In 1656 verzocht de Bossche koopman Willem van Bree in de stad een glasblazerij op te richten. Het stadsbestuur was eveneens van mening, dat de stichting van een dergelijke fabriek de stad tot voordeel zou strekken. Het was dan ook geen wonder, dat aan de verlangens van Van Bree tegemoet gekomen werd. Hij zou vrijgesteld worden van het betalen van stedelijke belastingen. Van Bree zou evenmin soldaten of ruiters hoeven te huisvesten, zoals dat bij particulieren gebruikelijk was. De compagnon van Van Bree, de waal Henry Bonhomme, zou gratis poorter van de stad mogen worden. Tevens kreeg men toestemming om hun houtschip (voor het stoken van de glasblazerij was veel hout nodig) achter hun pand aan de Smalle Haven t mogen lossen; en indien daar een ander schip lag, zou dit weggesleept moeten worden. Bovendien zouden niet-Bossche kramers in de stad geen glas mogen verkopen, niet op de week- en jaarmarkten en evenmin ermee colporterend langs de huizen. Twee jaar later was de glasblazerij in werking. De stedelijke betaalmeester noteerde namelijk op 5 juli 1658 in zijn rekening, dat hij een bedrag van vijftig gulden uitgekeerd had aan Van Bree, 'tot eene vereeringe van dat hy de samentelycke heeren van de regeringe hadden versocht door d'eerste reyse te willen comen sien het blasen der gelasen in de gelaesblasserye'. Als presentje voor de uitnodiging hadden de schepenen dat bedrag betaald.
Glas was tamelijk kostbaar in de zeventiende eeuw. Vlak na 1629 kwamen er velen naar de stad om er tijdens het Beleg kapot geschoten ramen te vervangen. Maar de Van Bree's maakten een ander soort glas: 'allerlei drinkglazen en ander wit glaswerk'. Het was een bekend produkt, dat regelmatig door het stadsbestuur aan hoge gasten ten geschenke werd gegeven. De posten in de stadsrekening immers laten herhaaldelijk zien, dat er 'kistjes glazen' (houten kistjes met een setje drinkglazen) aan de glasblazers betaald werden.
Ruim een eeuw heeft de glasblazerij bestaan. In de achttiende eeuw (omstreeks 1730-1740) lieten de eigenaars van de glasblazerij - volgens Van Heurn - 'een glasenslyper uit Engeland koomen, na welken tijd er zulken fraai glaswerk gemaakt werd, dat zulks het Engelsche evenaarde, doch sedert eenigen tijd zijn de eigenaar en de slyper het oneens gworden, waardoor het te vreesen is, dat die geheele hanteering te niet zal loopen'. De voorspelling van Van Heurn kwam niet meteen uit. Want bij een bezoek aan 's-Hertogenbosch in 1766 bezichtigde stadhouder Willem V de glasblazerij, die toen kennelijk nog in volle bloei was. Twintig jaar later was het in ieder geval voorbij: in 1787 werden de gebouwen, 'tot hiertoe gebruikt tot eene glasblazerij' verkocht.
In 1800 dienden de gebouwen tot kantoor en opslagplaats van koloniale waren, terwijl de eigenaars, leden van de familie Van Rijckevorsel, het later als bankiershuis in gebruik namen. Opmerkelijk is, dat het terrein waarop de gebouwen stonden in de twintigste eeuw bebouwd werden tot fabrieken van De Gruyter. Opnieuw werd er dus koffie, thee en cacao opgeslagen.
|