebruiken van de katholieken bevolking: 'de paapsche poppecraam'. Omdat in het openbaar de uitoefening van de katholieke godsdienst verboden was, protesteerden zij daar dikwijls tegen bij hun hoogste orgaan, de Classis van 's-Hertogenbosch Zo'n geval van 'paapse stoutigheden' speelde zich in 1724 af in het dorpje Lage Mierde. Volgens de klacht werd daar een dode begraven 'met een wit kleet over de kist vol kruysen van root lint met veele schildereytjes van hunne heyligen daer rontom aen gehangen'. De gereformeerde koster van het dorp bracht dit verschijnsel onder de aandacht van de Classes. De Classis op haar beurt klaagde dikwijls bij de hoogste organen in Den Haag. Zo vaardigden in 1656 de Staten Generaal het 'Echt-Reglement' voor de Generaliteit (i.e. Staten Brabant) uit dat ondermeer tegen gebruiken uit de Brabantse, katholieke volkscultuur in ging. Echt-ReglementVolgens dit reglement uit 1656 was het voortaan verboden bij een ondertrouw of een huwelijk het bruidspaar te vergezellen en hen luid na te roepen of een geweer af te schieten. Ook het schenken van het kwanselbier -een door jongelui afgedwongen tractatie- werd verboden en het rijkelijk drinken van alcoholische dranken op het huwelijksfeest. Of, zoals de letterlijke tekst luidt, was het verboden 'het schencken van stercke wateren, bier ofte wijn, 't zy in 't afvorderen na gedaene inschrijvingen ofte trouw, van ry-bieren, ofte boxem-bieren, ofte quansel-bieren, ofte wat naem soodanige quade gewoonten ende insolentie mogen hebben'.De Brabantse schuttersgilden kregen er ook van langs. De gereformeerden konden er -op het platteland- geen lid van worden en de vergaderingen van de gilden werden dan ook beschouwd als broeinesten van katholicisme. De gilden voerden dikwijls vaandels waarop het Bourgondische kruis of heiligen waren afgebeeld. Dat mocht niet meer: de afbeeldingen van heiligen wezen op de katholieke godsdienst met haar tekenen van afgoderij, terwijl het Bourgondische kruis wees naar het Habsburgse-Spaanse koningshuis; en had men dáár niet tachtig jaar tegen gevochten. De heiligendagen bleef men vieren. Uitdrukkelijk werd van boven opgelegd dat de zondag de enige erkende 'heilige' dag was en dat er op de andere dagen gewoon gewerkt moest worden. Dit kon opgelegd worden aan de overheid en bijvoorbeeld bij de rechtspraak werd daar rekening mee gehouden. Maar de Brabander zelf hield zich daar niet aan en vierde liever een katholieke feestdag dan de erkende zondag. Dominee Hanewinkel schreef nog in 1799: 'Geen Roomsche zal op eenen dag, die den eerdienst van Maria, of van een anderen zoogenoemden Heiligen gewijd is; zijn hooi of graanen binnen rijden enzovoort maar wel op eenen zondag, hierin vindt hij geen been'. Deze gebruiken van volkscultuur hebben zich natuurlijk ook in 's-Hertogenbosch afgespeeld. Maar hier gebeurde dat meer in het geheim dan op het platteland. In een vestingstad met een bestuurlijk centrum kon Den Haag natuurlijk geschikter controles uitoefenen dan op het platteland met een lagere bevolkingsdichtheid. |