Nadat in 1629 het Bossche Mariabeeld in zuidelijke richting verdwenen was, zochten de inwoners van de stad elders mogelijkheden om via Maria hun gebed tot God te zenden. Het aantal bedevaarten neemt dan sterk toe. Een populair bedevaartsoord werd Kevelaer, nadat daar in 1642 mirakelen gebeurden rond een gravure van Maria, het zogenaamde Gnadenbild. Op 5 augustus 1648 volbracht de Bosschenaar Marcel van Hoogstraten de bedevaart. Hij was 'grouwelijk bezeten met den boozen geest' en werd in Kevelaer genezen nadat hij daarheen was gebracht: aan kettingen gebonden en zittend op een kar. IJverig werd genoteerd wat er precies i dat stadje aan de Niers gebeurd was: de boze geest had hem tenslotte verlaten 'met een druppel bloedts en groot tempeest subitelyk in de locht verwekt'.
Adriaan van de Laer had toen hij anderhalf jaar oud was een breuk gekregen en leed daar al tien jaar aan. Soms moest hij ondersteund worden en had in Leiden een soort korset aangemeten gekregen, want herhaaldelijk werd hij in banden of in ijzers gekleed. Kosten noch moeite hadden zijn ouders gespaard om tot genezing te komen: zelfs de twee belangrijkste óperateurs of breuksnyders' hadden zij uit Holland laten overkomen. Nadat hij met zijn familie naar Kevelaer was gegaan, maakte zijn moeder daar zijn band los om er te offeren. En Adriaan kon gaan en staan waar hij maar wilde: hij was genezen!
Hermana van Deursen werd op een zekere avond in 's-Hertogenbosch omvergelopen door een jongeman en viel op de grond. Zij brak daarbij haar been boven de knie. Een jaar bleef zij in het Groot Gasthuis en daarna stond zij nog jaren onder doktersbehandeling. Hermana was ongeneeslijk ziek en zelfs stak er een stuk bot uit het vlees van haar been. Nadat zij hier al vijf jaar last van had gehad, ging zij in 1660 opnieuw naar Kevelaer. In de kapel van het bedevaartsoord kreeg zij een hevige pijn aan haar been. Toen bemerkte Hermana ineens dat zij genezen was: haar gebroken been was hersteld, het in de loop der jaren ontstane verschil in lengte was verdwenen en een fors gezwel was eveneens weg; 'alles op eene half ure tyds'. Dit gebeurde allemaal in aanwezigheid van een groot aantal personen.
Het voorval raakte natuurlijk in de stad bekend. Het Bossche stadsbestuur vergaderde over dit onderwerp en liet de dokter en de chirurgijn komen, evenals Hermana zelf. Zij vroegen haar wie haar genezen had en Hermana antwoordde: „God heeft my genezen, door het voorbidden van Maria.” Het hervormde stadsbestuur gaf haar ten antwoord: „Geef de eer aen God, niet aen de Santen of Santinnen!”
Voor de dagenlange reis van en naar Kevelaer werden speciale boekjes gedrukt en liederen gemaakt, waaronder het zeventiende eeuwse:
„Komt pelgrims, komt volght my naer
Wy willen onse reise beghinnen Wy sullen gaan groten te Kevelaer Die soete koninghinne.” |