Geregeld komt er weer een discussie over 'honden' naar voren. Voor- en tegenstanders komen telkens met hun argumenten. Natuurlijk is dit geen onderwerp van de laatste jaren. Reeds lang wordt er in 's-Hertogenbosch over honden gesproken. Alleen de kwestie van 'hondepoep' is van jonge datum. In de achttiende eeuw komen er geregeld bepalingen van het stadsbestuur honden aangelijnd te laten lopen. Vooral gebeurt dit, als er gevallen van hondsdolheid in de omgeving worden aangetroffen. Het is dan verboden voor honden 'zonder touw of ketting' op straat te lopen.
In 1804 zijn de levensmiddelen in 's-Hertogenbosch schaars en duur. Opmerkelijk is dan de bepaling dat het grote aantal honden moet worden teruggedrongen. Men constateert dat 'eene groote menigt van goed en voor de menschen geschikt voedsel tot het onderhoud van deze dieren word verslonden', terwijl zelfs personen die geld ontvangen uit Armenfondsen een hond als huisdier bezitten. Dat kan toch werkelijk niet! Er wordt een bepaling gemaakt, waarbij het wordt verboden dat degenen die 'steun' ontvangen, een hond in huis hebben! Iedere hondenbezitter moet zich melden bij de bestuurders van het Geefhuis. Deze bestuurders kunnen toestemming geven tot het houden van een hond. Er wordt een penning uitgereikt, die aan de halsband wordt gedragen. Daarvoor moet dan een bedrag van twee gulden per jaar worden betaald; dit bedrag komt ten goede aan de bedeelden van de stad. In 1804 bedraagt de totale ontvangst van deze hondenbelasting f 902,-. Dat zou dus betekenen dat er ruim 405 honden in de stad zijn (militairen waren vrijgesteld van het betalen van deze belasting). Het aantal honden loopt in de jaren daarna kennelijk sterk terug, want de inkomsten voor het Geefhuis blijken te dalen; de opbrengst is tussen de 450 en 500 gulden. Dat betekent dat het aantal honden met de helft is teruggelopen; zo'n 230 ŕ 240 honden zijn er slechts. In 1811 fusioneren de Bossche gasthuizen en het Geefhuis. De hondenbelasting wordt niet meer geheven. Een halve eeuw mogen de Bossche honden onbelast rondlopen.
In 1865 komt er een nieuwe belasting op honden. Drie gulden moet er dan voortaan per beest worden betaald. Honden die worden gehouden 'ten dienste van de landbouw of eenig bedrijf van nijverheid' kosten slechts een gulden. Zeven jaar later krijgen de honden opnieuw aandacht in de gemeenteraad. De belasting blijft op drie gulden, maar er ontstaat nu een discussie over de trekhonden. Het raadslid Hohman vraagt de aandacht van de politie op het plagen en mishandelen van dieren. Het raadslid Schlesinger ziet niet alleen het slaan en schoppen als een mishandeling, maar ook 'het doen trekken van wagens, waarop een geheel huisgezin gezeten is, door eenen of twee bijna bezwijkende honden.' De voorzitter van de raad, burgemeester jhr. mr. De Kuijper, zegt dat hij de politie hierop, opmerkzaam zal maken. In 1872 telt de stad 362 honden waarvoor een belasting van drie gulden wordt betaald en 389 'waakhonden' waarvoor de eigenaar een gulden is verschuldigd.
|