Gisteren trokken ze weer langs de huizen: de kleine Bossche koningen, hun driekoningenlied zingend en daarna hoopvol wachtend op een gave: wat snoepgoed of geld.
In de middeleeuwen werd er in veel kerken een geboortespel rond Kerstmis uitgevoerd, waarin onder anderen de drie koningen Melchior, Balthasar en Caspar ten tonele werden gebracht.
Na de Reformatie, waarbij vele kerkelijke feesten verdwenen, bleef echter het driekoningenfeest gehandhaafd. Het werd een echt huisfeest, waarin onder andere in een koek drie bonen werden gebakken (twee witte en een bruine). Wie een boon vond was de koning. De gelukkige vinder van de bruine boon was degene die zwart gemaakt mocht worden.
In 1662 trof de 12-jarige prins Willem III dit: „In het trecken den hooggemelden prince het lot van coningh is toegekomen, waerop oock een heerlijcke donatie sou sij gevolgt”. In 's-Hertogenbosch kende de Sociëteit De Harmonie ook het driekoningen-vieren. Omdat daadwerkelijk één van de volwassenen zwart gemaakt werd, kreeg de sociëteit de bijnaam 'zwartmakershof'.
Maar, we zagen het reeds bij prins Willem: dikwijls volgde er een 'donatie', een geschenk. Dat was een andere vorm van driekoningen-vieren. 's Avonds trok men met een verlichte ster langs de huizen, liederen zingend en het een en ander ophalend. In 's-Hertogenbosch werd er een boete van drie gulden op gezet omdat het te veel op „schooien” uitliep, aangezien „niet alleen jongens en kinderen maar ook volwassen personen des avonds op den dag der soogenaamde driekoningen langs de huizen te gaan zingen met verlichte machines representerende sterren.”
Toch bleef het zingen doorgaan. Maar het leek op een „zeurig bedelen van drenzende arme kinderen”. Er veranderde wat. Musicus Albert Mosmans noteerde de gezongen liederen, terwijl Herman Moerkerk (de kunstschilder) en Vincent Cleerdin (de griffier) met succes het oude gebruik nieuw leven inbliezen.
Voortaan trok een stoet door de binnenstad, langs de burgemeester, de bisschop en de commissaris van de koningin. Niet alleen met een ster, maar ook met lampions, feestelijk aangekleed met oude kleden, tulbanden met zilverpapier of een kartonnen kroon en - per groepje - één koning met een van verbrande kurk zwartgemaakt gezicht. De folklore leefde verder, De krant kon zelfs meedelen dat „de Sint Jan te klein was om het grote aantal koningen op te vangen”.
In 's-Hertogenbosch werden oorspronkelijk twee liederen gezongen. „Hier komen wij aan...” en het kortere „Drie koningen...” waarin om een nieuwe hoed gevraagd wordt. Dot laatste liedje wordt wel eens uitgelegd in verband met het weigeren van stadsbestuurder Piper („Piep, zeet de muis”) om de beroepskleding („Munne hoed”) jaarlijks aan de ambtenaren uit te reiken. Maar dat is een legende, een mooi verhaal, dat niet bewezen is.
|